Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-03-2012, BW1117, 11-00621

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-03-2012, BW1117, 11-00621

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
16 maart 2012
Datum publicatie
6 april 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW1117
Zaaknummer
11-00621

Inhoudsindicatie

Belanghebbende wenst, met toepassing van de foutenleer zijn woning over te brengen naar het privévermogen. De inspecteur stelt dat er sprake is van keuzevermogen en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een overbrengen naar het privévermogen rechtvaardigen. In casu is er sprake van één pand waarin gewoond werd en een café werd geëxploiteerd. Het café kon vanuit de woning worden betreden via een tussendeur, die zich bevond achter de toog van het café. De opslagruimte van het café was gelegen achter de woning en uitsluitend via de woning te betreden. Dit gold ook voor de ruimte waar de aansluitingen op de biertapinstallatie en de leidingen waren gelegen. Het Hof oordeelt dat er sprake is van een juridisch niet gesplitst pand, waarvan het woongedeelte mede dienstbaar aan de onderneming. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende de grenzen der redelijkheid niet overschreden door de woning tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen en kan er dus geen toepassing van de foutenleer volgen. Hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00621

Uitspraak op het hoger beroep van

X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 juli 2011, nummer AWB 11/1314 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.573, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 30 januari 2012 te

's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van haar echtgenoot en hun gemachtigde, alsmede de Inspecteur.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met X1. Zij oefenden onder de naam A een horecaonderneming uit te Y (hierna: de onderneming). Belanghebbendes echtgenoot heeft de onderneming in 1978 verkregen uit de nalatenschap van zijn moeder. Vanaf 1999 werd de onderneming door belanghebbende en haar echtgenoot gedreven in de vorm van een VOF. Aan belanghebbende kwam 30% van de winst toe en aan haar echtgenoot 70%.

2.2. De onderneming werd uitgeoefend in een onroerende zaak aan de A-straat 1 te Y (hierna: het pand). Belanghebbendes echtgenoot verkreeg het pand in 1980 in volle eigendom. Het pand betreft één kadastraal nummer van de gemeente B en bestaat uit een cafédeel (hierna: het café) en een woondeel (hierna: de woning). De woning is steeds bewoond geweest door belanghebbende en haar echtgenoot. Beide delen hadden een aparte ingang, maar één huisnummer. Het café kon via een tussendeur vanuit de woonkamer worden betreden. Deze tussendeur bevond zich achter de toog van het café. Voorts was de voorraadruimte van het bedrijfsgedeelte - gelegen achter het woongedeelte - slechts toegankelijk via de woning. In deze ruimte vond in 1980 de opslag van bier en andere goederen plaats.

2.3. De aansluitingen van de biertapinstallatie voor de bierfusten en het koolzuur bevonden zich sedert 1986 in de kelder die alleen via de woonkamer kon worden betreden. Tussen de kelder en de voorraadruimte van het bedrijfsgedeelte waren later bierleidingen aangelegd. De slangen die gekoppeld moesten worden tussen de biertapinstallatie en de biervaten in de voorraadruimte achter het bedrijfsgedeelte waren nog niet aangelegd. Met het realiseren van die koppeling zou voor de biervoorziening de kelder niet meer behoeven te worden betreden.

De kelder werd na 1980 tevens gebruikt als opslag voor het café. Het café had een eigen watermeter. Het pand had één elektrameter die zich in het woondeel bevond. De cv-ketel voor de woning en de cv-ketel voor het café bevonden zich beide in de woning.

2.4. Op 5 april 1990 is tevens het aangrenzende perceel in eigendom verkregen. Het pand en dit aangrenzende perceel, dat in gebruik is als parkeergelegenheid voor de gasten van het café, hebben belanghebbende en haar echtgenoot steeds tot het ondernemingsvermogen gerekend. Het pand en het aangrenzende perceel zijn in 2007 verkocht voor een bedrag van € 380.000. De boekwaarde bedroeg toen € 43.036.

2.5. Per brief van 9 juli 2007 hebben belanghebbende en haar echtgenoot de Inspecteur verzocht de woning met toepassing van de foutenleer over te mogen brengen van het ondernemingsvermogen naar het privévermogen. De Inspecteur heeft dit verzoek, na overleg met belanghebbende en haar echtgenoot en na een beoordeling ter plaatse, afgewezen.

2.6. In 2007 is de onderneming gestaakt. In haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 heeft belanghebbende een belastbare winst uit onderneming aangegeven van € 44.935 en een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 15.065. Belanghebbende is er daarbij van uitgegaan dat de boekwinst die aan de woning is toe te rekenen - door belanghebbende en haar echtgenoot becijferd op € 159.615 - niet tot de stakingswinst behoort. De Inspecteur heeft de stakingswinst van belanghebbende gecorrigeerd met 30% van de niet aangegeven boekwinst, derhalve met € 47.884.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag: staat het belanghebbende vrij om met toepassing van de foutenleer de woning over te brengen naar het privévermogen? De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de vraag of dit gedeelte van het pand verplicht privévermogen vormt en door belanghebbende ten onrechte tot het ondernemingsvermogen is gerekend.

Belanghebbende is van mening dat de woning verplicht privévermogen vormt. De Inspecteur is van mening dat sprake is van keuzevermogen en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die overbrenging naar het privévermogen rechtvaardigen.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Belanghebbende

Ik bewoonde het pand al in 1980 en mijn echtgenoot exploiteerde het bedrijf toen zijn ouders overleden.

De tussendeur is een volledig dichte deur, die uitkwam achter de toog. De kelder is sedert een aantal jaren inderdaad in gebruik ten behoeve van het café. In 1980 was de kelder nog niet in gebruik voor de opslag van bier. De vaten bier stonden toen in de voorraadruimte (berging) gelegen achter het woongedeelte.

De Inspecteur

De stelling dat de kelder in 1980 nog niet in gebruik was voor bieropslag, is nieuw. De berging ligt achter het woongedeelte. Ik weet niet of de op te tekening (bijlage 9 bij het verweerschrift voor de Rechtbank) aangeduide berging, tot het woongedeelte dan wel het bedrijfsgedeelte behoorde. In ieder geval is die berging bereikbaar via de als "portaal" aangeduide ruimte die behoort tot de woning.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.065 (negatief). De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. Voor het antwoord op de vraag of en in hoeverre een pand deel uitmaakt van het ondernemingsvermogen van een belastingplichtige, is in het algemeen beslissend de wil van die belastingplichtige zoals die in zijn boekhouding of op andere wijze tot uiting is gekomen, tenzij daardoor de grenzen der redelijkheid worden overschreden (zie Hoge Raad 20 juni 1962, nr. 14.819, BNB 1962/272).

Een belastingplichtige overschrijdt de grenzen der redelijkheid door een gedeelte van een juridisch niet gesplitst pand tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, indien dat gedeelte zelfstandig rendabel is te maken en vast staat dat het door de belastingplichtige uitsluitend ter voorziening in zijn woonbehoefte zal worden gebruikt en dat het niet op enigerlei wijze dienstbaar zal zijn aan de onderneming (zie Hoge Raad 17 september 2010, nr. 09/00332, BNB 2011/3c*(LJN BL7968)).

4.2. In het onderhavige geval is sprake van een juridisch niet gesplitst pand. Het Hof is van oordeel dat het pand wel splitsbaar is en dat de woning in beginsel zelfstandig rendabel is te maken. De woning is naar het oordeel van het Hof echter mede dienstbaar aan de onderneming van belanghebbende. Het Hof baseert dit oordeel op de aanwezigheid van de tussendeur, waardoor het café bereikbaar is vanuit de woonkamer van belanghebbende, het feit dat ten tijde van de verwerving van het pand de bieropslag plaatsvond in een ruimte die via de woning bereikbaar was, het feit dat het pand beschikte over één elektrameter die zich in het woondeel bevond en het feit dat de cv-ketel voor het café zich in het woongedeelte bevond.

4.3. Gelet op de hiervóór in r.o. 4.2 vermelde omstandigheden, is het Hof van oordeel dat belanghebbende de grenzen der redelijkheid niet heeft overschreden door de woning tot het ondernemingsvermogen te rekenen.

4.4. Het Hof verwerpt belanghebbendes stelling dat de afgegeven WOZ-beschikking relevant zou zijn voor de vermogensetikettering van de woning.

Slotsom

4.5. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.6. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 16 maart 2012 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.W.J. Huige en H.M.N. Schonis, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.