Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-03-2012, BW2240, 08-00696

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-03-2012, BW2240, 08-00696

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 maart 2012
Datum publicatie
13 april 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW2240
Zaaknummer
08-00696

Inhoudsindicatie

Anders dan belanghebbende heeft de inspecteur het factuurstelsel toegepast; aanslag niet te hoog.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Vierde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 08/00696

Uitspraak van de vierde meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

X, wonende te Y (Hof: in de mondelinge uitspraak is ten onrechte Geertruidenberg vermeld),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 september 2008, nummer AWB 06/1602 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de over het jaar 2002 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen alsmede de beschikking heffingsrente.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een verzamelinkomen van € 225.000, alsmede bij beschikking een heffingsrente van € 4.576.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de aanslag verminderd naar een verzamelinkomen van € 108.599 en de beschikking heffingsrente naar € 1.594.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep

ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van

€ 107.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 30 november 2011 te

's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat op 14 december 2011 mondeling uitspraak wordt gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 16 december 2011 aangetekend aan partijen verzonden.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7. Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 3 februari 2012 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende drijft in het jaar 2002 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De onderneming omvat activiteiten op drie verschillende terreinen: makelaardij, conflictbemiddeling en lezingen en congressen.

Belanghebbende verricht in 2002 tevens werkzaamheden voor A B.V. (hierna: A) op grond van een op 14 juni 2001 door partijen getekende overeenkomst, waarvan de werking op 8 juli 2002 is verlengd tot 31 december 2002.

2.2. Op 1 september 2003 wordt bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting voor de jaren 1998, 1999, 2000 en 2001.

2.3. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar geen aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 (hierna: de aangifte) gedaan.

Met dagtekening 24 augustus 2004 heeft de Inspecteur belanghebbende een ambtshalve aanslag opgelegd naar een verzamelinkomen van € 225.000, met verrekening van

€ 15.000 ingehouden loonheffing.

Tegelijkertijd met de aanslag is bij beschikking

€ 4.576 heffingsrente in rekening gebracht.

Tijdens de bezwaarprocedure dient belanghebbende alsnog een ingevuld aangiftebiljet in, waarin hij ter zake van de werkzaamheden voor A een bedrag van € 149.679 heeft aangegeven (uitgaande van het kasstelsel).

Bij de in één geschrift vervatten uitspraken op bezwaar is de aanslag verminderd naar een verzamelinkomen van

€ 108.599 en de beschikking heffingsrente tot een bedrag van

€ 1.594.

De Inspecteur heeft in zijn uitspraak ter zake van de werkzaamheden voor A een bedrag van

€ 70.623 in aanmerking genomen (uitgaande van het factuurstelsel).

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag en de heffingsrente terecht en tot juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd.

Meer in het bijzonder spitst het geschil zich toe op de vraag of de Rechtbank terecht omkering van de bewijslast heeft toegepast.

Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hem afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het daarvan opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken van de Inspecteur, alsmede tot vermindering van de aanslag en de beschikking heffingsrente overeenkomstig de in het kader van het bezwaar ingediende aangifte.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van het geschil

4.1. Belanghebbende herhaalt in hoger beroep in feite zijn reeds voor de Rechtbank aangevoerde grieven onder verwijzing naar zijn standpunten in eerste aanleg, met uitzondering van de grief betreffende de inkomsten uit eigen woning. Partijen hebben ter zitting van het Hof verklaard dat de hypotheekrente eigen woning niet meer in geschil is.

4.2. In hoger beroep klaagt belanghebbende over de door de Rechtbank toegepaste omkering van de bewijslast en het niet beantwoorden van de vraag of belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd dient te worden.

Hij stelt dat, ondanks het feit dat hij pas in de bezwaarfase zijn aangifte ingediend, op de Inspecteur de bewijslast rust met betrekking tot de vraag of belanghebbendes werkzaamheden voor A in dienstbetrekking zijn verricht of in het kader van zijn onderneming.

4.3. Naar het oordeel van het Hof kunnen belanghebbendes grieven hem niet baten. Partijen hebben ter zitting van het Hof beaamd dat, nu belanghebbende in zijn in de bezwaarfase ingediende aangifte ter zake van de werkzaamheden voor A een bedrag van € 149.679 heeft aangegeven (uitgaande van het kasstelsel), terwijl de Inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar ter zake slechts een bedrag van € 70.623 heeft belast (uitgaande van het factuurstelsel), de aanslag zeker niet te hoog is vastgesteld. De vraag of het kasstelsel dan wel het factuurstelsel moet worden toegepast, respectievelijk of belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel dient te worden gehonoreerd, behoeft daarom geen beantwoording.

4.4. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond moet worden verklaard.

Ten aanzien van het griffierecht

4.5. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 21 maart 2012 door J. Swinkels, voorzitter, P.A.G.M. Cools en M. Van Dun, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.

De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.