Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2012, BW2248 BZ5269, 11-00383

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-03-2012, BW2248 BZ5269, 11-00383

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 maart 2012
Datum publicatie
13 april 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW2248
Zaaknummer
11-00383

Inhoudsindicatie

Tot bedrijfsvoorraad behorende auto niet voorzien van handelaarskenteken: terechte naheffing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Vierde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00383

Uitspraak van de vierde meervoudige Belastingkamer

op het hoger beroep van

X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 27 april 2011, nummer AWB 10/5296 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie kantoor Apeldoorn,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de met dagtekening 8 september 2010 opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en de tegelijkertijd bij beschikking opgelegde verzuimboete.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00.000.0.0.90001 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van 391 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 391.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

Bij mondelinge uitspraak heeft de Rechtbank het beroep

ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van

€ 112.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 30 november 2011 te

's-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord de Inspecteur.

Belanghebbende is, zonder kennisgeving, niet verschenen.

1.5. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 26 oktober 2011, met nummer 0S RRRD 0000000, aangetekend naar het adres A-straat 1 te Y verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie. Hieruit volgt dat de uitnodiging op 15 november 2011 is afgehaald.

1.6. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

1.7. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat op 14 december 2011 mondeling uitspraak wordt gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 16 december 2011 aangetekend aan partijen verzonden.

1.8. Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 3 februari 2012 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende exploiteert een autohandel en maakt gebruik van de bij en krachtens artikel 1, tweede lid, en hoofdstuk V van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) getroffen handelaarsregeling.

2.2. Op 25 maart 2010 om 19:28 uur is geconstateerd dat met het motorrijtuig van het merk A, type B en met kenteken 00-00-00 (hierna: het motorrijtuig), gebruik werd gemaakt van de openbare weg B-straat 1 te C zonder dat het motorrijtuig was voorzien van een handelaarskenteken.

2.3. Ter zake daarvan heeft de Inspecteur aan belanghebbende over de periode van 26 maart 2009 tot en met 25 maart 2010 de onderhavige naheffingsaanslag en verzuimboete opgelegd.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en de boete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hem afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het daarvan opgemaakte proces-verbaal.

3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Inspecteur, alsmede tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boete.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

Vooraf en ambtshalve

4.1. Blijkens de onder 1.5. vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op 15 november 2011 door belanghebbende afgehaald.

Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.

Ten aanzien van het geschil

4.2. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet juncto artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 zijn met betrekking tot het gebruik van tot een bedrijfsvoorraad behorende motorrijtuigen de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing. Vervolgens is in artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement bepaald dat een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.

4.3. De Inspecteur heeft gesteld dat uit het kentekenregister volgt dat het motorrijtuig van 20 februari 2010 tot en met 29 juli 2010 opgenomen is geweest in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende, terwijl belanghebbende heeft gesteld dat het motorrijtuig kort voor 25 maart 2010 vanuit zijn bedrijfvoorraad naar privé was overgebracht. Op grond van het door de Inspecteur overgelegde controleformulier bedrijfsvoorraad acht het Hof aannemelijk dat het motorrijtuig op 25 maart 2010 was opgenomen in de bedrijfsvoorraad van belanghebbende. Belanghebbende heeft met de enkele stelling dat het motorrijtuig kort voor 25 maart 2010 naar privé overgebracht zou zijn het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. (Kopieën) van stukken waaruit de juistheid van zijn stelling zou blijken, heeft belanghebbende, anders dan hij in zijn hoger beroepschrift beweert, niet overgelegd.

Door op 25 maart 2010 met het motorrijtuig gebruik te maken van de openbare weg zonder dat het was voorzien van een handelaarskenteken heeft belanghebbende in strijd gehandeld met artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement en daarmee in strijd met de in artikel 1, tweede lid, van de Wet gestelde voorwaarden. De Inspecteur heeft dan ook de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd.

4.4. Met betrekking tot de verzuimboete heeft belanghebbende geen grieven aangevoerd. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur bij het opleggen van de boete het bepaalde in artikel 70 van de Wet juncto artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 in acht genomen. Ook overigens acht het Hof de boete, gelet op de aard van de overtreding en de omstandigheden van het geval, passend en geboden.

Ten aanzien van het griffierecht

4.5. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.6. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het hoger beroep ongegrond;

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 13 maart 2012 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, M. Van Dun en J.P.M. Kooijmans, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.

De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage.