Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-04-2012, BW4227, 11-00568

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-04-2012, BW4227, 11-00568

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 april 2012
Datum publicatie
27 april 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW4227
Zaaknummer
11-00568

Inhoudsindicatie

Hof wijst het ter zitting gedane verzoek om getuigen te (doen) horen af. In de afweging die het Hof heeft te maken tussen enerzijds het belang van belanghebbende om zijn stelling met nader bewijs te schragen en anderzijds het algemene belang van een doelmatige procesgang, heeft in dit geval het laatstgenoemd belang zwaarder te wegen. Daarbij wordt meegewogen het werkelijke motief van belanghebbende voor het getuigenverhoor, te weten via de WOZ-procedure het bewijs te verkrijgen omtrent de door belanghebbende gestelde bodemverontreiniging omdat het starten van een civiele procedure voor hem te kostbaar is.

Voor wat betreft de waarde van de onroerende zaak oordeelt het Hof dat zowel de Heffingsambtenaar als belanghebbende de door hen bepleite waarde niet aannemelijk hebben gemaakt. Het Hof stelt de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vast.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00568

Uitspraak op het hoger beroep van

X,

wonende te Y (België),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Roermond (hierna: de Rechtbank) van 12 juli 2011, nummer AWB 09/1285 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Maasgouw,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te noemen aan belanghebbende in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) gezonden beschikking en na te melden aanslag onroerendezaakbelasting.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is in het kader van de Wet WOZ een beschikking gezonden waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als A-straat 1, te I (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2008 voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 is vastgesteld op een bedrag van € 253.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting over het jaar 2009 opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Nadat tegen deze beschikking en deze aanslag bij de Heffingsambtenaar in één geschrift bezwaar is gemaakt, heeft de Heffingsambtenaar bij in één geschrift verenigde uitspraken de bezwaren ongegrond verklaard en de bij beschikking vastgestelde waarde en de aanslag gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 maart 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de gemachtigde, alsmede de Heffingsambtenaar.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een vrijstaande woning, welke omstreeks 1930 is gebouwd met een inhoud van 569 m3 en een grondoppervlakte van 3.115 m2. Als bijgebouw staat op het perceel een woning (keet). In de nabijheid van de onroerende zaak ligt een vuilstortplaats.

2.2. Tot de gedingstukken behoort een taxatierapport opgemaakt op 5 november 2009 door mevrouw B, register makelaar/taxateur SVCM, verbonden aan C te D. In dit taxatierapport is onder meer het volgende vermeld:

'Bijzonderheden

* Bij de waardebepaling is ervan uitgegaan dat zich in de bodem geen voor het milieu schadelijke stoffen bevinden.

* (....)'

2.3. In het taxatierapport wordt geconcludeerd tot een waarde in het economisch verkeer van de onroerende zaak op waardepeildatum 1 januari 2008 van € 255.000. Blijkens de tot het taxatierapport behorende matrix heeft de taxateur bij de waardebepaling van de onroerende zaak een verlaging van € 118.442 in aanmerking genomen vanwege de mindere ligging. Ter zitting van de Rechtbank heeft de taxateur dit nader toegelicht en aangegeven dat de vermindering is toegepast vanwege de ligging van de onroerende zaak direct aan de A73 en een hoogspanningsmast (proces verbaal van het verhandelde ter zitting op 29 juni 2011, pagina 2 en uitspraak van de Rechtbank, pagina 3).

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil het antwoord op de vraag of sprake is van bodemverontreiniging ten gevolge van de vuilstortplaats en zo ja, de waardedruk daarvan op de WOZ-waarde.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en dat de WOZ-waarde dientengevolge beduidend lager is dan € 253.000. De Heffingsambtenaar is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt en op hetgeen zij tijdens het onderzoek ter zitting hebben aangevoerd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Heffingsambtenaar en vermindering van de WOZ-waarde tot - naar het Hof begrijpt - nihil (blijkens de pleitnota bij de Rechtbank) dan wel tot een door het Hof vast te stellen bedrag (blijkens de pleitnota bij het Hof). De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Vooraf

4.1. In het hoger beroepschrift heeft belanghebbende het volgende vermeld:

'4. Verzoek

Ik verzoek uw gerechtshof mij toe te staan om de navolgende instanties c.q. personen te horen, middels een getuigenverhoor ten overstaan van uw E.A. College, in het bijzonder het horen van:

A- Afdelingshoofden c.q. ambtenaren van de Provincie Limburg afdelingen, milieu, bodembeheer, handhaving en monitoring alsmede de verantwoordelijke Gedeputeerde.

B- Afdelingshoofden c.q. ambtenaren van de gemeente Roerdalen alsmede gemeente Maasgouw, afdelingen, milieu, bodembeheer, handhaving en monitoring alsmede de verantwoordelijke Wethouders.

C- De directie en medewerkers van F, G, en H, voormalig eigenaren alsmede huidig eigenaar van de voornoemde stortplaats c.q. bron van de grondwater verontreiniging.

D- Het horen van mijn milieu deskundige als getuige-deskundige, de heer E.

Tevens verzoek ik uw gerechtshof mij een termijn te gunnen om het getuigen verhoor voor te bereiden, in het bijzonder de n.a.w. gegevens van de betrokken personen alsmede de vragen aan de getuigen te onderbouwen en deze informatie bekent te maken aan uw gerechtshof.'

4.2. Belanghebbende heeft in zijn pleitnota voor het Hof het verzoek tot het (doen) horen van getuigen herhaald, en heeft daarbij opgave gedaan van twaalf, met naam en adres aangeduide, getuigen. Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.

4.3. Belanghebbende wenst zijn - ook reeds in het beroep in eerste aanleg opgeworpen - stelling dat er sprake is van bodemverontreiniging van zijn perceel als gevolg van de in de nabijheid gelegen vuilstortplaats, nader te onderbouwen. Daartoe heeft hij in beroep gepoogd relevante documenten in het geding te brengen, in welke poging hij niet is geslaagd.

4.4. Belanghebbende heeft de mogelijkheid ongebruikt gelaten om op de voet van artikel 8:60, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), getuigen mee te brengen naar of op te roepen voor het onderzoek ter zitting, en daarvan uiterlijk een week vóór de zitting aan het Hof en de Heffingsambtenaar mededeling te doen, zulks terwijl belanghebbende uitdrukkelijk op deze mogelijkheid en die voorwaarden is gewezen in de uitnodiging voor de zitting.

4.5. De gemachtigde heeft ter zitting gesteld dat hij en belanghebbende vóór de zitting telefonisch bij de griffie(r) van het Hof inlichtingen hebben ingewonnen en dat hij daaruit heeft opgemaakt dat een lijst met getuigen nog tijdens de zitting kon worden overgelegd. Het Hof merkt op dat dit erop neerkomt dat telefonisch zou zijn meegedeeld dat zonder meer afgeweken kan worden van het wettelijke, in artikel 8:60 van de Awb neergelegde, systeem. Het Hof gaat aan deze stelling, als niet nader onderbouwd en ongeloofwaardig, voorbij.

4.6. Vaststaat verder dat belanghebbende geen verzoek ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur heeft ingediend teneinde de beschikking te verkrijgen over de voor hem van belang zijnde documenten. Belanghebbende heeft weliswaar gepoogd via de informele weg relevante informatie boven tafel te krijgen, maar heeft nagelaten om via daartoe aangewezen officiële kanalen zijn bewijsnood te lenigen.

4.7. Ter zitting voor het Hof heeft belanghebbende nog verklaard dat zijn motief voor het (doen) horen van de twaalf getuigen vooral is gelegen in zijn streven om de bodemverontreiniging aannemelijk te maken, dat het starten van een civiele procedure over de aansprakelijkheid voor hem te kostbaar is, en dat hij deze WOZ-procedure heeft aangegrepen om op een simpele manier door middel van het (doen) horen van getuigen het bewijs te verkrijgen omtrent de door hem gestelde bodemverontreiniging.

4.8. Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, is het Hof van oordeel dat het ter zitting gedane verzoek om getuigen te (doen) horen moet worden afgewezen. In de afweging die het Hof heeft te maken tussen enerzijds het belang van belanghebbende om zijn stelling met nader bewijs te schragen en anderzijds het algemene belang van een doelmatige procesgang, heeft in dit geval het laatstgenoemd belang zwaarder te wegen.

Ten aanzien van het geschil

4.9. Het Hof stelt voorop dat de bewijslast met betrekking tot de waarde op de Heffingsambtenaar rust.

4.10. In het onder 2.2 genoemde taxatierapport is ervan uitgegaan dat zich in de bodem geen voor het milieu schadelijke stoffen bevinden. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat er wel bodemverontreiniging is en dat deze een waardedrukkend effect heeft op de onroerende zaak.

4.11. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat niet wordt bestreden dat er verontreiniging is, maar wel dat deze ernstig is. Immers, alleen bij ernstige verontreiniging zou er een provinciale beschikking zijn gegeven, aldus de Heffingsambtenaar. Dit betekent volgens de Heffingsambtenaar dat geen waardedruk voor de verontreiniging in aanmerking behoeft te worden genomen. Het Hof kan zich met deze gevolgtrekking niet verenigen. Indien, zoals in dit geval, de Heffingsambtenaar niet bestrijdt dat de bodem verontreinigd is, ligt het op zijn weg te onderbouwen waarom dit niet leidt tot het in aanmerking nemen van enige waardedruk. Nu iedere onderbouwing daarvoor ontbreekt en het taxatierapport mitsdien op een onjuist uitgangspunt berust, komt het Hof tot de conclusie dat de Heffingsambtenaar niet geslaagd is in het bewijs dat de waarde van € 253.000 niet te hoog is.

4.12. Vervolgens komt de vraag aan de orde of belanghebbende de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Nu belanghebbende geen duidelijk standpunt heeft ingenomen omtrent de door hem voorgestane waarde en voor een waarde van nihil, zoals door hem voor de Rechtbank bepleit, iedere onderbouwing ontbreekt, moet deze vraag ontkennend worden beantwoord.

4.13. Gelet op het overwogene onder 4.11 en 4.12 en onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2005, nr. 40 299, LJN AU4300, Belastingblad 2006, p. 8, zal het Hof de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vaststellen. Het Hof stelt, gelet op hetgeen partijen over en weer in hun stukken en ter zitting hebben aangevoerd en verdedigd, de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vast op een bedrag van € 243.000.

Slotsom

4.14. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.15. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de gemeente Maasgouw aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 153 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.16. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in een tegemoetkoming van de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank op 1 (punten wegens proceshandelingen) x € 322 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 322 en voor de behandeling van het hoger beroep bij het Hof op 1 (punten wegens proceshandelingen) x € 437 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 437, in totaal derhalve € 759.

4.17. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank of het hoger beroep bij het Hof heeft gemaakt.

5. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- verklaart het bij de Rechtbank ingediende beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraken op bezwaar,

- vermindert de bij de beschikking voor de onroerende zaak vastgestelde waarde tot een waarde van € 243.000,

- vermindert de aanslag in de onroerende zaakbelastingen tot een bedrag berekend naar een waarde van de onroerende zaak van € 243.000,

- gelast dat de gemeente Maasgouw aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 153 vergoedt,

- veroordeelt de Heffingsambtenaar in een tegemoetkoming in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een bedrag van in totaal € 759, en

- wijst de gemeente Maasgouw aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.

Aldus gedaan op 20 april 2012

door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P. Fortuin en P.A.M. Pijnenburg, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.