Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-05-2012, BW5433, 11-00406

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-05-2012, BW5433, 11-00406

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 mei 2012
Datum publicatie
10 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5433
Zaaknummer
11-00406

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft eind 2007 de woning gekocht van haar zoon voor € 770.000. De woning is gelegen op het tracé van het, in verband met de omlegging van de Zuid-Willemsvaart, nieuw aan te leggen deel van de Zuid-Willemsvaart. Rijkswaterstaat heeft de moeder gedagvaard en onteigening gevorderd van de woning. De Rechtbank heeft ter zake een vergoeding vastgesteld, inclusief vergoeding van kosten, van € 445.650. De Heffingambtenaar heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 de waarde van de woning in de WOZ-beschikking vastgesteld op € 460.000. Belanghebbende bepleit een vaststelling van de waarde op € 816.224. De Heffingambtenaar heeft het bezwaar tegen de beschikking niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van belang. Het beroep en hoger beroep van belanghebbende worden ongegrond verklaard. Het hoger beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betreft de klachten betreffende corrupt handelen van de ambtenaren. Hiervoor dient de strafrechtelijke weg te worden gevolgd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Eerste meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00406

Uitspraak op het hoger beroep van

mevrouw X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 7 juni 2011, nummer AWB 10/3951 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingambtenaar van de Gemeente 's-Hertogenbosch

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als A-straat te B (hierna: de onroerende zaak), voor het belastingjaar 2010 vastgesteld op € 460.000, met als waardepeildatum 1 januari 2009. De voormelde beschikking (hierna: de beschikking) is in één geschrift vervat met de aanslag onroerendezaakbelastingen 2010 en de aanslag rioolbelasting 2010.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak het bezwaar tegen de bij de beschikking vastgestelde waarde niet-ontvankelijk verklaard.

1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.6. De zitting heeft plaatsgehad op 30 januari 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer D, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Heffingambtenaar. Belanghebbende heeft ter zitting zonder bezwaar van de wederpartij in kopie een brief aan de belastingdienst Oost-Brabant kantoor E overgelegd alsmede een brief aan de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, afdeling bestuursrecht.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.8. Het Hof heeft op 26 maart 2012, derhalve na de zitting, doch vóór de uitspraak van het Hof, van belanghebbende een brief, gedateerd 21 maart 2012, met bijlagen ontvangen. Het Hof heeft daarin geen aanleiding gevonden om over te gaan tot heropening van het onderzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende heeft de woning gelegen aan de A-straat te B (hierna: de woning) in december 2007 gekocht voor een bedrag van € 770.000. De woning is in december 2007 bij notariële akte geleverd aan belanghebbende. De woning is gekocht van haar zoon, de voornoemde heer D.

2.2. De woning is gelegen op het tracé van het, in verband met de omlegging van de Zuid-Willemsvaart, nieuw aan te leggen deel van de Zuid-Willemsvaart. Vanwege deze aanleg diende de woning te wijken. Rijkswaterstaat heeft belanghebbende benaderd om de woning te kopen en heeft daartoe in 2007 een bod gedaan op de woning van € 440.000.

Dit bod is gespecificeerd als volgt:

Waarde van de woning met ondergrond € 385.000

Aankoopkosten vervangend object € 32.725

Financieringskosten PM

Aanpassingskosten vervangend Object € 10.000

Vergoeding deskundige bijstand PM

Verhuis en wederinrichting kosten € 12,250

€ 54.975

Totaal € 439.975

Afgerond € 440.000

Belanghebbende is niet op dit bod ingegaan.

2.3. Per de toestandsdatum 1 mei 2006 stond belanghebbende in het kadaster geregistreerd als enig eigenaar van de woning. Ten onrechte stond tevens vermeld dat belanghebbende gehuwd was met mevrouw F. Belanghebbende en mevrouw F zijn in 2001 gescheiden; belanghebbende is sindsdien ongehuwd.

2.4. Rijkswaterstaat heeft de moeder gedagvaard en onteigening van de woning gevorderd. De Rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft op 6 oktober 2010 een door Rijkswaterstaat te betalen voorschot inzake de onteigening toegekend van 90% van € 445.650 en beslist dat voor het restant een bankgarantie moet worden gesteld.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

A. Heeft de Heffingambtenaar het bezwaar tegen de beschikking terecht niet-ontvankelijk verklaard?

Zo neen,

B: Is de op € 460.000 vastgestelde waarde te laag?

Belanghebbende beantwoordt vraag A ontkennend en vraag B bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben partijen hier het volgende - zakelijk weergegeven - aan toegevoegd.

Belanghebbende

Ik blijf bij mijn standpunt dat ik beschermd wil worden tegen corrupte handelingen van de zijde van de overheid. De koop van het huis is een zuivere transactie waar overdrachtsbelasting voor is betaald.

De Heffingsambtenaar

Ik persisteer en verwijs naar het gestelde in mijn verweerschrift.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en bepaling van de waarde van de woning op € 770.000. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van de geschilpunten

4.1. Het aan de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar ten grondslag liggende geschil betreft de bepaling van de waarde van de woning. Belanghebbende stelt dat de waarde van de woning bij de beschikking op een te laag bedrag is vastgesteld. De Rechtbank heeft aan de beslissing om belanghebbende het beroep ongegrond te verklaren ten grondslag gelegd dat - kort weergegeven - de Heffingssambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat het bezwaar er niet toe kan strekken dat de bij de beschikking vastgestelde waarde wordt verhoogd.

4.2. Belanghebbende bestrijdt in hoger beroep de voormelde beslissing van de uitspraak van de Rechtbank en stelt, naar het Hof begrijpt, dat hiermede de aan de WOZ-beschikking gekoppelde belastingwetgeving en breder maatschappelijk gebruik wordt gefrustreerd. De Heffingsambtenaar wordt voorts verweten corrupt te hebben gehandeld.

4.3. Het bezwaar van belanghebbende kan er niet toe strekken dat de bij de beschikking vastgestelde wordt verhoogd, zoals belanghebbende voorstaat. Het bezwaar is derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit is anders ingeval belanghebbende als gevolg van het bestreden besluit, afgezien van de proceskosten, schade heeft geleden (zie HR 3 december 2010, nr. 09/04397, LJN BO5988).

4.4. De door belanghebbende gestelde belangen liggen buiten de beschikking en kunnen om die reden niet tot een andersluidend oordeel leiden. Voor zover die belangen zich manifesteren bij andere belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen, staat het belanghebbende vrij tegen deze aanslagen of beschikkingen op te komen. Het Hof onderschrijft het oordeel van de Rechtbank dat bij geen van de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden enig belang bij de onderhavige beschikking is gelegen. Voor zover belanghebbende thans andere, buiten de beschikking gelegen omstandigheden aanvoert, is dit niet anders.

4.5. Vraag A onder 3.1 moet bevestigend worden beantwoord. Aan de beantwoording van vraag B komt het Hof niet meer toe.

4.6. Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur zich schuldig heeft gemaakt aan corrupt handelen. Het Hof verwerpt de grief en overweegt daartoe als volgt.

4.7. De wetgever heeft corrupt handelen van een ambtenaar strafbaar gesteld in de artikelen vervat in titel XXVIII van het Wetboek van strafrecht. Een eventuele klacht van belanghebbende betreffende corrupte handelingen van enig bestuursorgaan dient derhalve de strafrechtelijke weg te volgen. Nu omtrent enige belemmering een strafklacht in te dienen niets is gesteld of gebleken, acht het Hof zich onbevoegd kennis te nemen van de klachten van belanghebbende inzake corruptie van bestuursorganen, waaronder de Inspecteur.

4.8. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de Inspecteur met het geven van de beschikking dan wel met het doen van uitspraak op bezwaar heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, dan heeft belanghebbende, naar het oordeel van het Hof, dit strijdig handelen op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.

Slotsom

4.9. De slotsom is dat het Hof zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van grieven betreffende corrupt handelen en dat het hoger beroep overigens ongegrond is.

Ten aanzien van het griffierecht

4.10. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn de Heffingambtenaar te gelasten aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.11. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de klacht inzake corrupt handelen,

- verklaart het hoger beroep voor het overige ongegrond en

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 3 mei 2012 door J.W.J. Huige, voorzitter, T.A. Gladpootjes en H.M.N. Schonis, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.