Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-05-2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BW8925 BW5442, 11-00570
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-05-2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BW8925 BW5442, 11-00570
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 3 mei 2012
- Datum publicatie
- 10 mei 2012
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5442
- Zaaknummer
- 11-00570
Inhoudsindicatie
Geen belang. Corrupt handelen van ambtenaren.
Belanghebbende verkoopt eind 2007 zijn woning aan zijn moeder voor een bedrag van € 770.000. De Inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 35.784. De woning is gelegen op het tracé van het, in verband met de omlegging van de Zuid-Willemsvaart, nieuw aan te leggen deel van de Zuid-Willemsvaart. Rijkswaterstaat heeft de moeder gedagvaard en onteigening gevorderd van de woning. De Rechtbank heeft ter zake een vergoeding vastgesteld, inclusief vergoeding van kosten, van € 445.650. De taxateur van de Inspecteur heeft de woning gewaardeerd op € 415.000, waarde vrij. In beroep wordt het belastbaar inkomen uit sparen beleggen dienovereenkomstig verminderd. In hoger beroep wordt de primaire stelling van belanghebbende, inhoudende verhoging van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, verworpen wegens het ontbreken van belang. Subsidiair wordt dit belastbaar inkomen, rekening houdend met een fout in de berekening, verder verminderd. Het hoger beroep van belanghebbende wordt niet ontvankelijk verklaard voor zover het betreft de klachten betreffende corrupt handelen van de ambtenaren. Hiervoor dient de strafrechtelijke weg te worden gevolgd.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Eerste meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 11/00570
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X1,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
en het incidenteel hoger beroep van
de Inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 juli 2011, nummer AWB 11/1465 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 35.784, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank.
1.3. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 23.820, met handhaving van de overige elementen van de aanslag en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 16.
1.4. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.6. De zitting heeft plaatsgehad op 30 januari 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.8. Het Hof heeft op 26 maart 2012, derhalve na de zitting, doch vóór de uitspraak van het Hof, van belanghebbende een brief, gedateerd 21 maart 2012, met bijlagen ontvangen. Het Hof heeft daarin geen aanleiding gevonden om over te gaan tot heropening van het onderzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende heeft zijn eigen woning gelegen aan de A-straat te R (hierna: de woning) in december 2007 verkocht en in december daarna bij notariële akte geleverd aan zijn moeder, mevrouw X, voor een bedrag van € 770.000.
2.2. Mevrouw X heeft de aankoop gefinancierd door middel van verrekening van een openstaande vordering op belanghebbende alsmede door middel van een door belanghebbende verstrekte hypothecaire lening van € 653.072.
2.3. Naar aanleiding van de 2.1 vermelde notariële akte heeft de Inspecteur ten behoeve van de overdrachtsbelasting de taxateur van de belastingdienst opdracht gegeven de woning te taxeren. Deze taxateur heeft de woning getaxeerd op een vrije verkoopwaarde per 28 december 2007 van € 415.000.
2.4. Bij onderhandse overeenkomst tussen belanghebbende en mevrouw X is de hypothecaire schuld verminderd met € 355.000 (€ 770.000 - € 415.000). Mevrouw X heeft ter zake van de woning een woonhuisverzekering afgesloten met een verzekerde waarde van € 467.000.
2.5. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 in box 3 per 1 januari 2008 een vordering opgenomen van € 653.072 (hierna: de vordering) en per 31 december 2008 van € 657.551. De Inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2008 overeenkomstig de door belanghebbende ingediende (herziene) aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 35.784.
2.6. Op basis van de voormelde verkoop van de woning heeft belanghebbende in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 (hierna: de aangifte) een EWR aangegeven van € 652.695. De Inspecteur is afgeweken van de aangifte en heeft de EWR bij beschikking van 23 juni 2010 vastgesteld op € 297.695.
2.7. In de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007 is de volgende passage opgenomen:
"Beslissing op uw bezwaar
Ik wijs uw bezwaar af.
Ambtshalve herziening
Zodra het rechterlijk oordeel over de waarde is geveld en daarmee vast zou komen te staan dat de vastgestelde waarde afwijkt van € 770.000, dan zal ik overgaan tot ambtshalve herziening van uw aangifte en uitvoering geven aan de overeenkomst tussen u en uw moeder van 14 augustus 2010."
2.8. De woning is gelegen op het tracé van het, in verband met de omlegging van de Zuid-Willemsvaart, nieuw aan te leggen deel van de Zuid-Willemsvaart. Vanwege deze aanleg diende de woning te wijken. Rijkswaterstaat heeft belanghebbende benaderd om de woning te kopen en heeft daartoe in 2007 een bod gedaan op de woning van € 440.000.
Dit bod is gespecificeerd als volgt:
Waarde van de woning met ondergrond € 385.000
Aankoopkosten vervangend object € 32.725
Financieringskosten PM
Aanpassingskosten vervangend object € 10.000
Vergoeding deskundige bijstand PM
Verhuis en wederinrichting kosten € 12.250
€ 54.975
Totaal € 439.975
Afgerond € 440.000
Belanghebbende is niet op dit bod ingegaan.
2.9. Belanghebbende heeft K te L opdracht gegeven de woning te taxeren in verband met voormelde verkoop van de woning. De onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik is per december 2007 getaxeerd op € 770.000.
2.10. Per de toestandsdatum 1 mei 2006 stond belanghebbende in het kadaster geregistreerd als enig eigenaar van de woning. Ten onrechte stond tevens vermeld dat belanghebbende gehuwd was met mevrouw F. Belanghebbende en mevrouw F zijn in 2001 gescheiden; belanghebbende is sindsdien ongehuwd. Uit een kopie van een "kadastraal bericht object" van 14 december 2007 blijkt dat de huwelijkse staat van belanghebbende op dit punt is aangepast aan de feitelijke situatie.
2.11. Gelet op het bod van Rijkswaterstaat van € 385.000 voor de woning en de vermelding van de huwelijkse staat van belanghebbende in het kadaster als voormeld, concludeert belanghebbende dat de waarde van de woning 2 x € 385.000 =
€ 770.000 bedraagt.
2.12. Rijkswaterstaat heeft mevrouw X gedagvaard en onteigening van de woning gevorderd. De Rechtbank heeft op 6 oktober 2010 een door Rijkswaterstaat te betalen voorschot inzake de onteigening toegekend van 90% van € 445.650 en beslist dat voor een bedrag van € 44.565 een bankgarantie moet worden gesteld.
2.13. Op 14 augustus 2010 zijn belanghebbende en mevrouw X overeengekomen dat de koopsom van de woning wordt aangepast voor zover een rechtbank afwijkt van de in de akte van december 2007 vermelde koopprijs.
2.14. Op 1 november 2010 hebben belanghebbende en mevrouw X onderhands een zogenoemde "Akte van oversluiting van hypotheek" ondertekend onder meer inhoudende dat "partijen het redelijk en billijk vinden het aan X2 (Hof: de moeder) betaalde voorschot inzake onteigening groot € 445.650,-- als volgt te verrekenen met de hypotheek onder aftrek van een deze nieuwe akte van geldlening groot € 355.000,-- a 0 % rente dit alles wegens discutabel stelling door belastingdienst van de betaalde prijs bij de transactie d.d. 28 december 2007.".
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
A. Is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen juist vastgesteld?
B. Heeft de Rechtbank de proceskostenvergoeding juist vastgesteld?
Ad vraag A. Belanghebbende is - naar het Hof begrijpt - van mening dat primair de aangifte had dienen te worden gevolgd inhoudende vaststelling van de aanslag naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 35.784 en subsidiair dat de aanslag had dienen te worden vernietigd rekening houdend met de akte van augustus 2010. De Inspecteur concludeert nader tot vaststelling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 21.584.
Ad vraag B. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken in hoger beroep, de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hier - zakelijk weergegeven - het volgende aan toegevoegd.
Belanghebbende
De transactie is zuiver. In box 3 hoeft er niet verrekend te worden. De hypotheekakte is overgesloten vanwege de discutabele stelling. Ik wil beschermd worden tegen corruptie. Ik wil nog een stuk overleggen aan het Hof.
De Inspecteur
Ik stel me op het standpunt dat het door belanghebbende overgelegde stuk tardief is ingebracht. Het incidentele hoger beroep heb ik ingesteld om processuele redenen. Ik persisteer.
3.3.1. Belanghebbende concludeert, onder vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de uitspraak op bezwaar, primair tot vaststelling van de aanslag naar een aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 35.784 en subsidiair naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van - naar het Hof begrijpt - € 21.584. Wat de proceskostenvergoeding betreft concludeert belanghebbende, naar het Hof begrijpt, tot een kostenvergoeding welke uitgaat boven het door de Rechtbank toegekende bedrag.
3.3.2. De Inspecteur concludeert onder vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, naar het Hof verstaat, primair tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en nadere vaststelling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.584. Wat de door de Rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling betreft concludeert de Inspecteur, naar het Hof begrijpt, dat die op het juiste bedrag is vastgesteld.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vooraf
4.1. Ter zitting heeft belanghebbende een nader stuk, naar het Hof begreep, niet zijnde een pleitnotitie of een toelichting op eerder ingenomen standpunten, ingebracht. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat dit stuk tardief was. Gelet op het tijdstip van het inbrengen van het stuk, de omvang van het stuk, de onbepaalde inhoud van het stuk alsmede de eerdere gelegenheid die belanghebbende heeft gehad nader bewijs te leveren heeft het Hof het stuk als zijnde tardief terzijde gesteld.
De vaststelling van het belastbaar inkomen uit sparen beleggen
4.2. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de aanslag dient te worden berekend naar het door hem aangegeven en bij aanslag vastgestelde belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 35.784.
4.3. Nu de Rechtbank het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen heeft vastgesteld naar een bedrag van € 23.820 zal het Hof aan de primaire stelling van belanghebbende voorbij gaan wegens het ontbreken van belang. De procedure kan er immers niet toe leiden dat belanghebbende wat de aanslag betreft in een ongunstiger positie komt.
4.4. Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende inzake de beschikking eigenwoningreserve (hofkenmerkt: 11/00569) ongegrond verklaard. De Inspecteur heeft zich bij de Rechtbank op het standpunt gesteld, welk standpunt hij niet uitdrukkelijk heeft verlaten, dat hij voor dat geval concludeert tot vermindering van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, hierbij rekening houdend met een vordering op de moeder uitgaande van een koopsom van de woning van € 415.000. In hoger beroep heeft de Inspecteur dit belastbaar inkomen nader berekend op een bedrag van € 21.584. Mede in het licht van overweging zoals vermeld in 4.3, zal het Hof de Inspecteur volgen ter zake van de in aanmerking te nemen koopsom van de woning van € 415.000.
4.5. De Inspecteur heeft bij de berekening van het belastbaar inkomen van € 21.584 zich op het standpunt gesteld dat de vordering van belanghebbende op de moeder, gelet op de hiervoor in 2.14 vermelde overeenkomst, een rente heeft van 0%. Het Hof zal dit standpunt volgen. Dit leidt ertoe dat bij de berekening van de rendementsgrondslag met de nominale waarde van de lening wordt rekening gehouden.
4.6. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is bij aanslag vastgesteld op € 35.784. Dit dient te worden verminderd met inachtneming van de vermindering van de vordering met € 355.000 (€ 770.000 verminderd met € 415.000) per de peildatum 1 januari 2008 respectievelijk 31 december 2008. Dit leidt na vermindering van voormelde belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 35.784 met een bedrag van € 14.200 (4% van € 355.000), tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.584. Het beroep van belanghebbende is in zoverre gegrond.
4.7. Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur zich schuldig heeft gemaakt aan corrupt handelen en heeft daartoe meer in het bijzonder verwezen naar het Burgerrechtelijk Verdrag inzake Corruptie van 4 november 2009, Trb. 2005,78 (hierna: het Verdrag). Het Hof verwerpt de grief en overweegt daartoe als volgt.
4.8. Het Hof stelt voorop dat de aanslag noch de uitspraak op bezwaar rechtstreeks kunnen worden getoetst aan het Verdrag. In artikel 1 van het Verdrag is bepaald dat Nederland als partij bij het Verdrag gehouden is in haar interne recht er in te voorzien dat personen die schade hebben geleden als gevolg van corrupte handelingen over doeltreffende rechtsmiddelen beschikken, teneinde hen in staat te stellen hun rechten en belangen te doen gelden, met inbegrip van de mogelijkheid vergoeding te verkrijgen voor geleden schade.
De wetgever heeft het in het artikel 2 van het Verdrag omschreven begrip corruptie, voor zover het door ambtenaren gepleegde ambtsmisdrijven betreft, strafbaar gesteld in de artikelen vervat in titel XXVIII van het Wetboek van strafrecht. Een eventuele klacht van belanghebbende betreffende corrupte handelingen van enige ambtenaar van enig bestuursorgaan dient derhalve de strafrechtelijke weg te volgen. Nu omtrent enige belemmering een strafklacht in te dienen niets is gesteld of gebleken, acht het Hof zich onbevoegd kennis te nemen van de klachten van belanghebbende inzake vermeend corrupt handelen van (ambtenaren van) bestuursorganen, waaronder de Inspecteur. Hetzelfde heeft te gelden ten aanzien van het door belanghebbende gestelde vermeend corrupt handelen van (leden van) de Rechtbank.
4.9. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de Inspecteur met het geven van de beschikking dan wel met het doen van uitspraak op bezwaar heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, dan heeft belanghebbende, naar het oordeel van het Hof, dit strijdig handelen op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt.
4.10. In zijn incidenteel hoger beroep heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd omdat belanghebbende niet in bezwaar en beroep had hoeven te komen. Belanghebbende was het immers eens met de opgelegde aanslag.
4.11. Wat hiervan zij, het staat belanghebbende vrij om gebruik te maken van zijn recht van bezwaar en beroep, behoudens voor zover sprake zou zijn van misbruik van recht. Nu dit misbruik niet is gesteld noch anderszins aannemelijk is geworden, is het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ongegrond. De toekenning door de Rechtbank van de tegemoetkoming in de proceskosten aan belanghebbende is derhalve geheel juist.
de door de Rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling
4.12. Belanghebbende heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd welke de conclusie rechtvaardigen dat de door de Rechtbank in verband met de gegrondverklaring van het beroep toegekende proceskostenvergoeding te laag is. Het Hof komt de door de Rechtbank in 3.2 van haar uitspraak opgenomen berekening juist voor.
Slotsom
4.13. De slotsom is dat het Hof zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van grieven betreffende corrupt handelen, dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is, uitsluitend voor zover het de vermindering van de aanslag betreft, alsmede dat het incidenteel hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14. Het hoger beroep is gegrond en het incidenteel hoger beroep is ongegrond. Het Hof termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.15. Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van € 6. Gelijktijdig met de onderhavige zaak is ter zitting door het Hof behandeld ondermeer de zaak van belanghebbende met kenmerk 11/00569. In die laatste zaak is aan belanghebbende reeds een tegemoetkoming in de reiskosten gegeven van € 6. Om deze reden kan de tegemoetkoming in de reiskosten in de onderhavige zaak achterwege blijven.
5. Beslissing
Het Hof
- verklaart zich onbevoegd voor zover het betreft de klacht inzake corrupt handelen,
- verklaart het hoger beroep voor het overige gegrond,
- verklaart het incidenteel hoger beroep ongegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, uitsluitend voor zover het de vermindering van de aanslag betreft, en
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.584, met handhaving van de overige elementen van de aanslag.
Aldus gedaan op 3 mei 2012 door J.W.J. Huige, voorzitter, T.A. Gladpootjes en H.M.N. Schonis, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.