Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-05-2012, BW7154, 11-00691

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-05-2012, BW7154, 11-00691

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 mei 2012
Datum publicatie
31 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7154
Zaaknummer
11-00691

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is bewoner van een studentenflat in een studentenstad. Hij wordt op de voet van artikel 253 Gemeentewet aangewezen als degene op wiens naam de aanslag rioolheffing moet worden gesteld. Het hof oordeelt, dat de tenaamstelling van de aanslag op naam van belanghebbende niet volgens de beleidsregels is en dat de keuze voor belanghebbende als degene die de aanslag krijgt opgelegd niet kan worden gebaseerd op de door gemeente aangevoerde gronden. Ook oordeelt het hof dat belanghebbende niet beter dan zijn medebewoners in staat is te betalen, nu de gemeente geen onderzoek heeft verricht naar de inkomens- en vermogenspositie van belanghebbende en zijn medebewoners.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Derde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00691

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 oktober 2011, nummer AWB 11/2163, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,

te Tilburg,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen aanslag rioolheffing.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is ter zake van het perceel A-straat 94 te Y met dagtekening 28 februari 2011 een aanslag rioolheffing voor het jaar 2011 opgelegd ten bedrage van € 30,66. In één geschrift verenigd met deze aanslag is aan belanghebbende ter zake van hetzelfde perceel een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd ten bedrage van € 262,22. Na door belanghebbende tegen deze aanslagen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar deze aanslagen bij in één geschrift vervatte uitspraken van 8 maart 2011 met 1/12e verminderd tot, na afronding, respectievelijk € 28,11 en € 240,37.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. Bij vorenvermelde uitspraak heeft de Rechtbank het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag afvalstoffenheffing gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag afvalstoffenheffing en de aanslag afvalstoffenheffing vernietigd, het beroep tegen de uitspraak op bezwaar inzake de aanslag rioolheffing ongegrond verklaard, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 77,24 en de Heffingsambtenaar gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht aan deze te vergoeden.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 16 maart 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Heffingsambtenaar.

1.6. Het Hof heeft aan het slot van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7. Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende woonde op 1 januari 2011 met meerdere medebewoners in een studentenhuis aan de A-straat 94 te Y (hierna: het perceel). Hij was op die datum niet de bewoner die op het adres van het perceel het langst stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA). De persoon die per 1 januari 2011 het langst in de GBA stond ingeschreven, de heer B, is per 12 januari 2011 geen bewoner meer van het studentenhuis. Na deze datum is belanghebbende wèl de bewoner die het langst ingeschreven staat op het adres van het perceel, namelijk sinds 14 augustus 2005.

2.2. Met dagtekening 19 januari 2011 heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een 'kennisgeving kamerbewoning 2011' toegezonden, welke, voor zover te dezen van belang, luidt als volgt:

'Eind februari ontvangt u voor bovenstaand adres [Hof: het perceel] het aanslagbiljet gemeentelijke belastingen 2011. U stond op 1 januari 2011 namelijk geregistreerd als de langst aanwezige bewoner. Als meerdere mensen een huis delen, ontvangt deze bewoner de aanslag.'.

2.3. Belanghebbende heeft zich in de GBA per 23 januari 2011 laten overschrijven naar een ander adres in Y. Per 13 april 2011 heeft hij zich weer laten inschrijven op het adres van het perceel. Ook in de tussenliggende periode is hij op het adres van het perceel woonachtig gebleven. Tijdens het onderzoek ter zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende verklaard dat hij gedurende het gehele jaar 2011 het feitelijk gebruik van het perceel heeft gehad.

2.4. In zijn openbare vergadering van 11 november 2010 heeft de raad van de gemeente Tilburg de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2011 vastgesteld. Deze verordening (hierna: de Verordening) luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

'Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

(...)

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten, die voor de gemeente verbonden zijn aan:

1 de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

2 de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater,(...)

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1 De belastingen worden geheven:

(...)

b van de gebruiker van een perceel van waaruit direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

(...)

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1 De belastingen zijn verschuldigd bij aanvang van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel van de belastingen, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht

2 Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel van de belastingen in de loop van het belastingjaar aanvangt, is het gebruikersdeel verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven

3 Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel van de belastingen in de loop van de belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, terzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,-.

(...)

Artikel 13 Nadere regels door het college

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.'.

2.5. De Heffingsambtenaar heeft 'Beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie' vastgesteld (hierna: de beleidsregels). In de beleidsregels is het volgende, voor zover te dezen van belang, opgenomen:

'In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich dat er meer belastingplichtigen kunnen zijn voor één belastingobject (onroerende of roerende zaak, perceel, eigendom) (...). In deze gevallen mag de gemeente de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen stellen. De gemeente Tilburg hanteert hierbij een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag krijgt.

Deze voorkeursvolgorde is gebaseerd op een doelmatige, efficiënte heffing en invordering en wordt toegepast voor zover de gegevens voorhanden of te achterhalen zijn.

De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevatten geen limitatieve opsomming. Zij moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen.

(...)

D. Rioolrechten

(...)

4. Voor wat betreft roerende of onroerende zaken die worden gebruikt door meerdere niet verwante personen (zogenaamde code 6-objecten):

4.1. degene die volgens het GBA op het moment van ontstaan van de belastingplicht de langst aanwezige, geregistreerde bewoner van het pand is.

E. Overig

(...)

2. Voor zover de belasting wordt geheven over een belastingtijdvak, is bij de toepassing van de voorkeursvolgorde beslissend de situatie bij de aanvang van dat tijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

3. Aangezien de voorkeursvolgorde erop gericht is de aanslag op te leggen aan een belastingplichtige die in staat mag worden geacht om de belasting te betalen, kan ook tot een andere keuze gekomen worden dan uit de voorkeursvolgorde zou volgen.

(...)

5. Indien in uitzonderingsgevallen, door welke oorzaak dan ook, een aanslag wordt opgelegd in afwijking van het in de voorgaande onderdelen bepaalde, is die aanslag alleen ongeldig als er sprake is van willekeur.

Toelichting

(...)

Kamerbewoning.

Voor wat betreft de kamerbewoningssituaties (code 6-panden) is de tot op heden gehanteerde beleidsregel overgenomen: als belastingplichtige wordt aangemerkt de langst aanwezige geregistreerde bewoner volgens het GBA. Deze persoon ontvangt voor het opleggen van de aanslag een zogenaamde kennisgeving kamerbewoners waarin aankondiging wordt gedaan van het feit dat de aanslag afvalstoffenheffing en rioolafvoerrecht aan hem/haar zal worden opgelegd. Deze beleidslijn is gebaseerd op een tweetal arresten van de Hoge Raad der Nederlanden inzake

kamerbewoningssituaties in de gemeente Tilburg, te weten

HR 3 februari 1988, nummer 25 017, Belastingblad 1988, bladzijde 108 en BNB 1988/133 en

HR 15 februari 1995, nummer 30 248, Belastingblad 1995, bladzijde 268 en BNB 1995/229.

(...)

Restbepaling.

Het zal nooit mogelijk zijn de beleidsregels in alle situaties te volgen. De sector Burger- en

Ondernemerszaken zal in bepaalde situaties een afweging van de keuze voor een belastingplichtige moeten maken op basis van hetgeen verder omtrent de beleidsregels bepaald is (naar de omstandigheden beoordelen).

Dit zal voorkomen indien de gegevens zoals opgenomen in de geautomatiseerde bestanden afwijken van de feitelijke situatie. Het GBA geeft b.v. leegstand aan, terwijl de sector Burger- en Ondernemerszaken aan de hand van een ingesteld onderzoek heeft vastgesteld dat er feitelijk van gebruik wel sprake is. Voor degelijke situaties geldt de "restbepaling".'.

2.6. Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen de onderhavige aanslag rioolheffing gemaakte bezwaar heeft de Heffingsambtenaar toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 10, lid 2, van de Verordening en heeft hij deze aanslag bij de uitspraak op dit bezwaar verminderd tot een aanslag voor 11 maanden (de maanden februari tot en met december 2011). Vervolgens heeft hij met dagtekening 30 april 2011 aan de heer B voornoemd een aanslag rioolheffing voor het jaar 2011 opgelegd, waarbij hij de heffing op grond van het bepaalde in artikel 10, lid 3, van de Verordening heeft beperkt tot 1/12e, te weten de maand januari 2011.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

I. Is de onderhavige aanslag terecht op naam van belanghebbende gesteld?

II. Bij een bevestigende beantwoording van vraag I: Dient de aan belanghebbende opgelegde aanslag te worden vernietigd omdat over hetzelfde jaar tevens een aanslag in de rioolheffing is opgelegd aan de heer B?

Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend en dat vraag II bevestigend dient te worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is met betrekking tot deze beide vragen de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt en op hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd.

De Heffingsambtenaar heeft tijdens het onderzoek ter zitting nog verklaard dat het hem ten tijde van het vaststellen van de onderhavige aanslag bekend was dat de op 1 januari 2011 langst aanwezige, in de GBA geregistreerde bewoner van het perceel, de heer B, inmiddels was verhuisd. In alle zodanige gevallen wordt met betrekking tot zogeheten code 6-objecten (studentenhuizen en dergelijke) de aanslag opgelegd aan degene die op het moment van het opleggen van de aanslag de langst aanwezige, in de GBA geregistreerde bewoner, dan wel op

1 januari de op één na langst aanwezige, in de GBA geregistreerde bewoner was.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de rioolheffing, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de rioolheffing en van de aanslag rioolheffing en tot vergoeding van proceskosten. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

Vraag I

4.1. Op grond van artikel 3, lid 1, onderdeel b, en lid 3, aanhef, onderdeel a, van de Verordening zijn alle bewoners van een perceel belastingplichtig voor het gebruikersdeel van de rioolheffing. Ingevolge artikel 10, lid 1, van de Verordening is het gebruikersdeel van de rioolheffing verschuldigd bij de aanvang van het (belasting)jaar, of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

4.2. Artikel 253 van de Gemeentewet luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:

'1. Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, kan de belastingaanslag ten name van een van hen worden gesteld.

(...)

3. De belastingschuldige die de belastingaanslag heeft voldaan kan hetgeen hij meer heeft voldaan dan overeenkomt met zijn belastingplicht verhalen op de overige belastingplichtigen naar evenredigheid van ieders belastingplicht.'.

4.3. In artikel D, onderdeel 4, van de beleidsregels is voor een situatie waarin meerdere personen belastingplichtig zijn voor de rioolrechten bepaald dat de aanslag op naam wordt gesteld van degene die volgens de GBA op het moment van ontstaan van de belastingplicht de langst aanwezige, geregistreerde bewoner van het pand is.

4.4. Op 1 januari 2011 was belanghebbende weliswaar reeds bewoner van het perceel en in de GBA als zodanig ingeschreven, doch niet hij, maar de heer B was op die datum de langst aanwezige, geregistreerde bewoner. De onder 2.2 vermelde 'kennisgeving kamerbewoning 2011' is dan ook onjuist voor zover daarin wordt vermeld dat belanghebbende op 1 januari 2011 geregistreerd stond als de langst aanwezige bewoner. De tenaamstelling van de aanslag op naam van belanghebbende kan gelet op het vorenstaande niet worden gegrond op artikel D, onderdeel 4, van de beleidsregels. Voorts kan niet worden gezegd dat de belastingplicht voor belanghebbende aanving op 12 januari 2011 (de datum van het vertrek van de heer B) of later, nu belanghebbende reeds op 1 januari 2011 belastingplichtig was.

4.5. De Heffingsambtenaar heeft - tijdens het onderzoek ter zitting en in afwijking van zijn verweerschrift - gesteld dat de keuze om de aanslag op naam te stellen van belanghebbende berust op een toepassing van artikel E, onderdeel 3, van de beleidsregels. Hij heeft in het bijzonder aangevoerd dat belanghebbende, na het vertrek van de heer B op 12 januari 2011, ten tijde van het opleggen van de aanslag de langst aanwezige, geregistreerde bewoner van het perceel was en dat bij belanghebbende de kans dat de aanslag kon worden geïnd het grootst was, omdat belanghebbende beter dan de heer B, die immers niet meer op het adres van het perceel woonachtig was, in staat was het bedrag van de aanslag op de andere bewoners van het perceel te verhalen.

4.6. Belanghebbende heeft daartegen aangevoerd dat uit de beleidsregels niet voortvloeit dat de aanslag op naam kan worden gesteld van degene die ten tijde van het opleggen van de aanslag de langst aanwezige, geregistreerde bewoner van het perceel is. Voorts heeft hij aangevoerd dat uit de beleidsregels niet voortvloeit dat na vertrek van de bewoner die op 1 januari de langst aanwezige, geregistreerde bewoner van het perceel was, de aanslag op naam kan worden gesteld van de persoon die op die datum de op één na langst aanwezige, geregistreerde bewoner van het perceel was. Tevens heeft belanghebbende gesteld dat hij niet beter dan zijn medebewoners, in het bijzonder de heer B, in staat is om de rioolheffing te betalen en dat hij de rioolheffing pas op zijn medebewoners kan verhalen nadat hij zelf heeft betaald.

4.7. Afgezien van het feit dat belanghebbende ten tijde van het opleggen van de aanslag, namelijk 28 februari 2011, niet op het adres van het perceel in de GBA was ingeschreven, zodat belanghebbende op dat moment niet de langst aanwezige in de GBA geregistreerde bewoner van het perceel was, is deze registratie voor de toepassing van artikel E, onderdeel 3, van de beleidsregels niet relevant. Artikel E, onderdeel 3, van de beleidsregels biedt de Heffingsambtenaar de mogelijkheid om de aanslag in afwijking van artikel D, onderdeel 4, van die regels ten name te stellen van degene die in staat mag worden geacht om de rioolheffing te betalen.

4.8. Desgevraagd heeft de Heffingsambtenaar tijdens het onderzoek ter zitting verklaard dat hij geen onderzoek heeft verricht naar de inkomens- en vermogenspositie van belanghebbende en zijn medebewoners. Gesteld noch gebleken is dat die gegevens niet voorhanden of te achterhalen zijn als bedoeld in de considerans van de beleidsregels, zodat reeds daarom de stelling van de Heffingsambtenaar dat belanghebbende - kennelijk anders dan zijn medebewoners - in staat mag worden geacht om de rioolheffing te betalen, faalt. Bovendien volgt uit kennis die het Hof ontleent aan ervaringsregels in het maatschappelijke verkeer, dat studenten in een financiële positie plegen te verkeren, welke niet in de weg staat aan het betalen van een rioolheffing van slechts enkele tientjes. Aldus heeft de Heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt waarom belanghebbende wèl en zijn medebewoners, waaronder met name ook de heer B, niet in staat mag respectievelijk mogen worden geacht om de rioolheffing te betalen.

4.9. De stelling van de Heffingsambtenaar dat belanghebbende in staat mag worden geacht om de rioolheffing te betalen als bedoeld in artikel E, onderdeel 3, van de beleidsregels, omdat hij deze heffing op zijn medebewoners kan verhalen, faalt. Immers, belanghebbende dient de rioolheffing eerst te betalen en pas na betaling kan hij deze verhalen. Het Hof is met belanghebbende van oordeel dat de verhaalsmogelijkheid er niet toe leidt dat belanghebbende vóór dit verhaal een betere betalingscapaciteit zou hebben dan zijn medebewoners, in het bijzonder de per 12 januari 2011 vertrokken heer B. Bovendien geldt het verhaalsrecht ook voor zijn medebewoners, indien de aanslag op naam van één van hen zou worden gesteld.

4.10. Uit het vorenoverwogene volgt dat de Heffingsambtenaar de tenaamstelling van de aanslag niet heeft kunnen baseren op artikel E, onderdeel 3, van de beleidsregels.

4.11. Het Hof is voorts van oordeel dat de Heffingsambtenaar de tenaamstelling van de aanslag ook niet heeft kunnen baseren op artikel E, onderdeel 5, van de beleidsregels, op welke bepaling de Heffingsambtenaar zich overigens ook niet heeft beroepen. Aan kennis welke het Hof ontleent aan ervaringsregels in het maatschappelijke verkeer is het Hof ermede bekend dat studenten (na aanvang van het (belasting)jaar) veelvuldig verhuizen. Derhalve kan voor een situatie als de onderhavige in een studentenstad als Tilburg niet worden gezegd dat zich een - in de beleidsregels niet te voorzien - uitzonderingsgeval voordoet als bedoeld in artikel E, onderdeel 5, van de beleidsregels. Bovendien is blijkens de Toelichting op de beleidsregels de zogeheten restbepaling bedoeld voor gevallen waarin de gegevens zoals opgenomen in de geautomatiseerde bestanden afwijken van de feitelijke situatie. Een dergelijk geval doet zich, ondanks hetgeen is vermeld onder 2.3, te dezen niet voor.

4.12. Uit al het vorenoverwogene volgt dat de keuze van de Heffingsambtenaar om de aanslag op naam te stellen van belanghebbende niet kan worden gebaseerd op de beleidsregels.

4.13. De Heffingsambtenaar heeft nog gesteld dat het een vaste gedragslijn is om indien, zoals in casu, met betrekking tot een zogeheten code 6-object (studentenhuizen en dergelijke) ten tijde van het vaststellen van de aanslag in de rioolheffing bekend is dat de op 1 januari langst aanwezige, in de GBA geregistreerde bewoner inmiddels is verhuisd, de aanslag wordt opgelegd aan degene die op het moment van het opleggen van de aanslag de langst aanwezige, in de GBA geregistreerde bewoner was, dan wel aan degene die op 1 januari de op één na langst aanwezige, in de GBA geregistreerde bewoner was, doch de Heffingsambtenaar kan deze, niet gepubliceerde, gedragslijn welke in strijd is met de, wèl gepubliceerde, beleidsregels, niet aan belanghebbende tegenwerpen (vergelijk artikel 4:82 van de Awb).

4.14. Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, op welk artikel de Heffingsambtenaar zich overigens niet uitdrukkelijk heeft beroepen, geeft een bestuursorgaan de bevoegdheid om van een door hem vastgestelde beleidsregel af te wijken indien handelen overeenkomstig die beleidsregel voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met die beleidsregel te dienen doelen (de zogeheten inherente afwijkingsbevoegdheid). Indien de Heffingsambtenaar zou hebben gehandeld overeenkomstig de beleidsregels zou de aanslag zijn gesteld ten name van de heer B. Niet alleen is, gelijk hiervoor is overwogen, de omstandigheid dat de op 1 januari langst geregistreerde bewoner van een perceel als het onderhavige ten tijde van het opleggen van de aanslag het perceel metterwoon heeft verlaten, in een studentenstad als Tilburg niet als bijzonder te beschouwen (geen uitzonderingsgeval), maar ook kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat de enkele omstandigheid dat de heer B als gevolg van zijn verhuizing minder goed in staat is het verhaalbare gedeelte van de aan hem opgelegde aanslag op zijn (vroegere) medebewoners te verhalen, bij een aanslag ter grootte van niet meer dan € 30,66 onevenredig is met het door de onderhavige beleidsregel gediende doel, te weten het op eenvoudige wijze bepalen aan wie bij percelen als het onderhavige de aanslag zal worden opgelegd. Gelet op het vorenstaande vermag het bepaalde in het onderhavige artikel de Heffingsambtenaar niet te baten.

4.15. Vraag I dient op grond van al het vorenoverwogene ontkennend te worden beantwoord.

Vraag II

4.16. Vraag II behoeft, gelet op de ontkennende beantwoording van vraag I, geen beantwoording meer.

Slotsom

4.17. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd alsmede de aanslag. Tussen partijen is in hoger beroep niet meer in geschil, dat de Rechtbank terecht de aanslag afvalstoffenheffing heeft vernietigd. Het Hof zal dan ook, doende wat de Rechtbank heeft gedaan, dienovereenkomstig beslissen.

Ten aanzien van het griffierecht

4.18. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de gemeente Tilburg aan belanghebbende het door hem ter zake van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 112 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.19. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag aan reiskosten van € 8,40 en een bedrag aan verletkosten van

€ 50,25, derhalve op in totaal € 58,65. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de Heffingsambtenaar zich met de hoogte van deze tegemoetkoming akkoord verklaard.

5. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen met betrekking tot het griffierecht en de proceskosten,

- verklaart het bij de Rechtbank ingediende beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag afvalstoffenheffing,

- vernietigt de aanslag afvalstoffenheffing,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de rioolheffing,

- vernietigt de aanslag rioolheffing,

- gelast dat de gemeente Tilburg aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 112 vergoedt,

- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een bedrag van € 58,65, en

- wijst de gemeente Tilburg aan als rechtspersoon, die de proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Aldus gedaan op: 25 mei 2012 door P. Fortuin, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en J.A. Meijer, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.