Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-06-2012, BW7907, 10-00896

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-06-2012, BW7907, 10-00896

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 juni 2012
Datum publicatie
11 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7907
Zaaknummer
10-00896

Inhoudsindicatie

BV X is gespecialiseerd in de aanleg van kunstgrasvelden. De Inspecteur heeft haar twintig jaar geleden (bij haar oprichting) voor de heffing van premies werknemersverzekeringen als hoveniersbedrijf ingedeeld in ‘de sector 01. Agrarische bedrijven’ hierna sector 01. In 2006 heeft hij haar opnieuw bij de hoveniers en andere cultuurtechnici ingedeeld in sector 01.

Met ingang van 1 juli 2010 is zij ingedeeld in de ‘sector 55. Overige takken van bedrijf en beroep’, hierna: sector 55.

Daarin zijn ingedeeld producenten van kunststof producten (behalve tuinmeubelen).

In geschil is of belanghebbende terecht is ingedeeld in sector 55.

Belanghebbende wil primair voortzetting van de indeling als hovenier in ‘de sector 01. Agrarische bedrijven’ en, subsidiair indeling in ‘de sector 03. Bouwbedrijf (grondwerken)’. Zij verdedigt voortzetting van de huidige indeling met een verwijzing naar de aard van haar werkzaamheden (hovenier met seizoenswerk) en naar de maatschappelijke functie van haar onderneming (aanleg van sportvelden).

Het Hof volgt BV X in haar stelling dat de aard van de werkzaamheden en maatschappelijke functie van haar onderneming op één lijn zijn te stellen met die van hoveniers die alleen natuurgrasvelden aanleggen. Daaruit volgt indeling in sector 1.

Het beroep is gegrond.

Aan belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel onder verwijzing naar het feit dat haar activiteiten sinds de laatste indeling in 2006 geen verandering hebben ondergaan komt het Hof niet toe.

Uitspraak

BELASTINGKAMER

Nr. 10/00896

HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH

U I T S P R A A K

Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van X B.V. te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi van de rijksbelastingdienst, hierna aan te duiden als: de Inspecteur, op het bezwaarschrift betreffende na te melden beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikking van april 2010 met kenmerk 0000.00.000 is belanghebbende voor de werknemersverzekeringen met ingang van 1 juli 2010 ingedeeld in de 'sector 55. Overige takken van bedrijf en beroep', hierna: sector 55, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van 1 november 2010 is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 298. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 november 2011 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord A, verbonden aan B te Y, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer C.

1.4. Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 maart 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de heer D, directeur van belanghebbende, vergezeld door A, verbonden aan B te Y, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer C.

1.5. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

2.1 Afgezien van handel in en onderhoud van kunstgras bestaan de werkzaamheden van belanghebbende voor 25 % uit het leggen van onder- en toplaag en voor 75% uit het voor- en nabewerken daarvan.

Het voorbewerken vormt grondwerk en bestaat voornamelijk uit het aanvullen en egaliseren van de door andere (onder)aannemers opgeleverde bedding en ondergrond.

Het nabewerken vormt eveneens grondwerk en bestaat uit het egaliseren, zand inrijden, strooien van rubberen korrels en het borstelen van het gras.

Daartussen in worden onderlaag en toplaag gelegd.

Belanghebbendes werkzaamheden betreffen vooral de aanleg en het onderhoud van sportvelden, maar zijn daartoe niet beperkt. Zij houdt zich de laatste jaren ook bezig met 'landscaping', waarbij kunstgras wordt gebruikt.

2.2. Belanghebbendes onderneming is bij de start in 1993 ingedeeld in 'sector 01. Sector Agrarisch bedrijf'.

Bij de omzetting in een BV (belanghebbende) heeft de Belastingdienst de onderneming opnieuw ingedeeld in 'sector 01. Agrarisch bedrijf'.

2.3. Bij de opgemelde beschikking van 6 april 2010 is belanghebbende per 1 juli 2010 ingedeeld in sector 55.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen.

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag: is belanghebbende terecht ingedeeld in sector 55?

3.2. Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Zij wil primair voortzetting van de indeling in 'de sector 01. Agrarische bedrijven' en, subsidiair indeling in 'de sector 03. Bouwbedrijf (grondwerken)'. Zij verdedigt voortzetting van de huidige indeling niet alleen met een verwijzing naar de aard van haar werkzaamheden en de maatschappelijke functie van haar onderneming, maar ook met een beroep op het feit dat haar activiteiten sinds de laatste indeling in 2006 geen verandering hebben ondergaan.

De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Hij gaat ervan uit dat belanghebbendes werkzaamheden naar hun aard en maatschappelijke functie gemeten slechts bestaan uit de levering van een kunststof product en dat daarom indeling in sector 55 aangewezen is.

3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter eerste zitting hebben partijen hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:

Inspecteur:

Levering van en handel in kunststof producten en alles wat met kunststof samenhangt wordt stelselmatig in sector 55 ingedeeld. Daar is geen andere categorie voor beschikbaar. Alleen kunststof tuinstoelen worden bij meubelen ingedeeld.

Hoveniers, ook voor zover zij zich bezig houden met tuinaanleg, worden ingedeeld in sector 01, Agrarisch bedrijf.

Belanghebbende:

De aanleg van kunstgrasvelden is seizoensarbeid. Aanleg is alleen mogelijk voor en na de competitie. In de winter ligt het stil. In de zomer worden lange dagen gemaakt.

In sector 1, Agrarisch bedrijf/hoveniers is dat CAO-technisch toegestaan, in de bouw niet. Daarom willen we ook niet ingedeeld worden bij 3. Bouwbedrijf. We werken immers volgens hetzelfde seizoenspatroon als hoveniers en zijn bij ons werk op dezelfde manier afhankelijk van het weer.

3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en indeling in, naar het Hof verstaat, 'sector 01, Agrarische bedrijven', subsidiair 'sector 03. Bouwbedrijf'. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1.1. Gelet op de aard en de structuur van de toepasselijke regelgeving gaat het Hof, in overeenstemming met de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, de tot 1 januari 2006 bevoegde rechter inzake geschillen over de sectorindeling, ervan uit dat de indeling van een werkgever in een sector dient plaats te hebben naar de aard van de verrichte werkzaamheden en op basis van de functie die de (onderneming van de) werkgever in het maatschappelijke verkeer vervult.

4.1.2. De aanleg van kunstgrasvelden is niet genoemd in de bijlage 1 van de Regeling Wfsv. Gezien artikel 5.3 van de Regeling Wsfv, moet worden beoordeeld waarmee de werkzaamheden van belanghebbende (naar aard en functie) het meest overeenkomen.

4.1.3. Het is aan de Inspecteur aannemelijk te maken dat hij belanghebbende juist heeft ingedeeld.

4.2.1. De Inspecteur heeft daartoe aangevoerd dat belanghebbende slechts een kunststof product levert. Kunstgras is geen natuurlijk materiaal. Het ontkiemt niet en het groeit niet. Daarom is indeling in sector 1. Agrarisch bedrijf volgens de Inspecteur niet (meer) mogelijk.

4.2.2. Belanghebbende stelt daar tegenover dat haar werkzaamheden naar aard en functie het meeste overeenkomen met de werkzaamheden van werkgevers die natuurgrasvelden leggen en niet in geschil is dat die in sector 1. Agrarische bedrijven ingedeeld worden.

Zij heeft ter tweede zitting bij monde van haar directeur uitvoerig stilgestaan bij de aard van haar werkzaamheden en bij de functie die haar onderneming in het maatschappelijk verkeer vervult.

4.2.3. Naar het oordeel van het hof heeft de Inspecteur met wat hij stelt onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt voor het oordeel dat de aard van belanghebbendes werkzaamheden en de maatschappelijke functie van haar onderneming essentieel verschillen van die van werkgevers die (sport-)velden van natuurgras aanleggen. In beide gevallen is sprake van seizoensarbeid met veel overuren in de zomer en nauwelijks uren in de winter, en van werkzaamheden die voornamelijk in de buitenlucht plaatsvinden. Het Hof acht ook niet aannemelijk dat er feitelijk veel verschil bestaat tussen de werkzaamheden rondom de aanleg van een kunstgrasveld en de werkzaamheden rondom de aanleg van een natuurgrasveld.

4.2.4. Het Hof wijst er op dit verband op dat tijdens het onderzoek ter zitting is komen vast te staan dat kunstgrasvelden en natuurgrasvelden voor de afnemer min of meer uitwisselbare producten zijn. Belanghebbende heeft in dit verband onweersproken gesteld dat het bij de keuze tussen die twee alternatieven, althans in de sportbeoefening, vooral aankomt op de vraag of een afnemer bereid en in staat is een relatief grote diepte-investering te doen in kunstgras. Kunstgras verdient zich snel terug. Het vergt veel minder onderhoud dan gewoon gras. Daarnaast kan een kunstgrasveld intensiever (onbeperkt en zonder hersteltijd) worden bespeeld dan een gewoon grasveld.

4.2.5. De Inspecteur bestrijdt niettemin dat belanghebbende in het maatschappelijk verkeer dezelfde functie zou vervullen als een bedrijf dat sportvelden van echt gras aanlegt. Zijn argument is, dat kunstgras en echt gras verschillende producten zijn, omdat kunstgras een dood product is en dus noch ontkiemt noch groeit. Deze stelling treft geen doel. De producten mogen verschillen, hun functies zijn gelijk. Naar het oordeel van het Hof is de maatschappelijke functie van beide bedrijven - het bedrijf van belanghebbende en het bedrijf van de aanlegger van natuurgras - die van de aanlegger van sportvelden.

4.2.6. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof desgevraagd te kennen gegeven dat bedrijven die zich (veronderstellenderwijs: uitsluitend) bezighouden met de aanleg van natuurgrasvelden, al dan niet voor sportbeoefening, worden ingedeeld in 'sector 1. Agrarisch bedrijf'. Het Hof ziet, gelet op het zojuist overwogene omtrent de aard van belanghebbendes werkzaamheden en de maatschappelijke functie van haar onderneming, geen reden voor een andere indeling van belanghebbende dan in sector 1. Agrarisch bedrijf.

4.3. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vraag aan de zijde van belanghebbende.

Er is geen reden belanghebbendes indeling in sector 1. Agrarisch Bedrijf te wijzigen.

5. Griffierecht

Aangezien het beroep gegrond is, ziet het Hof reden om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht wordt vergoed.

6. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Het Hof acht geen termen aanwezig de Inspecteur tevens te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft daar niet om verzocht.

Het Hof stelt deze proceskosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 437 (waarde per punt) x 1,5 (factor gewicht van de zaak) is € 1.311.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar,

- vernietigt de beschikking,

- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door belanghebbende ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298 vergoedt, en

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.311.

Aldus gedaan op 1 juni 2012 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 1 juni 2012

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.