Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-06-2012, BW9022, 11-00622 en 11-00623

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-06-2012, BW9022, 11-00622 en 11-00623

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 juni 2012
Datum publicatie
21 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BW9022
Zaaknummer
11-00622 en 11-00623

Inhoudsindicatie

Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw heeft belanghebbende een geschil met de gemeente omtrent de aan hem opgelegde aanslagen hondenbelasting. Over meerdere jaren, ook over de hier aan de orde zijnde jaren 2003 en 2004, zijn procedures gevoerd voor diverse rechtscolleges.

De rechter heeft steeds de gemeente in het gelijk gesteld, de aanslagen gehandhaafd en de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. De desbetreffende rechterlijke uitspraken zijn onherroepelijk geworden.

Belanghebbende verzoekt het Hof om de zaken van de jaren 2003 en 2004 te herzien. Voor zover belanghebbende de verzoeken doet steunen op zijn - na de ontvangst van de uitspraken opgedane - kennis van de AWR, overweegt het Hof dat rechtsregels niet als "feiten en omstandigheden" in de zin van artikel 8:88 Awb kunnen worden aangemerkt.

Voor zover belanghebbende verwijst naar een in 2010 onder zijn ogen gekomen brief overweegt het Hof, dat in die brief geen feiten en omstandigheden staan vermeld als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. Die brief bevat slechts een uiteenzetting van de conflictsituatie, zoals die volgens de gemeente tussen hem en belanghebbende sinds jaar en dag bestaat. Voor zover belanghebbende een andere mening is toegedaan, berust die op een verkeerde lezing van die brief.

Voor zover belanghebbende zijn verzoeken doet steunen op de stelling dat de rechter zijn grieven niet zou hebben behandeld, overweegt het Hof, dat – wat er ook zij van die stelling - de herzieningsmogelijkheid van de Awb hiervoor niet is bedoeld. Aan de voorwaarden voor herziening op grond van artikel 8:88 van de Awb wordt niet voldaan.

De slotsom is dat de stellingen van belanghebbende niet kunnen leiden tot toewijzing van de verzoeken tot herziening. Het Hof wijst de verzoeken af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Vierde meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00622 en 11/00623

Uitspraak op de verzoeken van

de heer X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

om herziening in de zin van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van de uitspraken van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna ook: de uitspraken) op de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken van het Hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Breda (hierna: de verweerder) op de bezwaarschriften betreffende de aanslagen hondenbelasting over de jaren 2003 en 2004.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikkingen heeft de verweerder aan belanghebbende

aanslagen hondenbelasting betreffende de jaren 2003 en 2004 opgelegd. Bij uitspraken van de verweerder zijn de tegen de beschikkingen ingediende bezwaren ongegrond verklaard.

1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de beroepen ongegrond verklaard. De uitspraken van het Hof waren ten tijde van het indienen van de onderhavige verzoeken onherroepelijk geworden.

1.3. Belanghebbende heeft het Hof verzocht de onherroepelijk geworden uitspraken van het Hof te herzien.

Ter zake van dit verzoek heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

De verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd.

1.5. Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 mei 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de verweerder.

1.7. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw heeft belanghebbende een geschil met de verweerder omtrent de aan hem opgelegde aanslagen hondenbelasting. Over meerdere jaren, ook over de hier aan de orde zijnde jaren 2003 en 2004, zijn procedures gevoerd voor diverse rechtscolleges.

2.2. De rechter heeft steeds de verweerder in het gelijk gesteld, de aanslagen gehandhaafd en de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. De desbetreffende rechterlijke uitspraken zijn onherroepelijk geworden.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de verzoeken van belanghebbende om herziening kunnen worden toegewezen.

3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Ter zitting hebben zij hieraan, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:

Belanghebbende

- Mijn verzoeken betreffen de uitspraken van het Hof over de jaren 2003 en 2004.

- Alle feitelijke stukken die ik in de procedures heb aangedragen, zijn door de rechters genegeerd.

- De feiten, als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb, zijn:

a) Ik heb me na bestudering van de uitspraken alsnog verdiept in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) en op basis van de bepalingen van die wet ben ik tot de conclusie gekomen, dat de verweerder nader onderzoek had moeten instellen ter plaatse, nu er twijfel was over mijn woonplaats. Die wettelijke bepaling kende ik niet. Dat is een nieuw feit dat ik niet wist;

b) in 2010 is me onder ogen gekomen de brief van 9 oktober 2006 van de heer A aan de Burgemeester van Breda de heer B (hierna: de brief van 9 oktober 2006);

c) een ander feit is, dat ik na bestudering van de uitspraken er achter gekomen ben dat mijn stellingen door de rechter worden genegeerd. Ik heb recht op eerlijk proces en dat is mij onthouden.

- Ik heb vanaf 1995 de Wet openbaarheid bestuur aangehaald, maar pas in 2010 kreeg ik inzage in het dossier. Ik nodig de gemeente uit om bewijsstukken op tafel te leggen dat ik in 2003 en 2004 in D woonde en daar een hond had. Ik heb die stukken niet aangetroffen.

- Ik heb lange tijd op de boot gewoond van mijn oom. De verweerder heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat ik in D woon en verblijf.

- Ik ben zelf geen juridisch deskundige. Ik heb de rechter bij diverse instanties meerdere keren uitgenodigd om schouw te nemen op de boot. Alle feiten worden niet meegewogen; ik ben er ontsteld over.

- De boot lag in C.

Verweerder

- De laatste aanslag hondenbelasting is opgelegd over 2004, daarna is de oplegging van aanslagen stilgezet. De hond zou zijn overleden.

- Het voortschrijdend inzicht van belanghebbende vormt geen nieuw feit in de zin van artikel 8:88 Awb. Het criterium voor het opleggen van de aanslagen was of belanghebbende een hond heeft gehouden in D, niet of hij aan de E-straat woonde. Belanghebbende had sociale contacten in D en een hond in D.

- De brief van 9 oktober 2006, waarnaar belanghebbende verwijst, zit inderdaad bij de stukken als "productie 11" van de fax van 12 januari 2012.

3.3. Belanghebbende concludeert tot toewijzing van beide verzoeken om herziening.

De verweerder concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de verzoeken.

4. Gronden

4.1. Op grond van artikel 8:88 van de Awb kan het Hof op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a) hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b) bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c) waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

4.2. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard zijn verzoeken te doen steunen op het volgende:

a) Belanghebbende heeft zich na bestudering van de uitspraken van het Hof alsnog verdiept in de AWR;

b) in 2010 is belanghebbende onder ogen gekomen de brief van

9 oktober 2006;

c) belanghebbende is er na bestudering van de uitspraken van het Hof achter gekomen dat zijn stellingen door de rechter worden genegeerd.

4.3. Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat hij de verzoeken doet steunen op zijn - na de ontvangst van de uitspraken opgedane - kennis van de AWR, overweegt het Hof dat rechtsregels niet als "feiten en omstandigheden" in de zin van artikel 8:88 Awb kunnen worden aangemerkt.

4.4. Betreffende belanghebbendes verwijzing naar de brief van 9 oktober 2006 overweegt het Hof, dat in die brief geen feiten en omstandigheden staan vermeld als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. Die brief bevat slechts een uiteenzetting van de conflictsituatie, zoals die volgens de verweerder tussen hem en belanghebbende sinds jaar en dag bestaat. Voor zover belanghebbende een andere mening is toegedaan, berust die op een verkeerde lezing van die brief.

4.5. Voor zover belanghebbende zijn verzoeken doet steunen op de stelling dat de rechter zijn grieven niet zou hebben behandeld, overweegt het Hof, dat - wat er ook zij van die stelling - de herzieningsmogelijkheid van de Awb hiervoor niet is bedoeld. Aan de voorwaarden voor herziening op grond van artikel 8:88 van de Awb wordt niet voldaan.

4.6. De slotsom is dat de hiervoor in 4.2 genoemde stellingen van belanghebbende niet kunnen leiden tot toewijzing van de verzoeken tot herziening. Al hetgeen belanghebbende overigens in de stukken en ter zitting van het Hof heeft aangevoerd, brengen het Hof niet tot een ander oordeel.

4.7. Gelet op het vorenstaande dienen de verzoeken van belanghebbende te worden afgewezen.

Ten aanzien van het griffierecht

4.8. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de verweerder aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.6. Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart de verzoeken om herziening ongegrond;

- wijst de verzoeken af.

Aldus gedaan op 15 juni 2012 door J. Swinkels, voorzitter, P.A.G.M. Cools en M.B.A. van Hout, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.