Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-09-2012, BY6153, 12-00025

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-09-2012, BY6153, 12-00025

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 september 2012
Datum publicatie
13 december 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BY6153
Zaaknummer
12-00025

Inhoudsindicatie

Bewijslastverdeling WOZ. Beginselen van procesrecht. Onjuiste uitleg Oost-flakkee arrest. Rechtbank dient altijd acht te slaan op door belastingplichtige ingebracht taxatierapport, ook als heffingsambtenaar waarde aannemelijk maakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00025

Uitspraak op het hoger beroep van

de erven van de heer X,

hierna: belanghebbenden,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 24 november 2011, nummer AWB 11/304, in het geding tussen

belanghebbenden

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Z,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te melden beschikking.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Bij beschikking van 28 februari 2010 is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend A-straat 30 te Z (hierna: de onroerende zaak) per de waardepeildatum 1 januari 2009 voor het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 vastgesteld op € 382.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerende-zaakbelasting ter zake van de onroerende zaak voor het jaar 2010 vervat. Deze beschikking en deze aanslag zijn op evengenoemde datum verzonden aan de heer X (hierna: de heer X), die bij het begin van het jaar 2010 de eigenaar van de onroerende zaak was.

1.2. In verband met het overlijden van de heer X op 26 september 2010 hebben belanghebbenden aan de Heffingsambtenaar verzocht om een beschikking als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ). Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbenden, op een niet bekende datum, een kopie doen toekomen van de onder 1.1 vermelde beschikking. De Rechtbank heeft deze kopie - zulks naar het oordeel van het Hof terecht - aangemerkt als een beschikking als door belanghebbenden verzocht.

Bij brief van 7 december 2010 hebben belanghebbenden tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.

1.3. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 15 december 2010 heeft de Heffingsambtenaar zowel de onder 1.1 vermelde aanslag, als, naar het Hof begrijpt, de onder 1.2 bedoelde beschikking gehandhaafd.

1.4. Belanghebbenden zijn van de uitspraak inzake de onder 1.2 bedoelde beschikking in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbenden een griffierecht geheven van € 41. Bij haar eerdervermelde uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.5. Tegen deze laatste uitspraak hebben belanghebbenden hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van hen een griffierecht geheven van € 112. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 14 juni 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbenden, alsmede de Heffingsambtenaar.

1.7. Belanghebbenden hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de Heffingsambtenaar. De Heffingsambtenaar heeft verklaard tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende foto's geen bezwaar te hebben.

1.8. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. De onroerende zaak bestaat uit een vrijstaande woning met een vrijstaande garage en een achter die garage aangebouwde houten berging/schuur, een en ander met bijbehorende (onder)grond.

2.2. De woning is gebouwd in 1967 en opgetrokken uit steen met spouw. De woning is traditioneel gebouwd en voorzien van een zadeldak met pannen. De onderhoudstoestand en bouwkundige staat van de woning zijn matig. Diverse kozijnen vertonen aan de binnenzijde houtrot. De woning verkeert vrijwel geheel in oorspronkelijke staat en dient volledig gemoderniseerd te worden om aan de hedendaagse wooneisen te voldoen.

De woning heeft een inhoud van 393 m³ en ligt op een perceel van 614 m². De inhoud van de garage bedraagt 124 m3, terwijl de inhoud van de berging/schuur 34 m3 bedraagt.

De onroerende zaak is, nabij het centrum van Z, gelegen aan een zogeheten T-kruising met daarop een soort rotonde.

2.3. De waarde van de onroerende zaak op peildatum 1 januari 2009 is (ook na bezwaar) vastgesteld op € 382.000. Deze waarde is bepaald door middel van de methode van vergelijking met referentieobjecten.

2.4. De Heffingsambtenaar heeft de waarde in beroep onderbouwd met een, bij zijn verweerschrift in eerste aanleg gevoegd, taxatierapport van de heer B van 6 april 2011. In dit rapport zijn de gegevens van de onroerende zaak en die van de gebezigde referentieobjecten opgenomen, onder vermelding van de verkoopopbrengst van die objecten. Tevens zijn daarin foto's van de onroerende zaak en de referentieobjecten, alsmede een zogenoemde matrix gevoegd.

De gebezigde referentieobjecten zijn de volgende:

referentieobject bouwjaar grootte verkoopdatum verkoopprijs

A-straat 27 1975 528 m² 7 mei 2008 € 420.000

Z 477 m³

C-straat 62 1967 393 m² 30 januari 2009 € 370.000

Z 430 m³

C-straat 64 1968 372 m² 30 juni 2009 € 330.000

Z 383 + 39 m³

D-straat 62 1970 456 m² 21 augustus 2009 € 350.000

Z 385 m³

E-straat 7 1963 598 m² 30 november 2009 € 352.500

Z 372 m³

In dit taxatierapport, waarin is vermeld dat de onderhoudstoestand matig is, dat de houten kozijnen aan vervanging toe zijn en dat de woning gedateerd is, heeft de heer B de waarde van de onroerende zaak naar de waardepeildatum 1 januari 2009 op € 382.000 gesteld.

Alle voormelde referentieobjecten liggen, behoudens het object A-straat 27, in een en dezelfde andere wijk van Z dan de onroerende zaak.

Het zogeheten voorlopig koopcontract betreffende de verkoop van A-straat 27 is ondertekend op 27 november 2007.

E-straat 7 ligt evenals de onroerende zaak aan een T-kruising met daarop een soort rotonde. Niet is in geschil dat dit object ten tijde van de verkoop daarvan, behoudens ten aanzien van de kozijnen, in dezelfde staat van onderhoud verkeerde als de onroerende zaak en dat E-straat 7 ook qua objectkenmerken goed vergelijkbaar is met de onroerende zaak.

In zijn verweerschrift voor de Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar D-straat 62 als referentieobject laten vallen.

2.5. Belanghebbenden hebben in beroep een taxatierapport ingebracht van de heer F, verbonden aan G, van 3 januari 2011. De heer F heeft in dit rapport aan de onroerende zaak een waarde per de waardepeildatum 1 januari 2009 toegekend van € 354.000. Voorts hebben zij tijdens het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank een alsnog door deze taxateur opgestelde matrix ingebracht, waarin deze de waarde van de onroerende zaak berekent op € 365.000.

In dit rapport en in deze matrix worden als referentieobjecten gebezigd de onroerende zaken H-straat 88, J-straat 18 en K-straat 8, alle gelegen in Z.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft, nadat de Heffingsambtenaar tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard niet langer te betwisten dat de indiener van het hogerberoepschrift bevoegd was zulks namens belanghebbenden te doen, het antwoord op de vraag wat de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum is.

Belanghebbenden bepleiten dat de waarde van de onroerende zaak € 365.000 bedraagt. De Heffingsambtenaar is van mening dat de waarde moet worden vastgesteld op € 382.000.

3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Zij hebben hier ter zitting geen nieuwe argumenten aan toegevoegd.

3.3. Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar van de Heffingsambtenaar inzake de onder 1.2 bedoelde beschikking en tot vermindering van de bij die beschikking vastgestelde waarde tot € 365.000. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

Met betrekking tot de bewijslastverdeling

4.1. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijslast inzake de juistheid van de aan de onroerende zaak toegekende waarde op de Heffingsambtenaar rust. Dit oordeel is juist.

4.2. De Rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de Heffingsambtenaar met het door hem overgelegde taxatierapport aannemelijk heeft gemaakt dat een waarde van € 382.000 per waardepeildatum 1 januari 2009 niet te hoog is. Tot slot heeft de Rechtbank geoordeeld dat zij, gelet op dit laatste, aan een beoordeling van het namens belanghebbenden overgelegde taxatierapport niet meer toekomt.

4.3. Belanghebbenden klagen dat deze redenering niet conform het zogeheten Oostflakkee-arrest (Hoge Raad 14 oktober 2005, nr. 40.299, LJN AU4300, BNB 2005/378) is. Volgens belanghebbenden is sprake van een procedurele fout. De Heffingsambtenaar stelt in zijn verweerschrift in hoger beroep dat de Rechtbank door het taxatierapport van belanghebbenden niet meer te beoordelen, omdat hij de vastgestelde waarde aan de hand van zijn taxatierapport aannemelijk heeft gemaakt, het arrest juist heeft geïnterpreteerd. Tijdens het onderzoek ter zitting is de Heffingsambtenaar hier in zoverre op teruggekomen dat hij nader van oordeel is dat de Rechtbank wel heeft kennis genomen van het taxatierapport van belanghebbenden.

4.4. Belanghebbenden hebben gelijk. Er is sprake van een vaak voorkomend misverstand met betrekking tot de uitleg van het Oostflakkee-arrest en derhalve over de wijze van bewijslastverdeling in WOZ-zaken. Het misverstand wordt veroorzaakt door een incomplete lezing van het arrest.

4.5. In overweging 3.2 van het arrest oordeelt de Hoge Raad dat de bewijslast met betrekking tot de waarde rust op de heffingsambtenaar. Slechts indien de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter - desgeraden na inwinning van een deskundigenbericht - zelf tot een vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, tweede lid , van de Wet WOZ bedoelde waarde komen; aldus nog steeds overweging 3.2. Het is deze overweging die de Heffingsambtenaar met instemming citeert en die kennelijk voor de Rechtbank de bron vormt voor haar oordeel dat zij "aan een beoordeling van het namens eisers overgelegde taxatierapport niet meer toe(komt)".

4.6. De visie van de Rechtbank en de (aanvankelijke) visie van de Heffingsambtenaar zou, in voorkomende gevallen, ertoe kunnen leiden dat op de door één van de procespartijen - de belanghebbende - ingebrachte stukken en argumenten in het geheel geen acht wordt geslagen. Immers, de rechter dient, in deze visie, zijn onderzoek aan te vangen door het standpunt van de belanghebbende te negeren en uitsluitend dat van de heffingsambtenaar in ogenschouw te nemen. Indien de heffingsambtenaar, geïsoleerd beschouwd (geïsoleerd, want zonder acht te slaan op de tegenwerpingen door de belanghebbende), de door hem verdedigde waarde aannemelijk maakt, zou het pleit beslecht zijn. De door de belanghebbende ingebrachte processtukken worden dan niet eens bekeken. Zijn processtukken worden dan genegeerd en zijn argumenten niet gehoord. Het behoeft geen betoog dat deze visie leidt tot een zodanig ernstige schending van fundamentele regels van procesrecht, dat uitgesloten moet worden geacht dat de Hoge Raad zulks heeft bedoeld.

4.7. Deze uitleg van het Oostflakkee-arrest is dan ook onjuist. Uit overweging 3.2 van dit arrest kan weliswaar worden afgeleid dat indien de heffingsambtenaar de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt, men niet meer toekomt aan de taxatierapporten welke de belanghebbende heeft overgelegd, maar overweging 3.2 geeft geen antwoord op de vraag wanneer de heffingsambtenaar de door hem bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Uit de veelvuldig genegeerde overweging 3.3 van het Oostflakkee-arrest volgt, dat bij de beantwoording van die vraag, conform de hoofdregel in het fiscale bewijsrecht, gelet moet worden op hetgeen de belanghebbende aanvoert, en dus ook op het (de) door hem overgelegde taxatierapport(en). De vraag of de heffingsambtenaar zijn stelling aannemelijk heeft gemaakt, hangt dus af van de wapens die de belanghebbende daartegen in stelling heeft gebracht. Tot die wapens behoren ook eventuele taxatierapporten.

4.8. Het is derhalve onjuist om als regel te aanvaarden dat een op zichzelf geloofwaardige - en in die zin dus aannemelijke - taxatie van de heffingsambtenaar steeds gevolgd zou moeten worden. Indien tegenover deze geloofwaardige taxatie een evenzeer geloofwaardig geschraagde betwisting door de belanghebbende staat, kan dat immers betekenen dat de heffingsambtenaar, in het licht van de betwisting door de belanghebbende, zijn (geïsoleerd beschouwd aannemelijke) stelling niet aannemelijk heeft gemaakt. Het door de belanghebbende ingebrachte taxatierapport, alsmede eventuele andere gedingstukken, dienen derhalve van meet af aan te worden betrokken in het onderzoek door de rechter en door hem op hun bewijskracht te worden beoordeeld.

Inhoudelijk

4.9. De Heffingsambtenaar beroept zich op het onder 2.4 vermelde taxatierapport. Dit rapport is gestoeld op 5 referentieobjecten, waarvan de Heffingsambtenaar er inmiddels 1 (D-straat 62) heeft laten vallen. Nu de - naar het oordeel van het Hof te dezen beslissende - datum van het voorlopig koopcontract inzake de verkoop van het object A-straat 27, 27 november 2007 is, kan de bij deze verkoop gerealiseerde prijs naar het oordeel van het Hof niet ter vergelijking dienen aangezien deze datum te ver is verwijderd van de waardepeildatum 1 januari 2009. Het Hof laat dit object dan ook buiten beschouwing. Om dezelfde reden laat het Hof buiten beschouwing dat de onroerende zaak op 5 april 2011 is verkocht voor € 350.000. Het taxatierapport van de Heffingsambtenaar blijft mitsdien geschraagd door 3 referentieobjecten.

4.10. Belanghebbende beroept zich op de onder 2.5 vermelde matrix. Deze matrix is gebaseerd op 3, andere, referentieobjecten.

4.11. Partijen hebben over en weer de vergelijkbaarheid van de door de wederpartij gebezigde referentieobjecten met de onroerende zaak betwist. Deze betwistingen betreffen met name de objectkenmerken, de staat van onderhoud en de ligging van deze objecten. Ten aanzien van één van de onder 4.9, laatste volzin, en 4.10 bedoelde 6 referentieobjecten is echter niet in geschil dat deze qua objectkenmerken, staat van onderhoud (behoudens de kozijnen) en ligging (aan een T-kruising met soort rotonde) goed vergelijkbaar is met de onroerende zaak, te weten het object E-straat 7. Het Hof kent dan ook bij het bepalen van de waarde van de onroerende zaak doorslaggevende betekenis toe aan de bij de verkoop van dit object behaalde prijs.

4.12. De Heffingsambtenaar heeft tijdens het onderzoek ter zitting, niet dan wel onvoldoende weersproken door belanghebbenden, gesteld

a) dat rekening houdende met de gemiddelde waardedaling welke is opgetreden in de periode 1 januari 2009 (de waardepeildatum) tot 30 november 2009 (de verkoopdatum), de bij de verkoop van E-straat 7 behaalde prijs van € 352.500 neerkomt op een waarde per 1 januari 2009 van dit object van € 387.000

b) dat in de bij het onder 2.4 bedoelde taxatierapport behorende matrix is uitgegaan van een waarde van E-straat 7 van € 359.902 en dat het verschil ad € 27.098 geheel is toe te rekenen aan de waarde per m3 van de van dit object deel uitmakende woning

c) dat de per 1 januari 2009 in aanmerking te nemen waarde per m3 van deze woning dan stijgt tot (€ 130.944 + € 27.098): 372 is € 424,84 per m3, en

d) dat in de onder b) bedoelde matrix de waarde per m3 van de van de onroerende zaak deel uitmakende woning is gesteld op € 393 per m3 en dat het verschil ad € 31,84 per m3 (ofwel in totaal 393 x € 31,84 is € 12.513,12) (ruim) voldoende is om het waardedrukkend effect van de rotte kozijnen op te vangen.

4.13. Gelet op hetgeen onder 4.9 tot en met 4.12 is overwogen, is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2009 (ten minste) € 382.000 bedraagt. Hetgeen belanghebbende aanvoert, onder meer in zijn taxatierapport en matrix, brengen het Hof niet tot een ander oordeel. Het hoger beroep is derhalve ongegrond, zodat de uitspraak van de Rechtbank, met verbetering van gronden, dient te worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.14. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbenden het door hen betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.15. Belanghebbenden hebben bepleit dat zij recht hebben op een proceskostenvergoeding, ook indien zij in hoger beroep in het ongelijk gesteld zouden worden. Zij stellen dat de Rechtbank ten onrechte geen acht geslagen heeft op het door hen ingebrachte taxatierapport. Het Hof acht evenwel geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechter kan weliswaar ook bij een ongegrond hoger beroep een proceskostenvergoeding toekennen, maar de door belanghebbenden gesignaleerde fout geeft daartoe onvoldoende reden. Het Hof acht daarbij van belang, dat belanghebbenden ter zitting hebben medegedeeld dat zij naar alle waarschijnlijkheid bij een ongegrond beroep toch hoger beroep zouden hebben ingesteld, ook als de Rechtbank wel acht had geslagen op het taxatierapport. De noodzaak tot het instellen van hoger beroep is dus niet uitsluitend gelegen in de onjuiste motivering van de Rechtbank.

5. Beslissing

Het Hof:

* verklaart het hoger beroep ongegrond,

* bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 27 september 2012 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en J.A. Meijer, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.