Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-11-2012, BY6154, 12/000098

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-11-2012, BY6154, 12/000098

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 november 2012
Datum publicatie
13 december 2012
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2012:BY6154
Zaaknummer
12/000098

Inhoudsindicatie

WOZ-waardering. Belanghebbende kan waarde op iedere gewenste wijze aannemelijk maken. Zijn taxatierapport hoeft niet de vergelijkingsmethode te hanteren. Door belanghebbende overgelegd taxatierapport dat uitgaat van onjuiste waardepeildatum en geen inzicht geeft in de onderbouwing van de waarde, is echter onvoldoende om de gemotiveerde onderbouwing van de waarde door de heffingsambtenaar te ondergraven. Indexcijfers betreffende marktwaarden zijn niet zonder betekenis, maar moeten wijken voor concrete waardebepaling aan de hand van gerealiseerde transacties van vergelijkbare panden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Achtste enkelvoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00098

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y, hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 januari 2011, nummer AWB 11/379 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Heffingsambtenaar van de gemeente Goes,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak A-straat 6 te Y (hierna: de woning) per de peildatum 1 januari 2009 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 (hierna: de beschikking) en de tegelijkertijd aan belanghebbende ter zake van deze onroerende zaak (hierna: de onroerende zaak) opgelegde aanslag in de onroerende zaakbelasting voor het jaar 2010.

Onderzoek ter zitting

De zitting heeft plaatsgehad op 8 november 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar.

Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 22 november 2012, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.

Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Gronden

Ten aanzien van het geschil

Algemeen uitgangspunt voor de beoordeling van het geschil

1. De bewijslast inzake de juistheid van de waarde die aan een onroerende zaak moet worden toegekend, ligt op de Heffingsambtenaar.

2. De waarde die aan een onroerende zaak wordt toegekend, is, voor zover hier van belang, de waarde die de zaak zou hebben indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (artikel 17, leden 1 en 2, Wet WOZ). Het Hof zal deze waarde aanduiden als de waarde in het economische verkeer.

3. Artikel 20, lid 2, Wet WOZ bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor de onderbouwing en de uitvoering van de waardebepaling.

4. Uit het voorgaande volgt, dat de in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling WOZ neergelegde regels voor de onderbouwing en uitvoering van de waardebepaling - die berusten op artikel 20, lid 2, van de Wet WOZ en het bijbehorende Uitvoeringsbesluit onderbouwing en uitvoering waardebepaling Wet WOZ - hulpmiddelen zijn bij het bepalen van de in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ omschreven waarde in het economische verkeer. Die waarde kan ook op andere manieren worden bepaald.

5. Met andere woorden: de waarderingsinstructies in de Uitvoeringsregeling richten zich tot de Heffingsambtenaar en gelden niet voor de belastingplichtige. De belastingplichtige kan het bewijs van de waarde van de onroerende zaak op iedere manier leveren. Hij is niet verplicht om een taxatierapport over te leggen, en als hij een taxatierapport overlegt, is het niet noodzakelijk dat dat rapport de in de waarderingsinstructies voorgeschreven vergelijkingsmethode hanteert. Hierbij past echter de volgende opmerking. De rechter is vrij bij het toekennen van bewijskracht aan de door partijen ingebrachte bewijsmiddelen. De rechter kan bijvoorbeeld aan een taxatierapport dat geen, of weinig, inzicht verschaft in de wijze waarop de waardering tot stand is gekomen, of andere gebreken vertoont, weinig of geen bewijskracht toekennen.

Beoordeling van het geschil

6. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de bewijslast inzake de juistheid van de aan de woning toegekende waarde op de Heffingsambtenaar ligt, en dat de Heffingsambtenaar deze waarde met het door hem ingebrachte taxatierapport aannemelijk heeft gemaakt. Het Hof sluit zich aan bij dit oordeel en bij de daarvoor door de Rechtbank gegeven motivering.

7. Met dit oordeel heeft de Rechtbank tot uitdrukking gebracht dat de Heffingsambtenaar de waarde in het economisch verkeer op de juiste wijze heeft vastgesteld. De door belanghebbende in hoger beroep aangevoerde klacht dat de Rechtbank het geschil slechts op "een enkel procedureel punt" zou hebben afgedaan, faalt daarom. Om dezelfde reden faalt belanghebbendes klacht dat de Rechtbank "de toestand van de markt en het daarbij behorende economische verkeer" zou hebben genegeerd.

8. Belanghebbende verwijst naar een in zijn opdracht opgesteld taxatierapport. Dit rapport brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Het rapport vermeldt een waarde in het economisch verkeer van € 262.000 per 1 januari 2010 - en dus niet per de waardepeildatum die geldt voor de onderhavige beschikking - en geeft voorts geen inzicht op welke wijze de waardering is tot stand gekomen. Hoewel belanghebbende bewijs van de waarde op alle manieren mag leveren, acht het Hof dit rapport daartoe onvoldoende. Het heeft te weinig bewijskracht om de gemotiveerde onderbouwing van de waarde door de Heffingsambtenaar te ondergraven.

9. Belanghebbende bestrijdt voorts het oordeel van de Rechtbank met een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende stelt dat de Rechtbank in onderdeel 2.6 van haar uitspraak verwijst naar het vergelijkingspand A-straat 3, maar daaraan geen conclusies verbindt. Belanghebbende stelt dat genoemd vergelijkingspand nagenoeg identiek is aan de woning. Hij concludeert: "daarom beroepen wij ons op het gelijkheidsbeginsel waarbij identieke woningen een identieke waarde dienen te hebben, waarbij er uiteraard marginale verschillen in uitvoering en prijs denkbaar zijn" (hogerberoepschrift, pagina 2). De voor de woning voor de onderhavige waardepeildatum, 1 januari 2009, vastgestelde waarde bedraagt € 274.000; de voor A-straat 3 voor die waardepeildatum vastgestelde waarde bedraagt € 272.000. Ter zitting heeft belanghebbende erkend dat het verschil van € 2.000 niet een schending van het gelijkheidsbeginsel oplevert, omdat dat verschil verklaard kan worden door de "marginale verschillen" die tussen de woning en A-straat 3 bestaan. Dat betekent dat voor de waardepeildatum 1 januari 2009, en dus voor de onderhavige WOZ-beschikking, geen sprake is van een verschillende behandeling van gelijke gevallen. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt daarom. Zijn stelling, dat A-straat 3 op een lager bedrag gewaardeerd had moeten worden, en dat het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat daarom de woning ook op een lager bedrag gewaardeerd had moeten worden, maakt dat niet anders.

10. Belanghebbende klaagt voorts dat de stijging van de vastgestelde WOZ-waarden sinds de bouw van de woning in 2008 niet in lijn loopt met onder andere de door de waarderingskamers geconstateerde waardeontwikkeling voor de gemeente Y. De Rechtbank heeft deze klacht verworpen. De Rechtbank heeft daartoe overwogen, dat doel en strekking van de Wet WOZ meebrengen, dat de waarde van een onroerende zaak voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald, aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op of rond de waardepeildatum voordoen, met voorbijgaan aan de waarde die op de vorige waardepeildatum aan de onroerende zaak is toegekend en met voorbijgaan aan algemene indexcijfers.

11. Het Hof volgt de Rechtbank ook op dit punt. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven groot belang te hechten aan zijn stelling omtrent de waardestijging en de motivering van de Rechtbank volstrekt onbegrijpelijk en onrechtvaardig te vinden. Als objectieve gegevens bestaan over de stijging van de waarde van woningen in zijn buurt, is niet te begrijpen waarom zijn woning sterker in waarde zou zijn gestegen dan de andere, en dus ook niet waarom de WOZ-waarde ten opzichte van de vorige waardepeildatum sterker zou zijn gestegen dan 'de markt'. Belanghebbendes klacht is begrijpelijk en de weerlegging van die klacht verdient daarom nadere toelichting.

12. Het valt moeilijk te ontkennen dat indien men de ontwikkeling op de markt kent, de waarde in het economische verkeer van een woning op een bepaalde datum een aanwijzing kan vormen voor de waarde van die woning een jaar later. Dat wil echter niet zeggen dat de waarde van een specifieke woning de waardestijging of -daling van de markt precies volgt. Een bepaalde woning kan op grond van allerlei factoren van de trend afwijken. Dat kan een reden zijn waarom de WOZ-waardering van de trend afwijkt. Voorts moet bedacht worden dat bij de WOZ-waardering fouten gemaakt kunnen worden die bij een taxatie op een volgende peildatum moeten kunnen worden hersteld; ook dat kan resulteren in een van een van de markt afwijkend stijgingspercentage van de WOZ-waarde. Om deze redenen moet, wanneer, zoals in het onderhavige geval, de waarde van een woning aan de hand van objectief verifieerbare cijfers op de peildatum kan worden bepaald, worden voorbijgegaan aan de omstandigheid dat een eventueel waardeverschil met de vorige peildatum hoger (of lager) is dan een marktconforme stijging. Om dezelfde redenen dient voorbij te worden gegaan aan de omstandigheid dat de stijging van de WOZ-waarde van de onroerende zaak hoger is dan die van vergelijkbare onroerende zaken.

13. Belanghebbendes klacht wordt daarom verworpen.

14. Belanghebbende heeft ten slotte ter zitting zijn in beroep aangevoerde klacht herhaald, inhoudende dat de Heffingsambtenaar van onjuiste grondwaarden is uitgegaan; althans de bepaling van de grondwaarden zou niet inzichtelijk zijn. De Heffingsambtenaar zou, aldus belanghebbende, de grondwaarden aanpassen teneinde naar de gewenste uitkomst toe te rekenen. Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar deze stelling aan de hand van de ingebrachte stukken en de daarop gegeven toelichting ter zitting overtuigend weerlegd. De grondprijs wordt ieder jaar door marktanalyse bepaald en wordt dan voor een bepaalde wijk consistent op alle woningen toegepast. Naar het oordeel van het Hof is de door de Heffingsambtenaar toegepaste methode - dus inclusief de bepaling van de grondwaarde - betrouwbaar, nu zij consistent wordt toegepast en haar uitkomst leidt tot waarden die nauw aansluiten bij gerealiseerde transactieprijzen.

15. Al het geen belanghebbende overigens mocht hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

Ten aanzien van het griffierecht

16. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

17. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Slot

18. Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.

Aldus gedaan door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 november 2012.

Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden

op: 29 november 2012

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH

's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in

cassatie is gericht.

d. de gronden van het beroep in cassatie

Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.

In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.