Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-06-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2166, 12-00537

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-06-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:2166, 12-00537

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 juni 2013
Datum publicatie
9 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:2166
Zaaknummer
12-00537

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is op verzoek gepubliceerd en niet door het gerechtshof geselecteerd om te worden gepubliceerd. Derhalve is er geen samenvatting beschikbaar.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00537

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 18 juli 2012, nummer AWB 11/4900, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor [plaats] ,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd (hierna ook te noemen: de aanslag) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € nihil, alsmede bij beschikking een heffingsrente van € 45. De aanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende geen griffierecht geheven.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 25 april 2013 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [de man] , echtgenoot van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.5.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1.

Belanghebbende is gehuwd. Zij heeft in het onderhavige jaar geen inkomsten genoten.

2.2.

Belanghebbende heeft een aangifte IB/PV over het jaar 2009 ingediend, ontvangen door de Belastingdienst op 15 februari 2010. Met dagtekening 15 mei 2010 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PV over het jaar 2009 opgelegd. Op grond van deze voorlopige aanslag is aan belanghebbende een bedrag uitbetaald van € 2.053, bestaande uit € 2.007 aan algemene heffingskorting en € 46 aan vergoede heffingsrente.

2.3.

De echtgenoot van belanghebbende heeft op 20 november 2010 zijn aangifte IB/PV over het jaar 2009 ingediend. Met dagtekening 10 februari 2011 is aan de echtgenoot de definitieve aanslag over het jaar 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.510. Na verrekening van de gecombineerde heffingskorting van € 4.525 bedroeg de door de echtgenoot verschuldigde IB/PV nihil.

2.4.

Op 18 februari 2011 is de onderhavige aanslag IB/PV aan belanghebbende opgelegd. Bij de onderhavige aanslag is de voorlopige aanslag met de eerder uitbetaalde algemene heffingskorting verrekend. Op grond van deze aanslag dient belanghebbende een bedrag van € 2.052 terug te betalen. Dit bedrag bestaat voor € 2.007 uit terug te betalen algemene heffingskorting en voor € 45 uit in rekening gebrachte heffingsrente.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is, evenals in eerste aanleg in geschil of de aanslag terecht is opgelegd. Meer bijzonder is in geschil of de Inspecteur bij de onderhavige aanslag terecht de eerder bij de voorlopige aanslag uitbetaalde algemene heffingskorting heeft teruggenomen.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt en op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, en tot vernietiging van de aanslag en de beschikking heffingsrente.

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing