Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-07-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3032, 12-00528
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-07-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3032, 12-00528
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 juli 2013
- Datum publicatie
- 23 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:3032
- Zaaknummer
- 12-00528
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar een woonhuis dat voor 50% eigendom van hem is en voor 50% van zijn voormalige echtgenote. Naast belanghebbende woont zijn zoon met zijn gezin in het woonhuis. De zoon betaalt daarvoor huur aan belanghebbende.
In geschil is of het gehele woonhuis voor belanghebbende kan worden aangemerkt als een eigen woning.
Hof: Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat sprake is van één woning. Het gedeelte van het woonhuis dat door de zoon en zijn gezin wordt gebruikt beschikt over eigen voorzieningen en een eigen voordeur.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00528
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 augustus 2012, nummer AWB 12/737, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingregio Belastingdienst Limburg van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.180 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 580. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115,00. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 april 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, de heer [A]. Belanghebbende noch zijn gemachtigde zijn verschenen, waarvan de gemachtigde voor de zitting het Hof kennis heeft gegeven.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende is geboren op 29 juli 1944 en woont aan de [a-straat] 2 te [woonplaats].
Het aan de [a-straat] 2 te [woonplaats] gelegen woonhuis was in het onderhavige jaar voor 50% eigendom van belanghebbende en voor 50% eigendom van mevrouw[B], de voormalige echtgenote van belanghebbende. Belanghebbende en mevrouw[B] hebben het woonhuis in 1993 gekocht. Het huwelijk tussen belanghebbende en mevrouw[B] is op 25 februari 2005 omgezet in een geregistreerd partnerschap, dat op 13 april 2005 is beëindigd.
In het woonhuis aan de [a-straat] 2 te [woonplaats] is naast belanghebbende tevens zijn zoon met diens gezin woonachtig. Het gedeelte van het woonhuis dat zij bewonen heeft als huisnummer [a-straat] 2A. Het woonhuis is juridisch niet gesplitst.
Als bijlage 7 bij het verweerschrift bij de Rechtbank heeft de Inspecteur een afschrift overgelegd van een akte van verdeling van 14 december 2009. Op bladzijde 5 onder 8 van de akte is opgenomen dat:
‘(…) aflevering van de onroerende zaken vindt heden plaats, en wel in de staat waarin de onroerende zaak zich thans bevindt, het woonhuis [a-straat] 2A te [woonplaats] onder gestanddoening van de bestaande verhuring.’
In opdracht van belanghebbende is het woonhuis op 23 september 2009 door [C]getaxeerd naar de onderhandse waarde in verhuurde staat en de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik in huidige staat, waarvan twee rapporten zijn opgemaakt. Deze taxatierapporten, opgesteld op 3 oktober 2009 en voorzien van foto’s, zijn door de Inspecteur als bijlagen 5 en 6 van het verweerschrift bij de Rechtbank overgelegd. In de taxatierapporten is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
‘ 1. Object
a. Nadere omschrijving van het object: Een vrijstaande woonboerderij met vrijstaande
garage, vrijstaand woonhuis, ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden.
b. (…).
c. Bouwjaar en/of ouderdom: Woonhuis I circa 1900. Woonhuis II in 1981.’
‘ 1. Eigen gebruik
(…).
b. wordt het object thans geheel of gedeeltelijk bewoond door derden: Ja, woonhuis II is
verhuurd aan een zoon van de eigenaar.’
Met betrekking tot woonhuis II is op pagina 9 van het taxatierapport het volgende vermeld:
‘ Kelder:
Kelder (156m3) met betonvloer en filterinstallatie voor zwembad.
Begane grond:
Hal. Toilet met closet en fonteintje. Woonkamer met gewelfd plafond en tegelvloer.
Open keuken met inbouwkeuken. Voorzien van diverse apparatuur. Cv ketel 1998.
Slaapkamer.
Eerste verdieping:
Volledig betegelde badkamer met ligbad, closet, badkamermeubel met wastafel.
3 3 Slaapkamers.’
De Inspecteur heeft op pagina 3 van het verweerschrift bij de Rechtbank het volgende vermeld:
‘Uit aantekeningen uit het taxatiedossier van de Belastingdienst blijkt het volgende:
Tijdens ons bezoek heeft de heer[belanghebbende] ons het volgende verteld.
Het object is aangekocht in 1993. Het vrijstaande woonhuis (II) was verhuurd aan een jong stel en zij betaalden ongeveer 700,00 ngl. inclusief energiekosten en meubels.
Na ongeveer 2 ½ jaar hebben zij deze woning verlaten. In 1995 is de zoon de woning gaan bewonen. Nadat de zoon in 2002 een 2e kind heeft gekregen heeft hij in de loop van het opvolgend jaar de woning uitgebreid met een slaapkamer. De zoon betaalt vanaf 2004 een maandelijkse huurprijs van € 450,00 inclusief energiekosten en opstalverzekering.’
Belanghebbende heeft het woonhuis aangemerkt als één woning in de zin van artikel 3:111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). Voorts heeft belanghebbende de rente van de totale op het woonhuis rustende hypothecaire lening van € 185.000 in aftrek gebracht.
De navorderingsaanslag voor het onderhavige jaar is, voor zover het de inkomsten uit eigen woning betreft, als volgt berekend:
Aangegeven inkomsten eigen woning -/- € 6.221
Correctie, minder eigenwoningforfait (deels verhuurd) -/- € 230
Correctie, minder eigenwoningforfait (50% eigendom) -/- € 1.145
Correctie, minder rente aftrek (geen eigen woning) € 1.702
Correctie, minder rente aftrek (alimentatie) € 3.404
Inkomsten eigen woning na correctie -/- € 2.490
Het bestreden deel van de correctie bedraagt -/- €230 + € 1.702 = € 1.472.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het gehele woonhuis aan de [a-straat] 2 – in de stukken ook wel aangeduid als [a-straat] 2 en 2a – te [woonplaats],
in het onderhavige jaar door belanghebbende kan worden aangemerkt als een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet IB 2001.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vernietiging van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.