Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-08-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3760, 12-00633
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-08-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3760, 12-00633
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 augustus 2013
- Datum publicatie
- 20 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:3760
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:814
- Zaaknummer
- 12-00633
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 6
Inhoudsindicatie
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar laten maken door een enkel voor het indienen van het bezwaarschrift ingeschakelde gemachtigde. In de bezwaarfase hebben de Inspecteur en belanghebbende zelf vervolgens veelvuldig contact gehad.
De uitspraak op bezwaar is daarop naar belanghebbende zelf gestuurd. Geruime tijd later heeft ook de genoemde gemachtigde een afschrift van de uitspraak ontvangen.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft beslist dat de Rechtbank op goede gronden tot deze beslissing is gekomen en heeft daartoe als volgt overwogen. In het geval dat voor een belanghebbende een gemachtigde optreedt kan eerst met toezending van een besluit aan die gemachtigde worden gesproken van een bekendmaking als bedoeld in artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat met ingang van de dag na die van de bekendmaking de bezwaar- of beroepstermijn gaat lopen. De betreffende gemachtigde heeft in een eerdere fase van het geding telefonisch en schriftelijk aan de Inspecteur bevestigd het afschrift van de uitspraak op bezwaar te hebben ontvangen.
In een latere fase en ook ter zitting heeft deze gemachtigde echter onder ede verklaard het afschrift van de uitspraak op bezwaar niet te hebben ontvangen. Het Hof gaat, gezien de eerdere stellige bevestiging van de ontvangst van de uitspraak, aan deze verklaring voorbij.
Uitgaande van de datum waarop de gemachtigde de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen, heeft belanghebbende te laat beroep ingesteld. Derhalve is het beroep niet-ontvankelijk.
Ook de overige door belanghebbende opgeworpen grieven treffen geen doel. Het hoger beroep is daarmee ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00633
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 september 2012, nummer AWB 10/3425, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[vestigingsplaats],
hierna: de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van
€ 15.598.086.
Hiertegen is door belanghebbendes toenmalige gemachtigde, de heer [B], bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak van 2 november 2007 afgewezen en de aanslag gehandhaafd. De uitspraak op bezwaar is gericht aan belanghebbende zelf en bevat een (juiste) rechtsmiddelverwijzing.
Op respectievelijk 14 januari 2008 en 15 januari 2008 zijn kopieën van de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende verzonden, zowel naar zijn woonadres als naar het adres van de penitentiaire inrichting, waarin belanghebbende op dat moment verbleef. Tevens is op 1 september 2008 een kopie van de uitspraak op bezwaar aan de heer [B] verzonden.
De heer mr.[C], advocaat te [plaats], heeft bij brief van 18 augustus 2010 namens belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft mr. [C] namens belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. [C] heeft schriftelijk gerepliceerd bij schrijven van 5 maart 2013 en daarbij aangekondigd de heer [B] ter zitting als getuige te willen horen.De Inspecteur heeft vervolgens een nader stuk, gedateerd 20 maart 2013, ingediend, waarin hij (enkel) aankondigt ter zitting ook een getuige te willen horen, namelijk zijn collega de heer [D]. Beide stukken zijn in afschrift aan de wederpartij verzonden.
Op de dag vóór de zitting heeft mr. [C] om uitstel van de behandeling ter zitting verzocht, omdat belanghebbende, die ter zitting aanwezig wilde zijn, in detentie was genomen. Dit verzoek is afgewezen. Van de zijde van het Hof is met mr. [C] overeengekomen dat hij belanghebbende ter zitting zal vertegenwoordigen en dat hij ter zitting aan het Hof kenbaar zal maken als hij meent dat belanghebbende nadeel ondervindt van deze gang van zaken.
De zitting heeft plaatsgehad op 6 juni 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mr. [C] voornoemd, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr.[E]. Tijdens de zitting heeft het Hof voornoemde getuigen gehoord. Van de getuigenverklaringen zijn proces-verbalen opgemaakt, welke proces-verbalen aan de stukken zijn toegevoegd en in afschrift aan partijen gezonden.
Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde te kennen gegeven het nadere stuk van de Inspecteur, gedateerd 20 maart 2013, niet te hebben ontvangen. Het stuk bevatte enkel een aankondiging van het meenemen van een getuige ter zitting. Nu een aanbod tot getuigenbewijs ook ter zitting nog kan worden gedaan, heeft het Hof in de ontkenning van de ontvangst van dit stuk geen belemmering gezien voor het vervolgen van het onderzoek ter zitting.
De Inspecteur heeft ter zitting een afschrift van een brief van de Inspecteur aan belanghebbende van 5 oktober 2006 aan het Hof en belanghebbende overgelegd.
Het Hof heeft na de behandeling ter zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft zich in de bezwaarfase van deze zaak laten bijstaan door de heer [B]. Het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift is afgedrukt op briefpapier van de heer [B] en vermeldt zijn adres als afzender. In het bezwaarschrift is vermeld dat bezwaar wordt gemaakt tegen de onderhavige aanslag. Het bezwaarschrift is ondertekend door de heer [B].
Na het indienen van het bezwaarschrift is er veelvuldig contact geweest tussen belanghebbende zelf en de Inspecteur en niet (meer) tussen de heer [B] en de Inspecteur. De uitspraak op bezwaar is eerst in november 2007 en nog eens in kopie in januari 2008 verzonden aan belanghebbende zelf en op
1 september 2008 in kopie aan de heer [B].
In de beroepsfase, op 17 januari 2012, heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen voornoemde heren [E] en [D] van de Belastingdienst en de heer [B]. De heer [B] heeft in dat gesprek aangegeven zich niet meer te herinneren of hij een kopie van de uitspraak op bezwaar gedateerd 1 september 2008 heeft ontvangen. Tijdens een later telefoongesprek met de Inspecteur, op 23 januari 2012, zou de heer [B] volgens de Inspecteur bij nader inzien bevestigd hebben dat hij de uitspraak op bezwaar van 1 september 2008 heeft ontvangen. De Inspecteur heeft daarop in het verslag van het gesprek van 17 januari 2012, gedateerd 23 januari 2012, de volgende tekst opgenomen:
“ De heer [B] geeft aan dat hij de brief van de belastingdienst van 1 september 2008 (met daarbij de kopie van de uitspraak op bezwaar) wel degelijk heeft ontvangen. Hij heeft deze brief in het dossier gevoegd en later, in 2010 of 2011, aan [belanghebbende] meegegeven.
Einde verslag
Ik verzoek u aan te geven of dit verslag een correcte weergave vormt van ons gesprek. Indien dit het geval is, verzoek ik u mij deze mail terug te sturen onder de vermelding “voor akkoord” en uw volledige naam. ”
Het gespreksverslag is op 23 januari 2012 per e-mail aan de heer [B] verstuurd en deze heeft zich op dezelfde dag akkoord verklaard met de inhoud van het gespreksverslag.
In een latere e-mail van 5 september 2012, gericht aan de huidige gemachtigde van belanghebbende, mr. [C], heeft de heer [B] de ontvangst van de uitspraak op bezwaar (van 1 september 2008) echter ontkend.
De aanslag als bedoeld in punt 1.1 van deze uitspraak dateert van 9 november 2006. Alvorens deze aanslag werd opgelegd heeft mevrouw mr.[F], de advocate van belanghebbende in het tegen hem lopende strafrechtelijk onderzoek, bij brief van 13 oktober 2006 aan de Inspecteur gevraagd om zijn voornemen een aanslag op te leggen te herzien en het hoger beroep in de strafzaak af te wachten.
Verder heeft belanghebbende in augustus 2007 aan de Inspecteur toestemming gegeven om het cassatieberoepschrift in zijn strafzaak bij mr. [F] op te vragen. Mr. [F] heeft - na een daartoe gedaan verzoek van de Inspecteur - op 21 augustus 2007 een kopie van het cassatieberoepschrift aan de Inspecteur gezonden.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen gepersisteerd bij de door hun ingenomen standpunten.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, ontvankelijkverklaring van het beroep bij de Rechtbank en, naar het Hof verstaat, terugwijzing van de zaak voor de inhoudelijke behandeling naar de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van deze uitspraak.