Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-08-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3857, 12-00683
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-08-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3857, 12-00683
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 augustus 2013
- Datum publicatie
- 25 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:3857
- Zaaknummer
- 12-00683
Inhoudsindicatie
Vrijgesteld loon. Bijdrage pensioenregeling.
Belanghebbende houdt een te hoge bijdrage voor de pensioenregeling in op het loon van de werknemers en betaalt vervolgens de pensioenpremie aan het pensioenfonds. Na afloop van het jaar wordt dit ontdekt maar niet hersteld. Het Hof is van oordeel dat deze teveel ingehouden bijdrage is aan te merken als een bijdrage ingevolge een pensioenregeling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel j, Wet LB 1964 en niet tot het loon behoort.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00683
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] BV,
gevestigd te [plaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 7 september 2012, nummer AWB 12/1426 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 41.516 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van (in totaal) € 16.835. Voorts is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 6.707.
De naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd. De boetebeschikking is door de Inspecteur vernietigd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 466. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 12 juli 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, de heer mr. [A] en de heer mr. [B]. Namens belanghebbende is niemand verschenen.
De griffier heeft verklaard dat zij de heer mr. [C], werkzaam bij [D] te [plaats], en curator in het faillissement van belanghebbende, bij op 6 juni 2013, met nummer [E] aangetekend naar het adres [a-straat] 1750, [plaats] verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie. Hieruit volgt dat de uitnodiging op 7 juni 2013 op voormeld adres is afgeleverd.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Tussen belanghebbende en haar werknemers is een brutoloon overeengekomen overeenkomstig de geldende CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 2006/2007. De pensioenregeling is ondergebracht bij de Stichting [F] voor het beroepsvervoer over de weg (hierna: het pensioenfonds). Op grond van het pensioenreglement is de werkgever de pensioenpremie verschuldigd aan het pensioenfonds. Van deze premie komt een derde (1/3) deel ten laste van de werknemer (werknemersdeel) en twee derde deel (2/3) ten laste van de werkgever (werkgeversdeel).
Belanghebbende heeft in het onderhavige tijdvak zelf haar salarisadministratie gevoerd. In deze salarisadministratie heeft belanghebbende in plaats van een derde (1/3) deel, twee derde (2/3) deel van de verschuldigde pensioenpremie op het brutoloon van de werknemer ingehouden. Het daarna resulterende netto loon is uitbetaald. In de salarisspecificaties aan de werknemers zijn de inhoudingen en netto betalingen ook zo verwerkt. Belanghebbende heeft de volledige pensioenpremie betaald aan het pensioenfonds.
Na afloop van het onderhavige jaar is belanghebbende op de hoogte geraakt van het feit dat te veel bijdrage is ingehouden op het loon van de werknemers. De te veel ingehouden bijdrage is door belanghebbende niet uitbetaald aan de werknemers. Belanghebbende heeft de werknemers hiervan ook niet op de hoogte gesteld.
Bij brief van 27 augustus 2008 heeft de toenmalige adviseur van belanghebbende, [G], de Inspecteur op de hoogte gesteld van het in 2.2 vermelde. In die brief heeft belanghebbende aan de Inspecteur verzocht om het in 2.2 vermelde in het jaar 2008 te mogen herstellen door de teveel ingehouden pensioenpremie in de laatste drie maanden van 2008 te verrekenen met de dan nog in te houden en af te dragen pensioenpremie over het jaar 2008.
De Inspecteur is niet akkoord gegaan met dit voorstel en heeft ter zake van de pensioenpremie die ten onrechte is ingehouden, de loonbelasting bij de onderhavige naheffingsaanslag nageheven.
Bij vonnis van 26 maart 2013 is belanghebbende in staat van faillissement verklaard en is mr. [C] tot curator benoemd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Was belanghebbende gehouden loonbelasting af te dragen over het niet aan de werknemers betaalde gedeelte van het brutoloon dat te veel als pensioenpremie is ingehouden? Aan deze vraag liggen de volgende subvragen ten grondslag:
a. Wat is de omvang van het loon in de zin van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964)?
b. Is de teveel ingehouden bijdrage aan te merken als een bijdrage als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel j, van de Wet LB 1964?
c. Is er sprake van negatief loon op grond van een nadere overeenkomst tussen belanghebbende en de werknemers?
d. Is er een genietingsmoment in 2006?
II. Dient naheffing achterwege te blijven omdat aan de werknemers reeds aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen zijn opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.