Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-08-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3928, 12-00322
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-08-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:3928, 12-00322
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 augustus 2013
- Datum publicatie
- 25 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:3928
- Zaaknummer
- 12-00322
Inhoudsindicatie
Artikel 27e AWR.
Omkering bewijslast wegens niet doen van aangifte. Schatting inspecteur is gebaseerd op bekend zijnde loongegevens. Uit later ingediende aangifte volgt dat belanghebbende eigen woning en hypothecaire schulden had. Ook blijkt dat belanghebbende neveninkomsten heeft genoten. Belanghebbende levert geen overtuigend bewijs dat negatieve inkomsten uit eigen woning hoger zijn dan de neveninkomsten.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00322
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [plaats 1],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 mei 2012, nummer AWB 11/2868 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.988, alsmede bij beschikking een verzuimboete van € 1.134. Voorts is bij beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 1.136. De aanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 6 maart 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, de heren [A] en mr. [B].
Belanghebbende is, wegens ziekte, niet verschenen.
Het Hof heeft vervolgens het vooronderzoek heropend om belanghebbende in de gelegenheid te stellen het onderzoek ter zitting bij te wonen. Tevens is de Inspecteur verzocht een herziene berekening van de aanslag te maken uitgaande van het ter zitting besprokene.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
De Inspecteur heeft bij brief van 25 maart 2013 een aangepaste berekening overgelegd en tevens gereageerd op het proces-verbaal van de mondelinge behandeling. Belanghebbende heeft vervolgens bij twee brieven van 29 april 2013 gereageerd op de brief van de Inspecteur.
Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende was in 2006 in dienstbetrekking werkzaam bij de Stichting [C] te [plaats 2]. In het kader van zijn dienstbetrekking heeft hij een loon genoten van € 63.988. Op het loon is € 23.281 loonheffing ingehouden. Daarnaast heeft belanghebbende in 2006 als trainer werkzaamheden verricht voor een Duitse voetbalclub, [D]. Hij ontving hiervoor in de periode januari 2006 tot en met juni 2006 een bedrag van € 1.000 per maand inclusief reiskostenvergoeding. Voor de voetbalclub [E] heeft belanghebbende in 2006 wedstrijdanalyses gemaakt. Hij ontving hiervoor een vergoeding per analyse en een reiskostenvergoeding.
Belanghebbende was in 2006 eigenaar van een woning, gelegen[a-straat] 25 te [plaats 3]. De woning was tot 19 juli 2006 een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De woning is via een openbare executoriale veiling op 21 juli 2006 verkocht voor € 351.000.
Bij brief van 18 september 2006 heeft de [F-bank] [plaats 4] belanghebbende bericht over de omvang van zijn schulden en de restantvordering na afboeking van de opbrengst van de verkoop van de woning. De tekst van deze brief luidt als volgt:
“In antwoord op uw schrijven van 22 augustus 2006, naar aanleiding van de brief van [G], geven wij u onderstaand de specificatie van de openstaande schuld. Van de mutaties van vóór de veiling hebt u regelmatig afschriften ontvangen, waar wij u naar willen verwijzen.
Per datum van daadwerkelijke overdracht van het pand na de veiling, 21 juli 2006, bestond onze vordering op u uit de navolgende bedragen:
Leningnummer [rekeningnummer 1]:
Restant hoofdsom € 24.375,00
Achterstand rente € 2.924,85
Achterstand extra rente € 620,04
Lopende rente tot 21 juli 2006 € 77,19
Lopende extra rente tot 21 juli 2006 € 53,17
Leningnummer [rekeningnummer 2]:
Restant hoofdsom € 326.721,76
Achterstand rente € 38.798,25
Achterstand extra rente € 8.408,59
Lopende rente tot 21 juli 2006 € 1.034,62
Lopende extra rente tot 21 juli 2006 € 708,10
Keuze Plus Hypotheek [rekeningnummer 3]
Debetsaldo per heden € 49.635,00
Lopende rente tot 21 juli 2006€ 130,29
Totale vordering (transporteren) € 453.486,86
Transport € 453.486,86
Betaalrekening [rekeningnummer 4]:
Tegoed per heden -/- € 2,07
Afrekening notaris:
Koopsom € 351.000,00
Inzetpremie 1% € 3.475,00
Af: preferente executiekosten -/- € 804,05
-/- € 353.670,95
Restantvordering € 99.813,84
=============”
Bij brief van 19 augustus 2008 heeft de [F-bank] [H] belanghebbende als volgt bericht over de rentebetalingen:
“Voor leningnummer [rekeningnummer 2]:
Totaalbedrag rente € 39.832,87 te verdelen in € 0,00 (2005) en € 39.832,87 (2006)
Totaalbedrag extra rente € 9.116,69 te verdelen in € 0,00 (2005) en € 9.116,79 (2006)
Leningnummer [rekeningnummer 1]:
Totaalbedrag rente € 3.002,04 te verdelen in € 0,00 (2005) en € 3.002,04 (2006)
Totaalbedrag extra rente € 673,21 te verdelen in € 0,00 (2005) en € 673,21 (2006)
Leningnummer [rekeningnummer 3]:
Totaalbedrag rente € 3.897,53 te verdelen in € 2.400,35 (2005) en € 1.497,18 (2006)”
Tot de gedingstukken behoren twee nota’s van 12 april 2006 met aangehechte euro-acceptgiro’s. Uit deze nota’s volgt dat belanghebbende op geldlening nummer [rekeningnummer 1] per maand € 161,57 diende te voldoen (€ 115,78 rente en kosten en € 45.79 extra rente) en dat hij op geldlening nummer [rekeningnummer 2] per maand € 2.161.31 diende te voldoen (€ 1.551,93 rente en kosten en € 609,38 extra rente).
Belanghebbende is op 28 februari 2007 uitgenodigd om vóór 1 april 2007 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2006 te doen. Aan belanghebbende is op zijn verzoek uitstel verleend voor het indienen van de aangifte tot uiterlijk 5 oktober 2007. Omdat op die datum geen aangifte was ontvangen, is belanghebbende op 14 januari 2008 aangemaand om de aangifte uiterlijk 4 februari 2008 in te dienen. Belanghebbende heeft de aangifte niet binnen deze termijn ingediend.
Met dagtekening 26 februari 2009 is aan belanghebbende een ambtshalve aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.988. Bij het vaststellen van de aanslag is rekening gehouden met het loon uit dienstbetrekking van € 63.988, de loonheffing van € 23.281, de algemene heffingskorting van € 1.990 en de arbeidskorting van € 1.357. Er is geen rekening gehouden met een aftrek van hypotheekrente voor de eigen woning, een eigenwoningforfait, uit Duitsland genoten inkomsten en inkomsten uit de wedstrijdanalyses. Bij de aanslag is € 1.136 heffingsrente in rekening gebracht.
Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag is aan belanghebbende een verzuimboete opgelegd. De Inspecteur heeft een verzuimboete van € 1.134 opgelegd, omdat belanghebbende stelselmatig in gebreke is gebleven met het tijdig indienen van aangiften. Er is sprake van een vijfde verzuim, nadat ook voor de jaren 2002 tot en met 2005 geen aangiften waren ingediend en verzuimboetes zijn opgelegd.
Belanghebbende heeft op 8 april 2009 bezwaar gemaakt. Op 29 mei 2009 heeft belanghebbende het aangiftebiljet over 2006 ingediend. Hierin is alleen het loon uit dienstbetrekking bij de Stichting [C] aangegeven. Bij de bestreden uitspraak is het bezwaar ongegrond verklaard.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Rust de bewijslast op belanghebbende dat de aanslag onjuist is?
II. Heeft belanghebbende recht op aftrek van hypotheekrente ter zake van de eigen woning?
III. Indien vraag II bevestigend wordt beantwoord, heeft belanghebbende inkomsten uit overige werkzaamheden genoten in verband met wedstrijdanalyses en het trainerschap in Duitsland?
IV. Is terecht heffingsrente in rekening gebracht?
V. Heeft de Inspecteur terecht een verzuimboete opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat de eerste, vierde en vijfde vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Ten aanzien van de derde vraag verschillen partijen van mening over de omvang van de inkomsten.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting door de Inspecteur is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.