Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-06-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4259, 12-00396

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-06-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4259, 12-00396

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
27 juni 2013
Datum publicatie
18 september 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:4259
Zaaknummer
12-00396

Inhoudsindicatie

Het Hof is met de Rechtbank van oordeel, dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt, dat de waarde in het economische verkeer van het bedrijfspand bij beëindiging van de terbeschikkingstelling hoger is dan de door belanghebbende aangegeven waarde, welke waarde onderbouwd is met taxatie van een gerenommeerde taxateur en voorts ondersteund wordt door de taxatie van de gemeente, verricht in het kader van de Wet WOZ.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00396

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 juni 2012, nummer AWB 10/3476, in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (België), hierna: belanghebbende

en

de Inspecteur

betreffende na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB), aanslagnummer [aanslagnummer], opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 146.058 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.605, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.058 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.605.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.605, het verlies uit werk en woning voor het jaar 2005 vastgesteld op een bedrag van € 53.942, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092,50 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 mei 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigden, de heren mr. [A] en mr. [B], belastingadviseurs te [C],

alsmede, namens de Inspecteur, de heren mr. [D], mr. [E], ir. [F] en [G].

1.6.

De Inspecteur heeft voor de zitting buiten de termijn van artikel 8:58 van de Awb een fax met een bijlage, en een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij. De pleitnota is ter zitting van het Hof door de Inspecteur voorgedragen. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de toezending van de fax met bijlage buiten de termijn van artikel 8:58 van de Awb.

1.7.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de [a-straat] 4-4a te [plaats] (hierna ook: het pand). Het pand is een bedrijfscomplex bestaande uit een kantoorgedeelte en drie bedrijfshallen met ondergrond, een verhard terrein en aanhorigheden en wordt verhuurd aan [H] BV. Belanghebbende had tot 28 november 2005 (middellijk) een aanmerkelijk belang in deze BV. Daarnaast had belanghebbende een (middellijk) aanmerkelijk belang in [J] BV.

2.2.

Op 28 november 2005 heeft belanghebbende zijn belang in [H] BV en [J] BV (hierna ook: het bedrijf) verkocht aan zijn stiefzoon.

2.3.

Op 4 mei 2006 heeft de heer [K], verbonden aan [L] BV, het pand op € 450.000 (onderhandse verkoopwaarde) getaxeerd. Voor de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) is de waarde van het pand per 1 januari van de jaren 2007 tot en met 2011 vastgesteld op respectievelijk € 462.000, € 481.000, € 481.000, € 468.000, € 465.000.

2.4.

Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte IB gedaan naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 146.058 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3.605. In deze aangifte heeft hij als resultaat uit terbeschikkingstelling aangegeven een bedrag van € 200.000 vanwege het volwaardig worden van de in 2003 afgewaardeerde rekening-courantvordering op [J] BV. Ook heeft hij een boekverlies van (€ 529.641 -/- € 450.000 =) € 79.641 aangegeven ter zake van beëindiging van de terbeschikkingstelling van het pand. De aanslag is op 4 november 2008 vastgesteld overeenkomstig de aangifte.

2.5.

Bij brief van 5 november 2008 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de opwaardering van de vordering van € 200.000. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 121.058. Hierbij heeft hij belanghebbendes standpunt ten aanzien van de opwaardering van € 200.000 gevolgd, maar tevens een correctie van € 175.000 aangebracht op de waarde van het pand bij beëindiging van de terbeschikkingstelling en het pand op € 625.000 gewaardeerd.

2.6.

De Inspecteur heeft een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 23 juli 2009 door de heer [G], taxateur werkzaam bij de Belastingdienst te [M], waarin de waarde van het pand “in het economische verkeer in vrij opleverbare staat” wordt gesteld op € 625.000.

2.7.

Het pand werd ten tijde van de beëindiging van de terbeschikkingstelling verhuurd voor een bedrag van € 38.884 per jaar aan het bedrijf. De totale bedrijfsoppervlakte van het pand is 2.068 m2.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Heeft de Inspecteur terecht de waarde van het pand ten tijde van de beëindiging van de terbeschikkingstelling gecorrigeerd tot € 625.000?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van de Inspecteur. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank; en primair, tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar; subsidiair, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vaststelling van de waarde van het pand op € 576.000, vrij te aanvaarden.

4 GrondenTen aanzien van het geschil

5 Beslissing