Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-09-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4300, 12-00660 en 12-00661
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-09-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4300, 12-00660 en 12-00661
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 september 2013
- Datum publicatie
- 30 september 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:4300
- Zaaknummer
- 12-00660 en 12-00661
Inhoudsindicatie
Belanghebbende exploiteert een uitzendbureau en draagt zorg voor het verblijf van haar buitenlandse werknemers in drie tot haar beschikking staande panden. In geschil is of belanghebbende ter zake toeristenbelasting is verschuldigd. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar van een gemeenschappelijke regeling, bevoegd was tot het vaststellen van de in geschil zijnde belastingaanslagen. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het vrije verkeer van werknemers zoals vervat in artikel 45 van het VWEU, het gelijkheidsbeginsel en het verbod op détournement de pouvoir niet zijn geschonden. Ten slotte heeft het Hof geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van belanghebbende. De belastingaanslagen toeristenbelasting blijven in stand.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerken: 12/00660 en 12/00661
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Roermond (thans de Rechtbank Limburg, hierna: de Rechtbank) van 10 september 2012, nummers AWB 11/1453 en AWB 11/1454, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van na te melden Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
gevestigd te Roermond,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de na te noemen belastingaanslagen toeristenbelasting.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 met dagtekening 31 mei 2011 een voorlopige aanslag in de toeristenbelasting van de gemeente [vestigingsplaats] opgelegd naar een bedrag van € 11.700.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 met dagtekening 30 juni 2011 een (definitieve) aanslag in de toeristenbelasting van de gemeente [vestigingsplaats] opgelegd naar een bedrag van € 9.556,96.
De belastingaanslagen bedoeld in 1.1.1 en 1.1.2, hierna gezamenlijk aan te duiden als: de belastingaanslagen.
De belastingaanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van 19 september 2011 gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep met nummer AWB 11/1453 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit (het Hof begrijpt: de bestreden besluiten) vernietigd, bepaald dat de Heffingsambtenaar een nieuw besluit (het Hof begrijpt: nieuwe besluiten) neemt met inachtneming van het bepaalde in haar uitspraak, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten van de beroepsprocedure bij de Rechtbank, aan de zijde van belanghebbende begroot op € 874 (wegens kosten van rechtsbijstand) te betalen aan belanghebbende en bepaald dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door of namens haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 302 volledig vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 466. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 juli 2013 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Heffingsambtenaar, de heer [A]. Bij brief van 26 juni 2013 heeft belanghebbende het Hof bericht dat noch zij, noch haar gemachtigde, ter zitting zal verschijnen.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaringen van de Heffingsambtenaar tijdens het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende houdt zich bezig met het werven en uitzenden van personeel, in het bijzonder van buitenlandse werknemers. In elk van de onderhavige jaren (2010 en 2011) had belanghebbende in totaal circa 1.700 à 1.800 personen in dienst, die echter niet allemaal gedurende het gehele jaar in dienst bij belanghebbende waren. Deze werknemers zijn onderdanen van andere lidstaten van de Europese Unie dan Nederland.
Belanghebbende heeft de beschikking over drie panden, gelegen aan de [B-straat] 49, 50 en 109 te [vestigingsplaats]. Deze panden zijn gemeubileerd.
Belanghebbende draagt zorg voor het verblijf van haar buitenlandse werknemers. Deze werknemers verblijven in de in 2.2 genoemde panden. Het overgrote deel van de werknemers verblijft voor een langere periode dan negentig dagen in deze panden. Aan de werknemers die 22 jaar of ouder zijn, brengt belanghebbende een bedrag in rekening voor het geboden verblijf.
Op 28 maart 2011 zijn aan belanghebbende ter zake van elk van de drie panden aangiftebiljetten toeristenbelasting 2010 uitgereikt.
Op 12 mei 2011 heeft belanghebbende de volgende aangiften toeristenbelasting 2010 ingediend:
Ter zake van het heffingsobject [B-straat] 49 te [vestigingsplaats], voor zover relevant:
(…) |
||
2. Vakantieonderkomens/Recreatiewoningen/Logiesbedrijven |
||
Aantal beschikbare slaapplaatsen |
13 |
|
Aantal OVERNACHTINGEN van 1 januari t/m 31 december 2010 |
2898 |
|
(…) |
Ter zake van het heffingsobject [B-straat] 50 te [vestigingsplaats], voor zover relevant:
(…) |
||
2. Vakantieonderkomens/Recreatiewoningen/Logiesbedrijven |
||
Aantal beschikbare slaapplaatsen |
8 |
|
Aantal OVERNACHTINGEN van 1 januari t/m 31 december 2010 |
2093 |
|
(…) |
Ter zake van het heffingsobject [B-straat] 109 te [vestigingsplaats], voor zover relevant:
(…) |
||
2. Vakantieonderkomens/Recreatiewoningen/Logiesbedrijven |
||
Aantal beschikbare slaapplaatsen |
14 |
|
Aantal OVERNACHTINGEN van 1 januari t/m 31 december 2010 |
4025 |
|
(…) |
Met dagtekening 31 mei 2011 is aan belanghebbende voor het jaar 2011 de in 1.1.1 bedoelde voorlopige aanslag toeristenbelasting opgelegd, gebaseerd op, in totaal, 9.000 overnachtingen en een tarief van € 1,30 per overnachting.
Met dagtekening 30 juni 2011 is aan belanghebbende voor het jaar 2010 de in 1.1.2 bedoelde (definitieve) aanslag toeristenbelasting opgelegd, gebaseerd op, in totaal, 9.016 overnachtingen en een tarief van € 1,06 per overnachting.
Met ingang van 1 april 2011 is door de bestuursorganen van de Waterschappen Peel en Maasvallei te Venlo, Roer en Overmaas te Sittard en de gemeente Venlo (hierna: de gemeente) een gemeenschappelijke regeling getroffen. Bij deze regeling, waarvan de tekst tot de stukken van het geding behoort, is een openbaar lichaam ingesteld, genaamd Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (hierna: BsGW). Ingevolge artikel 4 van die regeling is die regeling getroffen in het belang van een zo doelmatig mogelijke uitvoering van enige wettelijke bepaling of beleidsregel betreffende de heffing en invordering van (onder meer) gemeentelijke belastingen, zoals dit door de deelnemende gemeenten na bereikte overeenstemming daarover met het algemeen bestuur van de regeling expliciet is bepaald. Volgens deze bepaling wordt het desbetreffende besluit bij de regeling gevoegd. Bij de regeling behoort een Bijlage 1 waarvan de tekst, voor zover te dezen van belang, luidt als volgt:
« Overdracht wettelijke bevoegdheden; aanwijzing en mandaat
Het college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeente respectievelijk het dagelijks bestuur van het deelnemende waterschap dragen de uitvoering van de volgende wettelijke bepalingen betreffende de in artikel 4 van de regeling genoemde belangen over aan de respectievelijke bestuursorganen van de regeling, ieder voor zover het hem aangaat.
Aanwijzingen op het terrein van heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen
Het aanwijzen als gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 231, tweede lid, sub b, Gemeentewet;
(…) ».
In het besluit van het dagelijks bestuur van BsGW van 1 april 2011 is onder meer het volgende vastgesteld:
« Overwegende dat op grond van deze regeling (Hof: de onder 2.8 bedoelde gemeenschappelijke regeling) de bevoegdheden tot aanwijzing van de ambtenaar belast met de heffing en de invordering van gemeentelijke en van waterschapsbelastingen (…) als bedoeld in de artikelen 232, vierde lid sub a en b Gemeentewet (…) expliciet aan ons zijn overgedragen
BESLUIT
1. De heer [C] (…), Directeur van BsGW. aan te wijzen als ambtenaar belast met de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 232, vierde lid sub a en b van de Gemeentewet (…);
2. (…)
3. Te bepalen dat de aanwijzingsbesluiten genoemd onder 1 (…) tevens betrekking hebben op de voor het inwerkingtreding van dit besluit opgelegde belastingaanslagen. ».
3 Wettelijk kader
Artikel 156 van de Gemeentewet luidt, voor zover relevant, in de jaren 2010 en 2011 als volgt:
1. De raad kan aan het college, een door hem ingestelde bestuurscommissie en een deelraad bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
2. De raad kan in ieder geval niet overdragen de bevoegdheid tot: (…)
h. de heffing van andere belastingen dan de belastingen, genoemd in artikel 225, de precariobelasting, de rioolheffing, bedoeld in artikel 228a, de rechten, genoemd in artikel 229, de rechten waarvan de heffing geschiedt krachtens andere wetten dan deze wet en de heffing, bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
Artikel 216 van de Gemeentewet luidt in de jaren 2010 en 2011 als volgt:
De raad besluit tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening.
Artikel 231, lid 2, van de Gemeentewet luidt, voor zover relevant, in de jaren 2010 en 2011 als volgt:
2. Onverminderd het overigens in deze paragraaf bepaalde gelden de bevoegdheden en de verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, met betrekking tot de gemeentelijke belastingen voor de daarachter genoemde colleges of functionarissen:
a. Onze Minister van Financiën, het bestuur van ’s Rijksbelastingen en de directeur: het college;
b. de inspecteur: de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen; (…)
Artikel 232 van de Gemeentewet luidt, voor zover relevant, in de jaren 2010 en 2011 als volgt:
1. Het college kan bepalen dat voor de toezending of uitreiking van aanslagbiljetten ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 voor de in artikel 231, tweede lid, onderdeel c, bedoelde ambtenaar een andere gemeenteambtenaar in de plaats treedt.
2. De colleges van twee of meer gemeenten kunnen met betrekking tot een of meer gemeentelijke belastingen bepalen dat ambtenaren van een van die gemeenten worden aangewezen als:
a. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van die gemeenten voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van gemeentelijke belastingen; (…)
4. Indien voor de heffing of de invordering van gemeentelijke belastingen een gemeenschappelijke regeling is getroffen en bij die regeling een openbaar lichaam is ingesteld, kan bij of krachtens die regeling worden bepaald dat een daartoe aangewezen ambtenaar van dat openbare lichaam wordt aangewezen als:
a. de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, bedoelde ambtenaar van de gemeente voor de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing van gemeentelijke belastingen;
Artikel 61, lid 1, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: de Wgr), onderdeel uitmakend van hoofdstuk V van die wet inzake “Regelingen tussen gemeenten en waterschappen”, luidt in de jaren 2010 en 2011 als volgt:
1. De raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van een of meer gemeenten kunnen, afzonderlijk of te zamen, met de algemene besturen, de dagelijkse besturen en de voorzitters van een of meer waterschappen, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente, onderscheidenlijk het eigen waterschap bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van die gemeenten of waterschappen.
Artikel 63, lid 1, van de Wgr, eveneens onderdeel uitmakend van vorengenoemd hoofdstuk V, luidt in de jaren 2010 en 2011 als volgt:
1. Aan het bestuur van het openbaar lichaam of aan het gemeenschappelijk orgaan kunnen bij de regeling ten aanzien van de belangen ter behartiging waarvan zij wordt getroffen en voor het gebied waarvoor zij geldt, zodanige bevoegdheden van regeling en bestuur worden overgedragen als aan de besturen van de deelnemende gemeenten en waterschappen toekomen, met dien verstande dat:
a. aan het nieuwe bestuur van het openbaar lichaam niet de bevoegdheid kan worden overgedragen andere belastingen te heffen dan de rioolheffing, bedoeld in artikel 228a van de Gemeentewet en de rechten, bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, van de Gemeentewet en de rechten waarvan de heffing krachtens bijzondere wetten geschiedt;
b. aan het gemeenschappelijk orgaan niet de bevoegdheid kan worden overgedragen belastingen te heffen of anderszins algemeen verbindende voorschriften te geven.