Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-10-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4512, 12-00699
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-10-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4512, 12-00699
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 oktober 2013
- Datum publicatie
- 7 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:4512
- Zaaknummer
- 12-00699
- Relevante informatie
- Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-08-2024] art. 8
Inhoudsindicatie
Verzoek om herziening in de zin van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (tekst tot 1 januari 2013) in samenhang met deel C, artikel 1 van de Wet van 20 december 2012 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht), Stb. 2012, 682, afgewezen, omdat geen sprake is van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88, lid 1.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00699
Uitspraak op het verzoek van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
(hierna: verzoeker en ook wel belanghebbende),
om herziening in de zin van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (tekst tot 1 januari 2013); hierna: de Awb (oud)) in samenhang met deel C, artikel 1 van de Wet van 20 december 2012 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing bestuursprocesrecht), Stb. 2012, 682,
van de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, eerste meervoudige Belastingkamer, van 27 januari 2012, kenmerk 11/00438, op het hoger beroep van
belanghebbende
tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 1 juni 2011, nummer AWB 10/2617, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]
(hierna: de Heffingsambtenaar),
betreffende na te noemen beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan verzoeker een beschikking gegeven waarbij de waarde van de onroerende zaak, [adres 1] 37 te [woonplaats], per de peildatum 1 januari 2009 voor het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 is vastgesteld op € 353.000. Het daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Bij uitspraak van 1 juni 2011 heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze laatste uitspraak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft op 27 januari 2012 uitspraak op het hoger beroep gedaan.
Het tegen de uitspraak van het Hof ingestelde cassatieberoep is op 5 oktober 2012, nummer F12/01151, door de Hoge Raad ongegrond verklaard.
Bij brief van 20 oktober 2012, bij het Hof binnengekomen op 23 oktober daaropvolgend, heeft verzoeker verzocht de uitspraak van 27 januari 2012 te herzien.
Ter zake van het verzoek om herziening heeft de griffier op grond van artikel 8:88, lid 2, in verbinding met artikel 8:41 van de Awb van verzoeker een griffierecht geheven van € 115.
Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft verzoeker vóór de zitting bij brief van 4 mei 2013 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de Heffingsambtenaar. Een van de stukken behelst een verklaring van [A] van 27 februari 2012, inhoudende:
“Hierbij verklaard [A] [adres 2] 9 [0000 XX] [woonplaats] dat hij een perceel landbouwgrond van [belanghebbende] [adres 1] 37 [0000 --] [woonplaats] ± 25 jaar in gebruik heeft als akkerland voor de teelt van mais
[A].
(handtekening)
[A] krijgt subsidie voor cultuurgrond op mijn perceelnummer al jaren wat wil je nog.”
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 mei 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar is toen namens de Heffingsambtenaar verschenen en gehoord de heer [B]. Verzoeker heeft in zijn brief van 4 mei 2013 het Hof laten weten dat hij niet op de zitting aanwezig zal zijn.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 De gronden van de beslissing
Ten aanzien van het verzoek
De mogelijkheid om herziening is gegeven om - binnen de in artikel 8:88 van de Awb (oud) aangegeven grenzen - beslissingen te herstellen die berusten op een ondeugdelijke feitelijke grondslag.
Op grond van het bepaalde in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb (oud) kan het Hof op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij het Hof eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Het Hof heeft in het verzoekschrift, de aanvulling daarop en de overige gedingstukken geen feiten of omstandigheden kunnen onderkennen zoals bedoeld in artikel 8:88, lid 1, onderdelen a en b, van de Awb (oud). Hetgeen de heer [A] heeft verklaard in de onder 1.6 aangehaalde verklaring kan niet worden aangemerkt als een feit dat of een omstandigheid die heeft plaatsgevonden vóór de uitspraak van het Hof van 27 januari 2012 en tevens bij verzoeker vóór die uitspraak niet bekend was en redelijkerwijs niet bekend kon zijn. Voorts vermag het Hof niet inzien waarom belanghebbende deze verklaring niet eerder heeft opgevraagd en als gedingstuk in de oorspronkelijke procedure heeft ingebracht.
Volgens vaste rechtspraak is het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van de nova bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb (oud), een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
Op grond van het vorenoverwogene dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
Ten aanzien van het griffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (tekst 2013).
3 Beslissing
Het Hof wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gedaan op: 4 oktober 2013 door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, voorzitter, P. Fortuin en F.P.G. Pötgens, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
-
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
-
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
-
de naam en het adres van de indiener;
-
een dagtekening;
-
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.