Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4817, 12-00686
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4817, 12-00686
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2013
- Datum publicatie
- 18 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:4817
- Zaaknummer
- 12-00686
Inhoudsindicatie
Art. 8:60, lid 4 Awb. Art. 8:56 Awb. Art. 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, Wet OB 1968 juncto post a.6 van de bij de Wet OB 1968 behorende Tabel II. Getuigenaanbod ter zitting afgewezen, omdat geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid de getuige tijdig voor het onderzoek ter zitting op te roepen of mee te nemen. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, omdat (a) de Rechtbank is uitgegaan van de juiste juridische uitgangspunten (zie Hof ’s-Hertogenbosch 25 mei 2012, 11/00214, ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7153) en (b) de Rechtbank verklaringen van belanghebbende geloofwaardig heeft mogen achten.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00686
Uitspraak op het hoger beroep van
de directeur van de Belastingregio Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 augustus 2012, nummer AWB 10/5201, in het geding tussen
[belanghebbende] wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag en boetebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over de periode 1 januari 2006 tot en met 30 september 2008 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 204.089. Gelijktijdig met deze naheffingsaanslag is bij beschikking, in één geschrift verenigd met de naheffingsaanslag, een boete opgelegd tot een bedrag van € 4.537. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 150. De Rechtbank heeft in de bestreden uitspraak het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 september 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn gemachtigde de heer mr. [A], mevrouw [B] en mevrouw [C], allen verbonden aan [D], en de heer [E], alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. [F] en de heer mr. [G].
Belanghebbende en de Inspecteur hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2 Feiten
De Rechtbank heeft in zijn uitspraak onder 2 en onder 4.18 feiten vastgesteld, welke feiten in hoger beroep niet zijn bestreden en welke feiten het Hof als vaststaand overneemt.
Het Hof heeft tijdens het onderzoek ter zitting de onder 4.19 in de uitspraak van de Rechtbank vermelde verklaringen van belanghebbende, afgelegd tijdens het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank, aan belanghebbende voorgehouden, waarop belanghebbende heeft verklaard te blijven bij deze verklaringen, met dien verstande dat daarin in de plaats van ‘[M]’ gelezen moet worden: ‘[N]’.
Voorts heeft het Hof tijdens het onderzoek ter zitting de in het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank op p. 4-5 opgenomen verklaringen van de heer [E] aan hem voorgehouden, waarop hij heeft verklaard bij deze verklaringen te blijven.
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
Belanghebbende heeft desgevraagd in reactie op p. 2, tweede alinea, van de pleitnota van de Inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting, voor zover te dezen van belang, nog het volgende verklaard:
- belanghebbende was ten tijde van de transacties er niet mee bekend dat bij 3 ondernemingen waar goederen zijn ingekocht één persoon, namelijk de heer [H], aandeelhouder was;
- belanghebbende was ten tijde van de transacties er niet mee bekend dat [K] B.V. geen bestuurder had; en
- belanghebbende was ten tijde van de transacties er niet mee bekend dat de vennootschappen waarvan werd ingekocht niet of slechts marginaal aan hun fiscale verplichtingen voldeden.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is ter zake van de litigieuze transacties terecht het in artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) juncto post a.6 van de bij de Wet OB 1968 behorende Tabel II bedoelde tarief van nihil toegepast?
II. Is terecht en tot de juiste hoogte een boete opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat vraag I bevestigend en vraag II ontkennend dienen te worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt en op hetgeen zij ter zitting hebben aangevoerd.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.