Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4820, 12-00838
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4820, 12-00838
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2013
- Datum publicatie
- 18 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:4820
- Zaaknummer
- 12-00838
Inhoudsindicatie
Nu aan belanghebbende bij voorlopige teruggaven een hoger bedrag is uitbetaald dan het maximale bedrag dat haar echtgenoot aan inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen verschuldigd was, is de aanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd.
De Inspecteur heeft, op grond van het beleid van de Belastingdienst, niet binnen drie maanden na het indienen van de aangifte een (voorlopige) aanslag vastgesteld. De Inspecteur heeft niet het juiste bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht en dient de beschikking heffingsrente te herrekenen.
Belanghebbende heeft tijdig aangifte gedaan, zodat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00838
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats], Turkije,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 december 2012, nummer AWB 09/5278, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastingdienst/Oost Brabant van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag, beschikking heffingsrente en boetebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan mevrouw [belanghebbende] is voor het jaar 2006 met dagtekening 29 oktober 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Tegelijkertijd is, in één geschrift met de aanslag verenigd, bij beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 411 en bij beschikking een verzuimboete van € 113 opgelegd (hierna: de boetebeschikking). De aanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Tegen deze uitspraken is beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de boete betreft, de boete verlaagd tot € 5 en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd. De Inspecteur heeft geen conclusie van dupliek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 22 augustus 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heer [A] en de heer drs. [B].
Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 26 juni 2013, met nummer [0SRRC00000000], aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van het op de onderhavige uitnodiging betrekking hebbende gedeelte van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de op dat verzendbewijs betrekking hebbende statusinformatie. Hieruit volgt dat de uitnodiging op 2 juli 2013 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en op grond van de geloofwaardige verklaringen van de Inspecteur tijdens het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende heeft voor het belastingjaar 2006 twee voorlopige teruggaven ontvangen: een voorlopige teruggaaf met dagtekening 15 december 2006 van € 1.990 en een voorlopige teruggaaf met dagtekening 25 februari 2009 van € 1.678. In totaal is aan belanghebbende over 2006 aan voorlopige teruggaven een bedrag van
€ 3.668 uitbetaald.
Met dagtekening 29 oktober 2009 is aan belanghebbende onder aanslagnummer [aanslagnummer 1] de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 opgelegd naar een te betalen bedrag van € 3.213. Deze aanslag is berekend als volgt:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 0
Uitbetaling heffingskorting(en) af € 979
Eerder verleende voorlopige teruggave(n) bij € 1.990
Eerdere voorlopige aanslagen bij € 1.678
Verzuimboete bij € 113
In rekening gebrachte heffingsrente bij € 411
Te betalen € 3.213.
Aan de echtgenoot van belanghebbende, de heer[C] (hierna: de echtgenoot) zijn over het belastingjaar 2006 diverse voorlopige teruggaven verleend. In totaal is aan de echtgenoot in dat kader een bedrag van € 4.140 uitbetaald, berekend als volgt:
Dagtekening 16 januari 2006, voorlopige teruggaaf van € 3.423
Dagtekening 29 juli 2006, voorlopige teruggaaf van € 122
Dagtekening 1 juli 2007, voorlopige teruggaaf van € 595
Totaal € 4.140.
Met dagtekening 5 september 2008 is aan de echtgenoot onder aanslagnummer [aanslagnummer 2] de definitieve aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2006 opgelegd naar een te betalen bedrag van nihil. Deze aanslag is berekend als volgt:
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen € 979
Loonheffing af € 5.119
Eerder verleende voorlopige teruggave(n) bij € 3.545
Eerdere voorlopige aanslagen bij € 595
Te betalen € 0.
Ondertekend door belanghebbende is, met dagtekening 4 november 2009 en binnengekomen bij de Belastingdienst op 9 november 2009, een bezwaarschrift ingediend, luidende als volgt:
“Betreft: Belasting aanslag
Aanslagnummer: [aanslagnummer 1]
Aanslag voor 2006
Geachte heer/mevrouw,
-ik heb bezwaar tegen het verzamelinkomen. Dat kan nooit zoveel aanslag worden. Ik wil graag dat het nog een keer laten controleren.
-ik heb bezwaar tegen verzuim boete. Omdat ik op tijd aangiftebiljet laten in vullen bij belastingkantoor in ’s-Hertogenbosch door de belasting ambtenaar. Ik heb 8 december 2008 brief ontvangen van belasting kantoor daar staat dat ik geen aangifte gedaan voor 2006. Ik heb in Turkije nog een keer latendoen.
-ik heb bezwaar tegen heffingsrente omdat dat niet mijn schuld is en 1990 Euro wordt betaald niet in 2006 dat is betaald pas in de 2009.
(…….)
Met Vriendelijke Groetjes,
[belanghebbende] 04-11-2009”
De Inspecteur heeft op 24 november 2009 uitspraak op het bezwaarschrift gedaan.
In de uitspraak is het volgende vermeld:
“Geachte heer [C],
Op 9 november 2009 ontving ik uw brief waarin u bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting-premie volksverzekeringen 2006, aanslagnummer [aanslagnummer 2], dagtekening van het aanslagbiljet 29 oktober 2009.
Samenvatting van uw bezwaar
U maakt bezwaar tegen de aanslag waarbij u aangeeft dat het aangiftebiljet door de Belastingdienst is ingevuld en het te betalen bedrag nooit zo hoog kan zijn.
Beoordeling van uw bezwaar
Ik ben van mening dat de aanslag juist is.
De aangifte is juist ingevuld.
Het feit dat er terugbetaald dient te worden is gelegen in het feit dat er nooit meer aan kortingen aan u kan worden uitbetaald dan de bij de fiscale partner verschuldigde belasting.
Bij uw partner is de verschuldigde belasting vastgesteld op € 979.
Daardoor is het maximale terug te geven bedrag bij u ook € 979.
De aanslag is daarom juist vastgesteld.
Beslissing op uw bezwaar
Ik wijs uw bezwaar af.”
Bij brief van 27 april 2010 is de beschikking heffingsrente verminderd naar een bedrag van € 356.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
a. zijn de aanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking terecht en tot een juist bedrag opgelegd, en
b. heeft belanghebbende recht op schadevergoeding.
Belanghebbende is van mening dat vraag a ontkennend en vraag b bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan door de Inspecteur ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, vernietiging van de aanslag, alsmede vernietiging van de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.