Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4822, 13-00063
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-10-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4822, 13-00063
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 oktober 2013
- Datum publicatie
- 21 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:4822
- Zaaknummer
- 13-00063
Inhoudsindicatie
Art. 3.90 Wet IB 2001.
Belanghebbende en zijn vader verkopen grond in het kader van de Ruimte-voor-ruimteregeling en belanghebbende koopt vervolgens grond in 2006 terug. In 2009 verkoopt belanghebbende de grond. Hof acht aannemelijk dat grond is gekocht met oogmerk er een eigen woning op te zetten. Voorts is niet aannemelijk dat grond is gekocht tegen een te lage prijs. Het behaalde voordeel is niet belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Ter zitting door Inspecteur aangevoerde nieuwe stelling wordt tardief verklaard.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00063
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 december 2012, nummer AWB 11/6165, in het geding tussen
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 129.139 (aanslagnummer [aanslagnummer]), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.856, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 450,44 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 september 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [B], [C], [D] en [E].
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van emailcorrespondentie tussen belanghebbende en [F] van 11 en 12 april 2013.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan;
Belanghebbende heeft zich in 2006 aangemeld voor de zogenoemde Ruimte-voor-Ruimteregeling in de gemeente [woonplaats]. Deze regeling biedt de mogelijkheid om, in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen, aldaar de bouw van woningen mogelijk te maken. Ultimo 2007 heeft belanghebbende zijn onderneming, een varkensfokkerij gevestigd bij zijn woning, gestaakt. Eind 2006 heeft hij aandelen in een besloten vennootschap, [G] B.V., gekocht voor € 1.800.000, waarvan € 900.000 is gefinancierd bij de bank.
Belanghebbende heeft op 6 oktober 2006 samen met zijn vader voor een bedrag van € 9.000 een stuk grond van 2.000 m², kadastraal bekend als gemeente [woonplaats], sectie [--], nummer [nummer] gedeeltelijk en nummer [nummer 1] gedeeltelijk, aan de [H] C.V. (hierna: de C.V.) verkocht. In de akte van levering van 17 juli 2008 is vastgelegd dat belanghebbende en zijn vader tegen een verkoopprijs van € 9.000, 2.000 m² grond, kadastraal deel uitmakend van de percelen bekend als gemeente [woonplaats], sectie [--], nummers [nummer 2] en [nummer 3] hebben verkocht. Deze perceelnummers komen respectievelijk voort uit de percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [--], nummers [nummer 1] en [nummer]. Van deze 2.000 m2 behoorde 170 m2 (perceel sectie [--], nummer [nummer]) toe aan belanghebbende en 1.830 m2 (perceel sectie [--], nummer [nummer 1]) toe aan belanghebbendes vader. Volgens artikel 19 van de koopovereenkomst van 6 oktober 2006 is koper bekend met de wens van verkoper om woningbouw te realiseren op deze grond. Voorts is volgens deze bepaling verkoper verantwoordelijk voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen daarvoor. Koper zal zorg dragen voor het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing daarvoor.
In het kader van de Ruimte-voor-Ruimteregeling heeft belanghebbende eveneens op 6 oktober 2006 voor een bedrag van € 155.000 een perceel van 1.000 m², kadastraal bekend als gemeente [woonplaats], sectie [--], nummer [nummer] gedeeltelijk en nummer [nummer 1] gedeeltelijk, gekocht van de C.V. Ter zake van deze aankoop heeft de C.V. een inspanningsverplichting om een vrijstelling ex artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: Wet RO) te verkrijgen voor het bouw- en woonrijp maken van de grond. In de overeenkomst is gedefinieerd wat onder bouw- en woonrijp moet worden verstaan. Koper draagt zorg voor de nodige (bouw)vergunningen. In deze overeenkomst is onder artikel 22 een ontbindende voorwaarde opgenomen waarbij de koper de overeenkomst kan ontbinden als blijkt dat de beoogde woningbouw niet gerealiseerd kan worden.
Bij overeenkomst van 6 oktober 2006 zijn belanghebbendes vader en de C.V. overeengekomen dat vader van de C.V. een perceel grond van 1.000 m2 koopt deeluitmakend van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [--], nummer [nummer 1].
Bij notariële akte van 13 augustus 2008 heeft de C.V. voor een bedrag van € 155.000 een als bouwterrein te gebruiken perceel van 1.000 m², kadastraal bekend als gemeente [woonplaats], sectie [--], nummer [nummer 2] gedeeltelijk en nummer [nummer 3] gedeeltelijk, geleverd aan belanghebbende. Op dezelfde datum heeft de C.V. aan de vader van belanghebbende voor eveneens € 155.000 een als bouwterrein te gebruiken perceel van 1.000 m², kadastraal bekend als gemeente [woonplaats], sectie [--], nummer [nummer 2] gedeeltelijk, geleverd. In beide akten is opgenomen dat het verkochte bouwrijp is en dat het verkochte op een nader te bepalen tijdtip woonrijp zal worden opgeleverd. Beide notariële akten hebben betrekking op de overeenkomsten als vermeld onder 2.3 respectievelijk 2.4.
Belanghebbendes vader heeft de bouwgrond van 1.000 m2 samen met 3.355 m2 grond op 19 oktober 2007 verkocht voor € 300.000 aan een derde. Deze grond is geleverd bij notariële akte van 13 augustus 2008. Blijkens die akte is voor het deel bestemd voor woningbouw € 275.000 betaald en voor de rest, die bestemd is als tuin, € 25.000.
Belanghebbende heeft het aan hem op 13 augustus 2008 geleverde terrein van 1.000 m² via een makelaar te koop aangeboden. Het terrein van 1.000 m2 is uiteindelijk tezamen met een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [--], nummer [nummer 3], ter grootte van 253 m² op 19 januari 2009 aan zijn broer en diens echtgenote verkocht voor een bedrag van € 247.590. De levering heeft plaatsgevonden op 12 februari 2009. Volgens belanghebbende was de verkoop van het perceel ingegeven door de eis van de bank dat belanghebbende naast zijn ondernemersactiviteiten geen andere risicodragende activiteiten ontplooide. Met de verkoop van dit terrein heeft belanghebbende een voordeel behaald van € 74.283. De Inspecteur heeft dit bedrag als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden tot het te belasten inkomen van belanghebbende gerekend.
Op 6 november 2007 heeft belanghebbende een bouwvergunning aangevraagd voor het vergroten van de bestaande eigen woning en het bouwen van een werktuigenberging op zijn woonadres. De vergunning is verleend op 7 december 2007. De verbouwing heeft in totaal € 261.777,60 gekost.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het door belanghebbende behaalde voordeel met de verkoop van de onder 2.7 vermelde grond van € 74.283 kan worden aangemerkt als een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.