Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-10-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4891, 12-00531

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-10-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4891, 12-00531

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 oktober 2013
Datum publicatie
1 november 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:4891
Formele relaties
Zaaknummer
12-00531

Inhoudsindicatie

In geschil is de hoogte van belanghebbendes recht op aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen voor het jaar 2008. Belanghebbende heeft ruim € 12.000 voor de VWO-opleiding aan het D-College van haar zoon betaald. De Inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar een aftrek van € 2.760 voor de betreffende uitgaven toegestaan. Uit de Wet IB 2001 en artikel 36 van de Uitv. Reg. IB 2001 volgt een maximale (forfaitaire) aftrek van € 690 voor het betreffende jaar. Al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, kan haar niet baten, nu dit niet zorgt voor recht op een hogere aftrek dan reeds aan haar is toegekend. De wet biedt in een geval als het onderhavige niet de mogelijkheid van aftrek van het werkelijke bedrag voor het D-college. Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00531

Uitspraak op het hoger beroep van

mevrouw [belanghebbende], wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 augustus 2012, nummer AWB 11/4459, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de directeur van de Belastingregio Belastingdienst / Limburg van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV 2008), aanslagnummer [aanslagnummer].

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is een aanslag IB/PVV 2008 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.865, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.105.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 13 juni 2013 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en haar gemachtigde, de heer [A], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en de heer [C]. De Inspecteur heeft een pleitnota aan het Hof en de wederpartij overgelegd.

1.6.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift bij deze uitspraak is gevoegd.

1.8.

Het Hof heeft in deze zaak op 27 juni 2013 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 3 juli 2013 aan partijen verzonden.

1.9.

Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft bij schrijven van 5 augustus 2013 verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende had voor haar zoon, geboren op 6 september 1990, in de eerste drie kwartalen van 2008 (nog) recht op kinderbijslag. Haar zoon volgde vanaf 1 september 2008 tot en met juni 2009 een VWO-opleiding aan het [D-College] te [E].

2.2.

Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2008 € 12.432 aan uitgaven voor levensonderhoud van kinderen in aftrek gebracht. De hoogte van deze aftrekpost heeft zij gebaseerd op de uitgaven voor de kosten van de VWO-opleiding van haar zoon. Dit bedrag is door belanghebbende als volgt gespecificeerd:

Termijnbetaling 3 september 2008:

€ 5.618,33

Termijnbetaling 17 november 2008:

€ 5.233,33

Introductie studie 30 oktober 2008:

€ 125,00

Studieboeken:

€ 1.269,08

Subtotaal

€ 12.245,74

Forfaitaire aftrek 4e kwartaal:

€ 690,00

Af: drempel

500,00

Totaal

€ 12.435,74

2.3.

Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aftrek van € 2.760 ( 4 x € 690 (forfait)) voor uitgaven van levensonderhoud toegestaan.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:

Heeft belanghebbende over het onderhavige jaar recht op een aftrek van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen ten bedrage van € 12.432 ?

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van deze uitspraak.

4 Gronden

5 Beslissing