Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-10-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5078, 13-00042

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-10-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5078, 13-00042

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
29 oktober 2013
Datum publicatie
30 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:5078
Zaaknummer
13-00042

Inhoudsindicatie

BPM. Schadeauto. De Inspecteur maakt niet aannemelijk dat de auto is voorzien van beschadigde onderdelen, terwijl de oorspronkelijke onderdelen van de auto onbeschadigd voorhanden zijn en de schade derhalve is gefingeerd. Geen aanleiding voor vergoeding werkelijke proceskosten. Vergoeding immateriële schade.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00042

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

en op het incidenteel hoger beroep van

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 december 2012, nummer AWB 11/3473, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft aangifte (hierna: de aangifte) gedaan van de door hem ter zake van de registratie van een personenauto op grond van de Wet belasting van personenauto’s en motorrijtuigen (hierna: Wet BPM) verschuldigde belasting. Het betreft een personenauto van het merk [S], type [----], identificatienummer [nummer] (hierna: de auto). Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt een bedrag van € 28.395. Met dagtekening 10 mei 2010 heeft de Inspecteur ter zake van de registratie van de auto aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM opgelegd ten bedrage van € 12.847. Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 1 juni 2011 het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 7.145. Tevens is aan belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 218.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 152.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar en de naheffingaanslag vernietigd, belanghebbendes verzoek om toekenning van een immateriële schadevergoeding afgewezen, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.092 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 152 aan deze vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 232. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.5.

Op 22 april 2013 heeft een regiezitting plaatsgevonden te ’s-Hertogenbosch. Op voorspraak van het Hof zijn partijen niet verschenen. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft het Hof mr. G.J. van Muijen aangewezen als raadsheer-commissaris in de zin van artikel 8:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in combinatie met artikel 27 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Aan hem is opgedragen (een gedeelte van) het vooronderzoek te verrichten. Het Hof heeft vervolgens ingevolge het bepaalde in artikel 8:64 van de Awb het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek door de raadsheer-commissaris zal worden hervat. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de inlichtingencomparitie een pleitnota ingediend. Deze pleitnota is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.7.

Op 10 juni 2013 heeft in het kader van het vooronderzoek een inlichtingencomparitie plaatsgevonden te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord voor het verstrekken van inlichtingen de de gemachtigden van belanghebbende, de heer [E] en mevrouw [G], verbonden aan [H] te [J], alsmede namens de Inspecteur, de heer [N], de heer [P], de heer [Q] en de heer [R].

1.7.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

Van de inlichtingencomparitie is een proces-verbaal opgemaakt, dat, gevoegd bij deze uitspraak, in afschrift aan partijen is verzonden.

1.9.

Partijen hebben aan het einde van de inlichtingencomparitie ermee ingestemd dat een nadere zitting voor de meervoudige kamer achterwege blijft.

1.10.

Het Hof heeft vervolgens bij brief van2 oktober 2013 het onderzoek gesloten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de door partijen tijdens de inlichtingencomparitie verstrekte inlichtingen zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende heeft ter zake van de aangifte een taxatierapport op laten maken door [T] BV. In dit taxatierapport is een handelsinkoopwaarde van de auto van € 130.298 vermeld, een schade getaxeerd op € 23.652,20 vermeld en een afschrijving accessoires vermeld van € 2.520.

In het taxatierapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“De auto heeft een forse schade voor- en achterbumper. De uitlaat is krom.”

2.2.

Belanghebbende heeft, uitgaande van een handelsinkoopwaarde van € 104.126 en een afschrijvingspercentage van 59,14%, aangifte BPM gedaan naar een te betalen bedrag van € 28.395.

2.3.

De Inspecteur heeft naar aanleiding van de aangifte aan [V] (hierna: [V]) te [W] verzocht een hertaxatie van de auto uit te voeren. In het naar aanleiding van dat verzoek door [V] opgemaakte taxatierapport van 4 mei 2010 is een handelsinkoopwaarde van € 171.500 vermeld en een schadebedrag van € 20.302.

In het taxatierapport van [V] is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

Geconstateerde schade: Rondom, € 20.302,67 (incl. BTW) conform bijgaande calculatie.

Er is sprake van een gefingeerd schadebeeld. De voor- en achterbumper zijn niet van het geïnspecteerde voertuig afkomstig, er is “gesleuteld” aan het uitlaatsysteem etc.

(…)

4.2.

Handelswaarde onder schade (incl. BPM en BTW)

De waarde van het geïnspecteerde object, zoals deze door ons is gezien zonder schade, is door ons bepaald op:

Handelswaarde (incl. BPM, incl. BTW) € 171.500,00

4.3.

Berekening grondslag BPM (incl. BPM en BTW)

De grondslag voor de bepaling van de BPM heffing, conform de door u gegeven instructies, is inclusief de aanwezige schade van € 20.302,67 (incl. BTW) door ons bepaald op:

Berekening grondslag BPM (incl. BPM, incl. BTW) € 151.197,33”

2.4.

De Inspecteur heeft met inachtneming van het taxatierapport van [V] het in totaal verschuldigde bedrag aan BPM gesteld op € 41.242. De naheffingaanslag is vervolgens opgelegd naar een te betalen bedrag van € 12.847.

2.5.

Na tegen de naheffingsaanslag gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de handelsinkoopwaarde, conform het standpunt van belanghebbende, gesteld op € 130.298. Met inachtneming van een afschrijvingspercentage van 55,12% heeft de Inspecteur de in totaal verschuldigde BPM gesteld op € 35.540 en de naheffingaanslag verminderd tot € 7.145. In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur vermeld, dat van een extra aftrek vanwege schade geen sprake is, nu [V] bij opname van de auto heeft vastgesteld dat deze schade gefingeerd was.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag terecht vernietigd?

2. Komen de door belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep gestelde kosten integraal voor vergoeding in aanmerking?

3. Is het recht van belanghebbende op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), geschonden?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan tijdens het verstrekken van inlichtingen is toegevoegd, wordt verwezen naar het hiervan opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, doch enkel voor wat betreft de proceskosten, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en integrale vergoeding van proceskosten ten bedrage van € 3.875.

De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep.

4 Gronden

5 Beslissing