Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-11-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5226, 13-00251
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-11-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5226, 13-00251
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 1 november 2013
- Datum publicatie
- 7 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:5226
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:2777, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 13-00251
Inhoudsindicatie
Belgische voetballer (1987) is op 1 juli 2005 in dienst getreden van werkgever, een Nederlandse eredivisieclub. Hij heeft voordien een half jaar behoord tot de selectie van een Belgische voetbalclub die speelt op het hoogste Belgische niveau.
Belanghebbende heeft verzocht om toepassing van de zogenaamde ‘30%-regeling’” als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, sub j, van de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) in combinatie met artikel 8 e.v. van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: Uitv.besl.), (hierna: de 30%-regeling). Dat verzoek is door de Inspecteur afgewezen. Een half jaar voor binnenkomst behoren tot de selectie van een buitenlandse topclub is niet genoeg. De rechtbank vindt dat wel genoeg en honoreert het verzoek. De Inspecteur stelt hoger beroep in en belanghebbende vraagt in incidenteel hoger beroep om kostenvergoeding en vergoeding. van immateriële schade.
Bij een voetballer is het lastig te bepalen wat de kwaliteit van het talent is. Reeds eerder (Hof ’s-Hertogenbosch 22 december 2010, LJN BQ0440) heeft het Hof beslist dat het aanleggen van een kwantitatieve maatstaf in die situatie het meest reëel is. Bepaald moet dan worden hoe vaak en hoelang de voetballer voor binnenkomst in Nederland op een niveau heeft gespeeld dat vergelijkbaar is met dat van de Nederlandse eredivisie.
Een half jaar voor de aanwerving behoren tot de selectie van ‘het eerste team’ zoals bij belanghebbende het geval was, vormt dan niet genoeg bewijs dat het talent van het hoogste niveau is en zich op die hoogte zal kunnen handhaven, aldus het Hof. Bovendien is in dit geval niet duidelijk in hoeverre belanghebbende in dat halve jaar op de bank zat of daadwerkelijk heeft gespeeld op het hoogste niveau.
Het hoger beroep van de Inspecteur is daarom gegrond. De Inspecteur heeft de 30%- regeling terecht geweigerd.
Partijen zijn het erover eens dat de bezwaarfase een half jaar te lang heeft geduurd en dat belanghebbende in verband daarmee recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 500. Belanghebbendes incidenteel hoger beroep is (ook) gegrond. Hij heeft dan recht op proceskostenvergoeding volgens het puntenstelsel. Belanghebbende vraagt om een hogere vergoeding, maar heeft daar volgens het Hof geen recht op.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00251
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst Limburg/kantoor Buitenland,
hierna: de Inspecteur,
en
het incidentele hoger beroep van
de heer [belanghebbende], wonende te [woonplaats] (België),
te dezer zake domicilie gekozen hebbende ten kantore van zijn hierna te noemen gemachtigde,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 januari 2013, nummer AWB 11/4159 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te noemen beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 1 september 2006 (hierna de beschikking) het gezamenlijk verzoek van belanghebbende en zijn inhoudingsplichtige (hierna: werkgever) om toepassing van de zogenaamde “30%-regeling” als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, sub j, van de Wet op de Loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) in combinatie met artikel 8 e.v. van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: Uitv.besl.), (hierna: de 30%-regeling) afgewezen. De Inspecteur heeft de afwijzende beschikking gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar van 22 juli 2011.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de beschikking vernietigd, belanghebbende toepassing verleend van de 30%-regeling met ingang van 1 juli 2005, de Inspecteur veroordeeld in de bezwaar- en proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.650 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze te vergoeden.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft – naar hij ter zitting desgevraagd heeft bevestigd - incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 september 2013 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde [A], verbonden aan [B] Belastingadviseurs gevestigd te [C] en namens de Inspecteur, [D].
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft ter zitting op het incidentele hoger beroep gereageerd.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1. Belanghebbende is op 25 augustus 1987 geboren en heeft de Belgische nationaliteit. Belanghebbende heeft vanaf 1999 in de jeugdelftallen van [E] (hierna: [E]) gespeeld. Vanaf 2003/2004 werd hij geselecteerd voor de beloften/reserves van deze club en vanaf januari 2005 is hij opgenomen in de eerste selectie. Voorts is hij vanaf 2003 voor in totaal 23 (internationale) wedstrijden, dan wel toernooien, geselecteerd voor de (jeugd)teams van de Belgische nationale ploeg en was hij aanvoerder van het nationale team onder 19 jaar.
Met ingang van 1 juli 2005 is hij in loondienst getreden bij de voetbalclub [F] (hierna: werkgever) voor de duur van 4 jaar. Zijn bruto basis salaris bedroeg bij aanvang € 8.000 per maand. Bij [F] maakte hij deel uit van de selectie. In de loop van het seizoen 2005/2006 werd hij tijdelijk verhuurd aan de eredivisie voetbalclub [G] en heeft hij daar een aantal wedstrijden in het eerste team gespeeld.
Belanghebbende en zijn werkgever hebben bij schrijven van 28 oktober 2005 gezamenlijk verzocht om toepassing van de “30%-regeling” met ingang van 1 juli 2005. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking tot afwijzing van het verzoek.”
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
Belanghebbende heeft van januari tot en met juni 2005 tot de selectie van het eerste team van [E] behoord. Belanghebbende is per 1 juli 2005 in dienst getreden van werkgever. Na één wedstrijd, waarin hij 10 minuten op het veld is geweest, is hij door werkgever verhuurd aan eredivisieclub [G]. Na een jaar is hij weer tot de selectie van werkgever gaan behoren.
Op 31 oktober 2005 is bij de Belastingdienst het verzoek om de (toewijzende) beschikking binnengekomen. Bij beschikking van 1 september 2006 is dat verzoek afgewezen.
Op 20 september 2006 is hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 19 januari 2007 heeft belanghebbende verzocht dit bezwaar aan te houden in afwachting van de uitkomst van een aantal fiscale procedures ‘in vergelijkbare zaken’. Bij brief van 20 februari 2007 heeft belanghebbende dit verzoek herhaald en aangegeven dat de aangifte inkomstenbelasting 2005 op korte termijn zal worden ingediend, zonder rekening te houden met de 30% faciliteit en dat hij er vanuit gaat dat bij een voor belanghebbende positieve beslissing, de Belastingdienst de aangifte 2005 ambtshalve zal herzien waarbij dus alsnog rekening wordt gehouden met de 30% faciliteit. De Inspecteur heeft bij brief op 26 februari 2007 schriftelijk bevestigd met de voorgestelde handelwijze over de aangifte inkomstenbelasting 2005 akkoord te gaan.
Na een uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 30 december 2010, 08/00602, ECLI:NL:GHSHE:2010:BQ0440, is het dossier weer opgepakt.
Op 27 mei 2011 is het dossier telefonisch door de Inspecteur met belanghebbende besproken en belanghebbende heeft daarbij afgezien van een “formeel” hoorgesprek. Op 22 juli 2011 is het bezwaar bij uitspraak afgewezen.
In een fax van 1 december 2006 verklaart [E] het volgende:
“In de loop van het seizoen 2004-2005 werd [belanghebbende] opgenomen in de eerste selectie van [E] en meer bepaald na de winterstop, dus in januari 2005. Wij sluiten het wedstrijdschema in van het seizoen 2004-2005 en een kopie van een scheidsrechtersblad waaruit blijkt dat hij toen op de bank zat.”
De arbeidsovereenkomst met werkgever bevat in artikel 8 een verklaring dat belanghebbende zelf de overeenkomst met [E] heeft verbroken en niet door werkgever of een spelersmakelaar daartoe is aangezet.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is na de zitting het antwoord op de volgende vragen
1. Komt belanghebbende in aanmerking voor toepassing van de 30%-regeling? Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende bij aanwerving op 15 juni 2005 specifieke deskundigheid uit België meenam die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig was in de zin van artikel 9a, lid 1, van het Uitv.besl..
2. Subsidiair is in geschil of belanghebbende op basis van de in 2.5.2 bedoelde akkoordverklaring er op mocht vertrouwen dat een ‘voor belanghebbende positieve beslissing in vergelijkbare procedures’ zou leiden tot verlening van de 30%-regeling.
3. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke proceskosten?
4. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van schade omdat zijn renteverlies hoger is dan de te vergoeden heffingsrente?
5. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade in verband met de lange duur van de procedure?
Belanghebbende beantwoordt de voornoemde vragen bevestigend en de Inspecteur beantwoordt de eerste vier vragen ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.2.1.In geschil was voorts of belanghebbende bij een ongunstige beslissing op zijn verzoek om toepassing van de 30%-regeling recht zou hebben op een aftrek van extra-territoriale kosten, maar die grief heeft belanghebbende ter zitting van het Hof ingetrokken.
Nog meer subsidiair is c.q. was in geschil of belanghebbende gezien de lange duur van de procedure recht heeft op een schadevergoeding in de vorm van een (hogere) vergoeding van proceskosten, van een vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar c.q. proceskosten of van immateriële schade.
Ter zitting zijn partijen het er over eens geworden dat belanghebbende in verband met de lange duur van de procedure recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500, wegens overschrijding van de bezwaartermijn met een half jaar. Het incidenteel hoger beroep is daarmee in zoverre gegrond. Te beslissen is daarna nog of belanghebbende recht heeft op vaststelling van de kosten in bezwaar, de proceskosten in beroep en hoger beroep op een hoger bedrag dan volgens het puntenstelsel.
3.3. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep, gegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep, bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, met uitzondering van het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar, de proceskosten in beroep en het verzoek om schadevergoeding.
De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van zijn hoger beroep, gegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, bevestiging van de uitspraak op bezwaar en van de afwijzende beschikking en tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade van € 500.