Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-11-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5250, AWB-11_483

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-11-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5250, AWB-11_483

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 november 2013
Datum publicatie
25 november 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:5250
Zaaknummer
AWB-11_483

Inhoudsindicatie

KB Lux, bewijs rekeninghouderschap, onrechtmatig verkregen bewijs?, omkering bewijslast, redelijke schatting, bewijs boete, redelijke termijn.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerken: 11/00483 t/m 11/00505 en 11/00540 t/m 11/00548

Uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost Brabant,

hierna: de Inspecteur,

en het hoger beroep van

de heer [belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de Inspecteur

tegen de in één geschrift vervatte uitspraken van de Rechtbank [vestigingsplaats] (hierna: de Rechtbank) van 17 juni 2011, nummers AWB 08/315 tot en met 08/324, 08/326 tot en met 08/337 en 08/2796 tot en met 08/2798 (hierna: de uitspraak van de Rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende de na te noemen aanslagen en beschikkingen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV) opgelegd. Voorts zijn kwijtscheldingsbesluiten genomen ter zake van in de aanslagen begrepen verhogingen, dan wel boetebeschikkingen gegeven, alsmede beschikkingen inzake heffingsrente. Het betreft de navolgende navorderingsaanslagen:

Jaar

Aanslagnummer

Dagtekening

Verhoging/boete

1990

[aanslagnummer].H.08

31 december 2002

Ja

1991

[aanslagnummer].H.18

31 mei 2003

Ja

1992

[aanslagnummer].H.28

31 mei 2003

Ja

1993

[aanslagnummer].H.38

31 mei 2003

Ja

1994

[aanslagnummer].H.48

31 mei 2003

Ja

1995

[aanslagnummer].H.57

19 september 2003

Ja

1996

[aanslagnummer].H.67

30 juli 2004

Nee

1997

[aanslagnummer].H.77

30 juli 2004

Nee

1998

[aanslagnummer].H.87

30 juli 2004

Nee

1999

[aanslagnummer].H.97

30 juli 2004

Nee

2000

[aanslagnummer].H.07

30 juli 2004

Nee

2001

[aanslagnummer].H.17

4 augustus 2004

Nee

2003

[aanslagnummer].H.37

10 mei 2006

Ja

Voorts zijn aan belanghebbende de navolgende aanslagen in de IB/PVV opgelegd en boetebeschikkingen alsmede beschikkingen inzake heffingsrente gegeven:

Jaar

Aanslagnummer

Dagtekening

Verhoging/boete

2002

[aanslagnummer].H.26

30 december 2005

Ja

2004

[aanslagnummer].H.46

15 september 2006

Ja

Ten slotte zijn aan belanghebbende de navolgende navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB) opgelegd met kwijtscheldingsbesluiten ter zake van in die aanslagen begrepen verhogingen, dan wel boetebeschikkingen gegeven, alsmede beschikkingen inzake heffingsrente:

Jaar

Aanslagnummer

Dagtekening

Verhoging/boete

1991

[aanslagnummer].K.18

31 december 2002

Ja

1992

[aanslagnummer].K.28

31 mei 2003

Ja

1993

[aanslagnummer].K.38

31 mei 2003

Ja

1994

[aanslagnummer].K.48

31 mei 2003

Ja

1995

[aanslagnummer].K.58

31 mei 2003

Ja

1996

[aanslagnummer].K.67

19 september 2003

Ja

1997

[aanslagnummer].K.77

4 augustus 2004

Nee

1998

[aanslagnummer].K.87

4 augustus 2004

Nee

1999

[aanslagnummer].K.97

4 augustus 2004

Nee

2000

[aanslagnummer].K.07

4 augustus 2004

Nee

Alle voornoemde aanslagen en beschikkingen worden hierna aangeduid als “de aanslagen en beschikkingen”. De in de aanslagen begrepen verhogingen na eventuele kwijtschelding worden hierna begrepen onder de term “boetes”.

Na tegen de aanslagen en de beschikkingen gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gedagtekend 11 december 2007 de aanslagen, de beschikkingen en de boetes gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken door middel van één beroepschrift in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en VB 1996 niet-ontvankelijk verklaard, de navorderingsaanslagen IB/PVV 1990, 1991, 1992, 1993, 1994, 1996, 1997 en 1998 en de navorderingsaanslagen VB 1991, 1992, 1993, 1994, 1995, 1997, 1998 en 1999 alsmede de over die jaren vastgestelde boetes, voor zover daarvan sprake is, en beschikkingen heffingsrente vernietigd, de (navorderings)aanslagen IB/PVV 1999, 2000, 2001, 2002, 2003 en 2004 en VB 2000 alsmede de op die (navorderings)aanslagen betrekking hebbende beschikkingen heffingsrente verminderd, de bij de (navorderings)aanslagen 2002 tot en met 2004 vastgestelde boetebeschikkingen vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden.

1.3.

De Inspecteur heeft hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder de nummers 11/00483 tot en met 11/00505. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft eveneens hoger beroep ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder de nummers 11/00540 tot en met 11/00548. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112.

1.5.

Het Hof heeft partijen ter zitting voorgehouden dat het belanghebbende niet in de gelegenheid heeft gesteld op het incidentele hoger beroep van de Inspecteur te antwoorden. Daarop hebben partijen verklaard dat voorbij kan worden gegaan aan het feit dat belanghebbende niet in de gelegenheid is geweest het incidentele hoger beroep van de Inspecteur te beantwoorden, aangezien met hetgeen is vermeld in de van belanghebbende afkomstige stukken het incidentele hoger beroep van de Inspecteur, wat partijen betreft, in voldoende mate is bestreden.

1.6.

De eerste zitting heeft plaatsgehad op 29 mei 2012 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, de heer [gemachtigde], belastingadviseur te [vestigingsplaats], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A 1], bijgestaan door de heer [B].

1.7.

Belanghebbende en de Inspecteur hebben tijdens het onderzoek ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent de pleitnota’s tot de stukken van het geding.

1.8.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.9.

Nadien heeft het Hof, ingevolge artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), het onderzoek heropend en bepaald dat het onderzoek ter nadere zitting zou worden voortgezet.

1.10.

De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2012 te ´s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, de heer [gemachtigde], alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [C], tot bijstand vergezeld van [D], [E] en [F].

1.11.

Aan het slot van de tweede zitting heeft het Hof het onderzoek geschorst en het vooronderzoek heropend teneinde de Inspecteur in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verschaffen en belanghebbende in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. Na de daaropvolgende stukkenwisseling hebben partijen er mee ingestemd dat wegens het defungeren van mr. H.M.N. Schonis voor de behandeling van de onderhavige zaken mr. J.W.J. Huige in de plaats is getreden van mr. Schonis en hebben zij afgezien van een nadere zitting.

1.12.

Van de zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn verzonden.

2 Feiten

2.1.

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

“2.1. De Belgische Bijzondere Belastinginspectie heeft bij brief van 27 oktober 2000 aan het Ministerie van Financiën fotokopieën van microfiches verstrekt (hierna: de microfiches). Deze brief vermeldt dat de microfiches gegevens bevatten in verband met rekeningen van inwoners van Nederland bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (hierna: KB Lux). De microfiches vermelden saldi op rekeningen bij deze bank per 31 januari 1994. Naar aanleiding van de bij deze brief verstrekte gegevens hebben de FIOD-ECD en de belastingdienst een onderzoek ingesteld, het zogenoemde Rekeningenproject. De ontwikkelingen binnen dit project zijn intern door middel van het Draaiboek Rekeningenproject en nieuwsbrieven verspreid.

2.2.

Op de microfiches komen de volgende regels voor: [nummer 1] [G] [000.000,00] [nummer 2] [G] [0.000,00] [nummer 3] [G] [00,00] Hier staan volgens het Draaiboek Rekeningenproject de eerste 10 cijfers voor het rekeningnummer van de rekeninghouder. De 6 cijfers tussen de gedachtestrepen behoren toe aan één enkele rekeninghouder, dit is een uniek nummer.

2.3.

De volledige naam van belanghebbende is [belanghebbende]. Belanghebbende is gehuwd met [H]. Sinds 2001 leven belanghebbende en zijn echtgenote duurzaam gescheiden.

2.4.

Op 11 oktober 2001 heeft de inspecteur tijdens het tripartiete overleg gemeld dat het vermoeden was gerezen dat belanghebbende beschikte over drie bankrekeningen bij de KB Lux die niet in zijn aangifte IB/PVV waren vermeld. Naar aanleiding daarvan heeft de FIOD-ECD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar de belastingaangiften van belanghebbende voor de IB/PVV over de jaren 1996 tot en met 2000 en voor de VB over de jaar 1997 tot en met 2000.

2.5.

In een op 16 oktober 2001 op ambtseed opgemaakte verklaring van [J], ambtenaar van de belastingdienst en buitengewoon opsporingsambtenaar bij de FIOD/Vestiging [K] wordt aangegeven hoe de identificatie van belanghebbende als rekeninghouder bij de KB-Lux in zijn werk is gegaan.

“Op verzoek van de FIOD Opsporingsinformatie [K] zijn door B/KIR (Belastingdienst Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen) de gegevens van Nederlandse rekeninghouders op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux verwerkt in een bestand (hierna genoemd: cliëntenbestand KB Lux). Dit bestand is op verzoek van de FIOD Opsporingsinformatie [K] door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle Nederlandse natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen. Het BVR-bestand wordt wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie.

Op deze manier zijn ruim 2000 rekeninghouders vermoedelijk geïdentificeerd en is voornoemd cliëntenbestand KB Lux onder meer aangevuld met de sofinummers van de vermoedelijke rekeninghouders. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen. Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale Rijbewijzen- en Bromfietsencertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen zijn opgenomen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat en welk bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna genoemd: RDW-bestand). (…) Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant,: 1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor: [G]; 2. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt als enige hit naar voren: HrM [belanghebbende], gehuwd met Mw. [H], sofinr. [nummer 4]; 3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux, inclusief sofinummer, met het RDW-bestand komt de volgende hit naar voren: [M].”

2.6.

Op 11 december 2001 is door de Belastingdienst FIOD-ECD een proces-verbaal opgemaakt van het strafrechtelijk onderzoek (bijlage 1 bij het verweerschrift). Belanghebbende is binnen het kader van dit onderzoek tweemaal verhoord door twee opsporingsambtenaren van de FIOD-ECD. Tijdens het eerste verhoor op 31 oktober 2001 heeft belanghebbende onder meer verklaard geen bankrekening te hebben of te hebben gehad bij de KB-Lux. Tijdens het tweede verhoor op 13 november 2001 heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht.

2.7.

Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd ter zake van het niet doen van de vereiste aangiften IB/PVV over de jaren 1996 tot en met 1998. Bij uitspraak van 11 december 2003 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank [vestigingsplaats] hem hiervan vrijgesproken.

2.8.

Vaststelling van de aanslagen

Jaren 1990 tot en met 1995 2.8.1. Op 11 november 2002 heeft de inspecteur een vragenbrief gestuurd aan belanghebbende met betrekking tot de jaren 1990 tot en met 1995. In deze brief is, voor zover te dezen van belang, het volgende opgenomen:

”De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan.

Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing. Daarom verzoek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die in deze brief worden gevraagd en bijgaande verklaring in te vullen en na ondertekening met de gevraagde informatie mee in te zenden.

Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.

Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt, dan wel de gevraagde bescheiden en andere gegevensdragers niet beschikbaar stelt, pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR. (…) Ik verzoek u mij uw schriftelijke reactie vóór 20 november 2002 toe te sturen in bijgevoegde portvrije retourenveloppe. (…)”

Bij de vragenbrief zat als bijlage een formulier met het opschrift “Verklaring buitenlandse bankrekeningen”, waarin belanghebbende de gelegenheid werd geboden te verklaren in de periode 1990 tot en met 1995 houder te zijn (geweest) van nader te noemen in het buitenland aangehouden bankrekeningen.

2.8.2.

In een brief van belanghebbende van 19 november 2002, door de inspecteur ontvangen op 22 november 2002, staat:

”In antwoord op uw brief d.d. 11-11-2002 (…) bericht ik u het volgende. Op 13-11-2002 ben ik als verdachte gehoord inzake het verondersteld plegen van het strafbare feit van het doen van een onjuiste en/of onvolledige aangifte inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen en vermogensbelasting over de jaren 1996 t/m 2000. Tijdens dat verhoor, waarvan waarschijnlijk afschrift in uw bezit is, heb ik mij, als verdachte, beroepen op mijn zwijgrecht. Indien ik de door u gestelde vragen beantwoord, doe ik in feite afstand van mijn zwijgrecht. Dat acht ik onacceptabel, zolang mijn zaak onder de rechter is. Derhalve beroep ik mij nogmaals op mijn zwijgrecht en verzoek U dit te respecteren.”

2.8.3.Met dagtekening 20 november 2002 heeft de inspecteur het volgende geschreven:

(…)”Uit mijn gegevens blijkt dat u op deze rekening(en) in elk geval op 31 januari 1994 een tegoed had. Tot op heden heeft u alle (herhaaldelijk gestelde) vragen van mijn kant over uw buitenlandse tegoed(en) gedurende de periode 1990 t/m 1995 niet, niet juist, of niet volledig beantwoord. Dit ondanks het feit dat ik u er uitdrukkelijk op heb gewezen dat u tot antwoorden bent verplicht en dat de bewijslast in de bezwaar- en beroepsfase kan worden omgekeerd als u niet aan die verplichting voldoet.(…) Teneinde ons geschil te beslechten, dan wel een procedure bij de belastingrechter in omvang te beperken, leg ik u aan het einde van deze brief een werkwijze voor welke naar mijn mening aan zowel uw als mijn belang(en) tegemoet komt. (…) Omdat u mij geen informatie geeft, ben ik genoodzaakt zelf een schatting te maken van de door u verschuldigde belasting. Bij die schatting zal ik zekerheidshalve een marge hanteren en de geschatte bedragen naar boven afronden. Om te voorkomen dat het aantal belastingaanslagen de zaak onoverzichtelijk maakt, leg ik niet meteen over alle mogelijke jaren en voor alle mogelijke belastingen aanslagen op, maar ben ik van plan u in eerste instantie de hierna omschreven belastingaanslagen op te leggen. Op een later tijdstip kunnen voor dezelfde belastbare feiten maar over andere tijdvakken nog belastingaanslagen volgen. Hierbij merk ik op dat het belangrijkste deel van mijn informatie bestaat uit het feit dat op uw naam één of meer buitenlandse bankrekening(en) staan met een saldo per 31 januari 1994. Ik beschik niet over informatie waaruit het feitelijk verloop van dat saldo voor of na 31 januari 1994 blijkt.(…) Ik leg dit jaar waarschijnlijk de volgende belastingaanslagen op: 1.Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen: navorderingsaanslag 1990 2.Vermogensbelasting: navorderingsaanslag 1991. (…) Alternatieve oplossingen(…) 1. Indien u mij vóór 29 november 2002 de afschriften van uw buitenlandse tegoeden verstrekt en antwoord geeft op de (…) vragen (…) kan in overleg met u (…) de werkelijk verschuldigde belasting worden vastgesteld. In vele honderden andere soortgelijke gevallen is dat in het afgelopen voorjaar al op deze wijze gebeurd. (…) Ook in deze situatie kunt u nog steeds uw grieven over bijvoorbeeld een onrechtmatig handelen van de Belastingdienst voorleggen aan de rechter(…). 2. Indien u stelt niet over buitenlandse tegoeden de beschikking te hebben gehad is het volgende mogelijk. Ik stel in overleg met u een brief op, gericht aan de buitenlandse bank waar u naar mijn mening de beschikking heeft (gehad) over een tegoed. In die door u te ondertekenen brief verzoekt u om informatie over dat tegoed. Deze handeling levert een reactie op van de betreffende buitenlandse financiële instelling welke de zaken helder maakt en waarmee we de afwikkeling van ons geschil verder vorm kunnen geven.(…) Deze brief is mijn laatste initiatief in uw richting(…). Ik bied u nog tot 29 november 2002 de tijd hierover met mij contact op te nemen. Zonder bericht van uw kant zal ik na die datum overgaan tot het opleggen van de genoemde belastingaanslagen en zal ik mij in de bezwaar- en beroepsfase op de omkering van de bewijslast beroepen.”

2.8.4.

Bij brief van 4 december 2002 heeft de inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen navorderingsaanslagen op te leggen voor de IB/PVV 1990 en vermogensbelasting 1991 met een boete. De brief bevat de motivering van de hoogte van de navorderingsaanslagen en de op te leggen boeten en de mededeling dat voor de andere jaren nu nog geen aanslagen worden opgelegd. De inspecteur motiveert de boeten als volgt: “Ik heb u reeds kenbaar gemaakt dat de Belastingdienst de beschikking heeft over informatie waaruit blijkt dat u tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden bij een buitenlandse bank. Deze tegoeden en de inkomsten daaruit zijn niet in de belastingaangiften aangegeven terwijl het van algemene bekendheid is dat dat verplicht is. De vragen in het aangiftebiljet of er sprake is van buitenlandse tegoeden zijn altijd door u ontkennend beantwoord. Bij herhaling zijn over uw buitenlandse tegoed(en) op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR aan u vragen gesteld waarop geen dan wel onjuist of onvolledig antwoord is gegeven. Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat er sprake is van het bewust, of ook wel met opzet dan wel voorwaardelijk opzet, nalaten om deze tegoeden en inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken.”

2.8.5.

In een brief van 12 december 2002 heeft de inspecteur, onder verwijzing naar de brief van 4 december 2002, nogmaals de gronden voor de oplegging van de boeten vermeld met de mededeling dat deze brief beschouwd kon worden als kennisgeving als bedoeld in artikel 67g van de AWR. De navorderingsaanslagen IB/PVV over het jaar 1990 en vermogensbelasting over het jaar 1991 zijn met verhoging opgelegd met dagtekening 31 december 2002. Op 7 februari 2003 heeft de gemachtigde namens belanghebbende hiertegen bezwaar gemaakt.

2.8.6.

Bij brief van 23 april 2003 heeft de inspecteur belanghebbende in kennis gesteld van zijn voornemen om navorderingsaanslagen op te leggen voor de IB/PVV 1991 tot en met 1995 en voor de VB 1992 tot en met 1996, met boeten. Op 21 mei 2003 heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld dat voornoemde navorderingsaanslagen met boeten zouden worden opgelegd. De boeten zijn gemotiveerd op vergelijkbare wijze als vermeld onder 2.8.4. Met dagtekening 31 mei 2003 zijn de navorderingsaanslagen IB voor de jaren 1991 tot en met 1994 en de navorderingsaanslagen VB voor de jaren 1992 tot en 1995 opgelegd alsmede de boeten. Met dagtekening 2 juli 2003 heeft gemachtigde namens belanghebbende daartegen bezwaar gemaakt. De navorderingsaanslagen IB 1995 en VB 1996 en de boeten, die ook in de genoemde brieven zijn aangekondigd, zijn opgelegd op 19 september 2003. Deze navorderingsaanslagen zijn geadresseerd aan belanghebbende.

2.8.7.

Op 17 november 2003 heeft de inspecteur ter zake van het door gemachtigde op 14 november 2003 per fax ingediende bezwaarschrift tegen deze aanslagen het volgende geschreven: “Uw bezwaarschriften zijn niet tijdig ingediend. De aanslagen zijn namelijk gedagtekend 19 september 2003. U verwijst met betrekking tot de al dan niet tijdigheid naar de brief gedagtekend 21 mei 2003 van de heer [N] van de Belastingdienst Oost-Brabant/kantoor [P]. In deze brief staat echter aangegeven dat u door middel van één bezwaarschrift tegen alle in die mededeling genoemde aanslagen en boetebeschikkingen bezwaar kan maken. (…) U heeft echter op 2 juli 2003 per fax bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting 1991 tot en met 1994 en vermogensbelasting 1992 tot en met 1995. Bezwaar indienen tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 1995 en vermogensbelasting 1996 was op 2 juli 2003 ook nog niet mogelijk omdat deze aanslagen nog niet opgelegd waren. Pas enkele maanden later (19 september 2003) zijn deze aanslagen opgelegd. Aangezien de bezwaarschriften pas per 14 november 2003 zijn ingediend, zijn deze bezwaarschriften te laat ingediend. Mijns inziens zijn er geen redenen aanwezig om belastingplichtige toch ontvankelijk te verklaren ingevolge artikel 6:11 Awb.” Bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2007 zijn de bezwaren van belanghebbende voor alle jaren ontvankelijk verklaard. In het verweerschrift stelt de inspecteur zich op het standpunt dat het bezwaar voor wat betreft de IB 1995 en de VB 1996 niet ontvankelijk had moeten worden verklaard.

Jaren 1996 tot en met 2001 2.8.8. Op 20 februari 2004 heeft de inspecteur een vragenbrief gestuurd aan belanghebbende met betrekking tot de jaren 1996 tot en met 2001. De inhoud en strekking van deze brief zijn vrijwel gelijk aan de eerdere vragenbrieven over andere jaren. Op 5 maart 2004 heeft de gemachtigde van belanghebbende gereageerd en verwezen naar de ingediende aangiften en naar het verslag van het verhoor door de officier van justitie. Op 9 maart 2004 heeft de inspecteur nogmaals om inlichtingen verzocht. Belanghebbende heeft gereageerd bij brief van 25 april 2004 en nogmaals verwezen naar de aangiften en het verslag van het verhoor.

2.8.9.

Bij brief van 15 juni 2004 heeft de inspecteur de gemachtigde in kennis gesteld van zijn voornemen navorderingsaanslagen op te leggen voor de IB/PVV 1996 tot en met 2001 en vermogensbelasting 1997 tot en met 2000. Met dagtekening 30 juli 2004 zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV met verhogingen of boeten opgelegd, met uitzondering van de navorderingsaanslag IB 2001. Die aanslag is met dagtekening 4 augustus 2004 opgelegd. Ook de navorderingsaanslagen VB zijn met dagtekening 4 augustus 2004 opgelegd, met verhogingen of boeten. De motivering van de boeten is vergelijkbaar met de onder 2.8.4 weergegeven motivering.

2.9.

Tussen partijen is niet in geschil dat de correcties over de jaren 2001 tot en met 2004, zo deze juist zouden zijn, ten onrechte geheel bij belanghebbende zijn aangebracht. De inspecteur heeft ter zitting van 25 maart 2011 ingestemd met het verdelen van de correcties over belanghebbende en zijn echtgenote, ieder voor 50%.”

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:

2.2.

De spontane uitwisseling van inlichtingen is volgens de brief van de Belgische Bijzondere Belastinginspectie van

27 oktober 2000 gebaseerd op artikel 4 van de EG-Richtlijn van 19 december 1977, gewijzigd bij die van 6 december 1979 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lidstaten op het gebied van de directe belastingen en van de belasting over de toegevoegde waarde (77/799/EEG) en op artikel 27 van de overeenkomst tussen België en Nederland tot het vermijden van dubbele belasting op het gebied van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het vaststellen van enige andere regelen verband houdend met de belastingheffing, ondertekend te Brussel op 19 oktober 1970.

2.3.

De brief van 27 oktober 2000 luidt vervolgens voor zover hier van belang:

“Hierbij worden u fotokopieën van microfiches overgemaakt die afkomstig zijn uit het gerechtelijk dossier lastens KREDIETBANK NV en die in origineel in beslag werden genomen door de gerechtelijke politie van Brussel. Deze microfiches bevatten gegevens in verband met financiële rekening(en) bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG (KB-Lux) op naam van de inwoners van uw land. […]

KB-Lux betwist de juridische geldigheid van de stukken in het gerechtelijk dossier als bewijsmiddel. De Belgische fiscale administratie beschikt echter over de toelatingen tot consultatie van het betrokken gerechtelijk dossier. Deze toelating is rechtsgeldig verleend door de heer Procureur Generaal bij het Hof van Beroep te Brussel en laat de inzage en afschriftname toe, evenals het gebruik van de stukken met inachtname van

- Belgische wetgeving, meer bepaald artikel 338 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 (WIB 92),

- Beschikkingen van toepassing inzake overeenkomsten ondertekend door België en partnerlanden, ter voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van de uitwisseling van informatie. […]

Deze zending bevat fotokopieën van de afgedrukte microfiches. Van sommige afdrukken is de leesbaarheid niet optimaal. Het is dus niet uitgesloten dat sommige van de u toegezonden fotokopieën moeilijk leesbaar zijn.

De bewuste stukken stellen per pagina voor:

De “Rechtvaardiging van de saldi per LMI rubrieken op 31/01/1994”

[Hof: LMI is Luxemburgs Monetair Instituut].

Hoewel de meeste saldi positief zijn, kunnen negatieve saldi eveneens voorkomen.

De aard van de betrokken rekeningen kan van 5 types zijn:

. Zichtrekeningen van klanten van KB-Lux

. Termijnrekeningen/rekeningen met opzegtermijn

. Termijnspaarrekening/spaarrekening met opzegtermijn

. Rekeningen belichaamd door kasbonnen

. Rekeningen van andere aard (Cr klanten, andere interne rekeningen van de KB-Lux boekhouding,…)

De gegevens zijn afkomstig uit de interne administratie/boekhouding van de KB-Lux. De onderverdeling per nationaliteit is door KB-Lux zelf gemaakt. Vermits per klant slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar zijn (naam en eventueel naam van de partner, voornamen) zal het niet steeds mogelijk zijn de identificatie van de klant met 100% zekerheid te bepalen. Beide vermeldingen maken een oordeelkundig gebruik van de overgemaakte informatie noodzakelijk. De overgemaakte gegevens zijn de enige die blijken uit het gerechtelijk dossier. Verdere informatie betreffende de rekeninghouders (bijvoorbeeld voor identificatie) is niet beschikbaar.

Algemene kenmerken van de documenten […]

. Elke pagina gedrukte microfiche bevat in de rechterbovenhoek een paginanummer. (1)

. De meeste LMI genummerde rubrieken krijgen automatisch een omschrijving die de juiste aard van de betrokken rekening herneemt. (2)

. Elke pagina vermeldt de valuta, waarin de rekeningsaldi zijn uitgedrukt. (3)

. Ter hoogte van de lijn met de LMI-sleutel is de nationaliteit van de rekeninghouder van de lijst aangegeven (zie lijst ISO-codes van de landen in bijlage B5). (4)

. Elke lijn van de inschrijving betreft een verschillende rekening. Het ligt voor de hand dat eenzelfde persoon verschillende rekeningen kan bezitten en bijgevolg meer dan eenmaal op de lijst kan voorkomen.

. Elke lijn van inschrijving vermeldt:

. het rekeningnummer van de titularis; enkel de eerste 10 cijfers komen in aanmerking (5)

. in dit nummer behoren de 6 cijfers tussen de gedachtestreepjes aan één enkele rekeninghouder toe en zijn altijd opgenomen in zijn rekeningnummer, ongeacht de aard ervan (zicht-, deposito-, spaarrekening, enz.). (6)

. De naam van de rekeninghouder. (7) Hierbij dient te worden opgemerkt dat de namen voorafgegaan door de letters W.K. codenamen betreffen waarvoor geen verdere informatie bekend is.

. Het rekeningsaldo in de gespecificeerde valuta. (8)”

2.4.

De bij deze brief toegezonden informatie is in eerste instantie geschat op ongeveer 1.000 fotokopieën en naderhand nauwkeuriger geschat op ongeveer 800 fotokopieën. Op iedere fotokopie staan maximaal 47 regels. In totaal ging het om circa 20.000 bankrekeningen van circa 10.200 Nederlandse rekeninghouders.

2.5.

Bij deze brief zijn, naast de toegezonden informatie – onder meer – de volgende bijlagen gevoegd:

- Bij wijze van voorbeeld een fotokopie van een microfiche waarop de hierboven tussen haken genoemde cijfers zijn geschreven en de namen zijn zwartgemaakt.

- Een lijst met valutacodes met omrekeningskoers.

- De lijst met ISO-landencodes.

2.6.

In een namens de Belgische federale minister van Financiën aan de Belastingdienst FIOD-ECD (hierna: FIOD) te [K] gericht schrijven van 20 februari 2003, met als onderwerp “Inlichtingenuitwisseling inzake NV Kredietbank en Kredietbank Luxembourg” is onder meer het volgende opgenomen: “Teneinde aan te tonen dat de betreffende microfiches effectief afkomstig zijn van KB-Lux, werden de afdrukken van bepaalde van deze microfiches vergeleken met documenten die met zekerheid afkomstig waren van KB-Lux (papier met hoofding en logo van KB-Lux) en die door sommige belastingplichtigen zelf ter beschikking werden gesteld als antwoord op de aan hen gestelde vragen om inlichtingen. Bij die vergelijking werd vastgesteld dat de rekeningnummers en de saldo’s die voorkomen op de microfiches wel degelijk overeenkomen met deze die voorkomen op de door de betrokken belastingplichtigen ter beschikking gestelde documenten (zie bijlagen).

2.7.

Bij deze brief zijn als bijlagen fotokopieën van afdrukken van microfiches (hierna ook: de fotokopieën) gevoegd en kopieën van rekeningoverzichten. Beide zijn geanonimiseerd. De volgende gegevens komen op beide stukken voor:

Rekeningnummer Saldo op 31/01/1994

[rekeningnummer 1] 728,59

[rekeningnummer 2] 50,00

[rekeningnummer 3] 2.160.000,00

[rekeningnummer 4] 332.520,00

[rekeningnummer 5] 478,00

2.8.

Na ontvangst van de informatie zijn door de Belastingdienst de volgende acties ondernomen:

-

Om zekerheid te krijgen over de rechtmatigheid van de verkrijging van de informatie vanuit België is door B/CPP een ‘tafeltje’ ingericht. Daaraan namen vertegenwoordigers deel van het Ministerie, de kennisgroep Boete- en strafrecht, FIOD internationaal, een contactambtenaar en het Openbaar Ministerie (hierna: OM)/Expertisecentrum Fiscale Fraude (hierna: EFF). De vraag of de van de Belgische autoriteiten ontvangen informatie fiscaal (en strafrechtelijk) rechtmatig is te gebruiken, heeft deze groep in een nota van 16 augustus 2001 beantwoord.

-

Er is nauw overleg gevoerd met het OM over de mate waarin posten konden worden voorgedragen voor strafrechtelijke vervolging en de criteria die daarbij van belang waren. Het aantal posten dat kon worden voorgedragen werd bepaald door de capaciteit bij het OM. Besloten werd om maximaal 200 posten daarvoor te selecteren. Op 10 oktober 2001 is gestart met de vervolging van een beperkt aantal personen met Duitse bankrekeningen. Op 30 oktober 2001 is de eerste tranche gestart met de vervolging van 50 posten KB-Lux. Op 12 december 2001 stond de tweede tranche van ongeveer 150 posten gepland.

-

Door de Directies Particulieren (hierna: DPU), Ondernemingen Noord (hierna: DON), Ondernemingen Zuid (hierna: DOZ) en de FIOD is vooronderzoek gedaan op basis van een aantal van de beschikbaar gekomen gegevens. Dit vooronderzoek betrof onder meer de identificatie van de in de ontvangen documentatie vermelde namen.

-

Op grond van de bevindingen van dit onderzoek is, na consultatie van de politieke leiding, besloten over te gaan tot een landelijke actie in ITO-verband (Intensief Toezicht en Opsporing) in het najaar van 2001 en de eerste maanden van 2002. Voor de uitvoering van deze actie heeft de Directieraad op 29 augustus 2001 besloten een project te starten waarin de FIOD, de DPU, DON, DOZ en het OM/EFF participeren. De directeuren van de FIOD, de DPU, DON, en DOZ zijn opdrachtgever voor dit zogenoemde Rekeningenproject. Namens deze opdrachtgevers is een stuurgroep ingesteld. Namens de directies is een Projectgroep Rekeningenproject ingesteld bestaande uit vier projectleiders.

-

De projectopdracht is als volgt geformuleerd:

- Draag zorg voor de identificatie van de beschikbare renseignementen;

- Selecteer op basis van vooraf vastgestelde criteria (Aanmeldings- Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen, hierna: ATV-richtlijnen) posten voor strafrechtelijke behandeling en ontwikkel een draaiboek voor de uitvoering van het traject;

- Ontwikkel een geïntegreerd draaiboek voor de administratiefrechtelijke behandeling van de posten op de eenheden Particulieren en (Grote) Ondernemingen. Besteed daarbij aandacht aan nieuwe vervolgenswaardige zaken die voldoen aan de ATV-richtlijnen;

- Draag zorg voor eenheid van beleid en uitvoering door de coördinatie van de verschillende acties, door zorg te dragen voor een geïntegreerde aanpak en door een strakke regie bij de uitvoering;

- Draag zorg voor de voortgangsbewaking, voor informatie en communicatie en (tussentijdse) rapportages.

Het totaal aantal mensdagen dat benodigd is voor het project wordt geschat op 9.280.

De startdatum van het Rekeningenproject is 1 november 2001. De verwachte einddatum was toen eind juni 2002, welke einddatum kon worden verschoven indien daarvoor aanleiding bestond.

2.9.

Op 30 januari 1995 meldt zich onaangekondigd een persoon, zichzelf noemende [R], bij de FIOD. Hij heeft een envelop achtergelaten inhoudende een notitie en een fotokopie van bankgegevens van X. De heer [Q] van de FIOD heeft [R] op 6 februari 1995 ontvangen. In dat gesprek deelt [R] mee dat hij van drie verschillende banken in Luxemburg informatie kan verstrekken. Hij noemt de namen van KB-Lux en Norske Bank Luxemburg. Om aan te geven wat de inhoud van zijn informatie is, heeft hij van een drietal personen bankgegevens verstrekt. [R] heeft om een provisie gevraagd. Het Ministerie van Financiën besloot niet in te gaan op het voorstel. Nadat dit aan [R] was meegedeeld is niets meer van hem vernomen. In 1998 of 1999 is [Q] in Luxemburg gehoord in een strafzaak over diefstal van bankgegevens. Daar bleek hem dat [R] in werkelijkheid [S] heette, zijnde een ex-werknemer van KB-Lux en Norske Bank Luxemburg.

2.20.

Belanghebbende was tot in het jaar 1994 werkzaam als optiehandelaar respectievelijk derivatenhandelaar, deels zelfstandig en deels in loondienst. In de jaren nadien genoot belanghebbende een WAO-uitkering.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de Rechtbank terecht het bezwaar tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en VB 1996 niet-ontvankelijk geoordeeld?

  2. Mag gebruik worden gemaakt van de fotokopieën voor de onderbouwing van de aanslagen, de beschikkingen en de boetes?

  3. Was belanghebbende op 31 januari 1994 houder van de op de fotokopieën genoemde bankrekeningen met een saldo van in totaal ƒ 549.737,50?

  4. Gesteld dat de onder 2 gestelde vraag bevestigend wordt beantwoord, kan daaruit worden afgeleid dat belanghebbende gedurende de gehele in geding zijnde periode gerechtigd was tot een of meerdere zodanige bankrekeningen?

  5. Dient voor ieder van de in geschil zijnde aanslagen de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard?

  6. Zijn de aanslagen gebaseerd op redelijke schattingen?

  7. Mogen de navorderingsaanslagen worden opgelegd met toepassing van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de AWR?

  8. Zijn de boetes terecht en tot de juiste bedragen vastgesteld?

  9. Zijn de beschikkingen inzake de heffingsrente juist vastgesteld?

10.Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade?

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, en hetgeen door hen ter zitting daaraan is toegevoegd, waarvoor wordt verwezen naar het van deze zittingen opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

De Inspecteur concludeert – naar het Hof verstaat – tot gegrondverklaring van het door hem ingestelde principale en incidentele hoger beroep, tot gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot (althans ten dele) vermindering van de aanslagen en beschikkingen.

3.4.

Belanghebbende concludeert – naar het Hof verstaat – tot gegrondverklaring van het door hem ingestelde hoger beroep, tot ongegrondverklaring van het door de Inspecteur ingestelde principale en incidentele hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur en tot vernietiging c.q. vermindering van de aanslagen en de beschikkingen en de boetes.

4 Gronden

5 Beslissing