Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5711, 12-00546
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5711, 12-00546
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 november 2013
- Datum publicatie
- 29 november 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:5711
- Zaaknummer
- 12-00546
Inhoudsindicatie
Tegen een beslissing op een verzoek tot het nemen van een zelfstandig schadebesluit in verband met betaalde aanslagen baatbelasting staat beroep open bij de algemene bestuursrechter en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het Hof verklaart zich onbevoegd en gelast dat het tegen de uitspraak van de Rechtbank ingediende hoger beroepschrift wordt doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00546
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats 1],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Maastricht (thans de Rechtbank Limburg, hierna: de Rechtbank) van 13 augustus 2012, nummer AWB 12/00051 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar van de gemeente Sittard-Geleen
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te melden besluit van de Heffingsambtenaar om aan belanghebbende geen schadevergoeding toe te kennen.
1Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft bij brief van 6 juni 2011 verzocht het bedrag van alle door hem ingevolge de Verordening op de heffing en de invordering van een baatbelasting centrum Geleen 1997 (hierna: de Verordening) opgelegde en betaalde aanslagen baatbelasting, vermeerderd met rente, te vergoeden. De Heffingsambtenaar heeft dit verzoek bij brief van 3 oktober 2011 afgewezen. Het tegen deze brief gemaakte bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij besluit op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van dit besluit in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van de beroepen kennis te nemen en heeft bepaald dat vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden ingesteld.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 15 oktober 2013 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord mevrouw [A], gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van mevrouw [B], de heer [C], de heer [D] en de heer [E], alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [F].
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Op 12 december 1996 heeft de Raad van de toenmalige gemeente Geleen de Verordening vastgesteld.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 8a te [plaats], welke onroerende zaak behoort tot het in artikel 2 van de Verordening vermelde gebied, en aldus belastingplichtig als bedoeld in artikel 3 van de Verordening. Aan belanghebbende zijn een of meer aanslagen baatbelasting opgelegd, waartegen (uiteindelijk) geen rechtsmiddelen (meer) zijn aangewend en welke derhalve onherroepelijk vast staan. Het bedrag van deze aanslag c.q. de bedragen van deze aanslagen is/zijn door belanghebbende betaald.
Door een belastingplichtige als bedoeld in artikel 3 van de Verordening is bezwaar gemaakt tegen de aan deze belastingplichtige opgelegde aanslag. Nadat dit bezwaar door de Heffingsambtenaar was afgewezen, is de betreffende belastingplichtige in beroep gekomen bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, welk beroep is geregistreerd onder nummer 99/00256. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 20 december 2005 de Verordening onverbindend verklaard en de uitspraak van de Heffingsambtenaar alsmede de aanslag vernietigd. De Heffingsambtenaar heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld, welk cassatieberoep, bij de Hoge Raad bekend onder nummer 42.980, gegrond is verklaard, waarna de zaak is verwezen naar het Gerechtshof Arnhem, aldaar geregistreerd onder nummer 08/00396. Het Gerechtshof Arnhem heeft de Verordening onverbindend verklaard en de aanslag vernietigd. Het tegen deze uitspraak ingestelde cassatieberoep, kenmerk 10/00746 is door de Hoge Raad op 28 januari 2011 ongegrond verklaard.
Bij brief van 6 juni 2011 heeft belanghebbende aan het College van Burgemeester en wethouders verzocht de betaalde aanslagen baatbelasting aan hem terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over de bedragen die naar zijn mening ten onrechte zijn geïncasseerd.
De Heffingsambtenaar heeft dit verzoek bij brief van 3 oktober 2011 afgewezen. Belanghebbende heeft tegen deze brief bij brief van 20 oktober 2011 bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij uitspraak van 5 december 2011 is afgewezen. Belanghebbende is bij brief van 9 januari 2012 in beroep gekomen tegen de uitspraak van 5 december 2011 (kenmerk AWB 12/00051). De Rechtbank heeft zich bij uitspraak van 13 augustus 2012 onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen en heeft bepaald dat vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden ingesteld. Belanghebbende is tegen die uitspraak op 18 september 2012 in hoger beroep gekomen.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Indien het Hof bevoegd is omtrent het onderhavige geschil te beslissen, is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op vergoeding van schade in verband met de ingevolge de Verordening opgelegde en betaalde aanslagen baatbelasting.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en veroordeling van de Heffingsambtenaar tot vergoeding van schade. De Heffingsambtenaar concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en afwijzing van het verzoek tot vergoeding van schade. Beide partijen concluderen subsidiair tot doorzending van het hoger beroepschrift naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4 Gronden
Ten aanzien van het geschil
Ingevolge artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) kan, in afwijking van artikel 8:1, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het – voor zover hier van belang - betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking.
Ingevolge artikel 27h van de AWR kan een belanghebbende die bevoegd was beroep bij de rechtbank in te stellen, bij het gerechtshof hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Awb. Ingevolge artikel 47 van de Wet op de Raad van State (tekst 2012) kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling bestuursrechtspraak) beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8.2.6 van de Awb, tenzij tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, het college van Beroep voor het bedrijfsleven of het gerechtshof.
Het besluit van de Heffingsambtenaar van 3 oktober 2011 is niet ingevolge de belastingwet genomen en is evenmin een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de AWR. Derhalve kan tegen de beslissing van de Rechtbank inzake het besluit van 3 oktober 2011 geen hoger beroep bij het Hof worden ingesteld. Ingevolge artikel 47 van de Wet op de Raad van State (tekst 2012) had belanghebbende het hoger beroep tegen de onderhavige uitspraak van de Rechtbank bij de Afdeling bestuursrechtspraak moeten instellen. Hieraan doet niet af dat de Rechtbank in haar uitspraak als rechtsmiddel een hoger beroep bij het Hof heeft aangewezen.
Gelet op het vorenoverwogene verklaart het Hof zich onbevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Het Hof zal met toepassing van artikel 6:15, lid 1, van de Awb de zaak doorzenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak.
Ten aanzien van het griffierecht
In de omstandigheid dat de Rechtbank in haar uitspraak ten onrechte heeft vermeld dat tegen die uitspraak bij het Hof hoger beroep kan worden ingesteld, ziet het Hof aanleiding de griffier van het Hof te gelasten aan belanghebbende het door deze in verband met het hoger beroep betaalde griffierecht terug te betalen.
Ten aanzien van de proceskosten
De beslissing omtrent de vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof is voorbehouden aan de Afdeling bestuursrechtspraak.