Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5779, 12-00751
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-11-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5779, 12-00751
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 28 november 2013
- Datum publicatie
- 13 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:5779
- Zaaknummer
- 12-00751
Inhoudsindicatie
Belanghebbende sluit een overeenkomst met opdrachtgever,
inhoudende dat belanghebbende de onroerende zaak van opdrachtgever, leegstaand en voorheen in gebruik als laboratorium, zal doen bewonen, zodanig dat bij die onroerende zaak met ingang van een bepaalde datum sprake is van bewoning, dit ter voorkoming van kraakacties. Vervolgens sluit belanghebbende overeenkomsten met zogenoemde oppassers, die zich jegens belanghebbende verplichten om de onroerende zaak daadwerkelijk te betrekken.
In geschil is of de onroerende zaak per de peildatum in hoofdzaak diende tot woning, in de zin van artikel 220, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet. De Heffingsambtenaar maakt niet aannemelijk dat de onroerende zaak bij het begin van het kalenderjaar niet in hoofdzaak tot woning diende. Het Hof overweegt hierbij ondermeer dat het gaat om het feitelijk wonen en dat, anders dan de Rechtbank had overwogen, de voor de onroerende zaak vastgestelde bestemming maatschappelijke doeleinden en het gedogen van een anti-kraak-praktijk niet van belang zijn. Ook onderstreept het Hof dat het bij de beantwoording van de vraag of de voor een onroerende zaak vastgestelde waarde in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden (artikel 220a, lid 2 van de Gemeentewet), waarden beslissend zijn en niet oppervlaktematen. Volgt vernietiging uitspraak Rechtbank.
Uitspraak
Team Belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00751
Schriftelijke uitspraak op het
hoger beroep van [belanghebbende] B.V, gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Middelburg (hierna: de Rechtbank) van 3 oktober 2012, nummer AWB 12/837, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [B],
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te melden beschikking en aanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij door de Heffingsambtenaar aan belanghebbende in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) gezonden beschikking van 31 december 2010 is de waarde van de onroerende zaak [A-straat] 17 te [B] per de waardepeildatum 1 januari 2009 voor het belastingjaar 2010 vastgesteld op € 1.563.000. In hetzelfde geschrift is onder meer de aan belanghebbende met betrekking tot het gebruik van deze zaak (hierna: de onroerende zaak) opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2010 vervat.
Na bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken de vorenvermelde beschikking en aanslag (hierna respectievelijk de beschikking en de aanslag) gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij op 26 november 2012 bij het Hof per fax binnengekomen brief hoger beroep ingesteld. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 466. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:58, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór na te melden zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de Heffingsambtenaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 17 juli 2013 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, in de personen van de heren [C] en [D], alsmede mevrouw [E] verbonden aan [F] te [G], als gemachtigde van belanghebbende. De Heffingsambtenaar is niet verschenen. Hij heeft het Hof telefonisch bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen en dat de zitting zonder zijn aanwezigheid kan doorgaan.
Ter zitting zijn tevens behandeld de met de onderhavige zaak samenhangende zaken van belanghebbende met hofkenmerken 12/00752, 12/00753 en 12/00754. In die zaken heeft de griffier, gelet op het bepaalde in artikel 8:41, lid 3, van de Awb, geen griffierecht geheven.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het Hof het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
Na de zitting heeft het Hof van de Heffingsambtenaar een stuk ontvangen dat hij ter zitting als pleitnota had willen voordragen. Het Hof heeft de Heffingsambtenaar, onder retourzending van dit stuk, bij brief van 19 juli 2013 medegedeeld dat dit stuk geen aanleiding vormt het onderzoek te heropenen. Van deze brief is een kopie aan belanghebbende gezonden.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende is opgericht op 6 februari 1987. Als bedrijfsomschrijving is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel vermeld: het beschermen van eigendommen van derden.
Belanghebbende heeft op 20 oktober 2009 met de toenmalige eigenaar van de onroerende zaak (hierna: opdrachtgever) een overeenkomst gesloten waarbij opdrachtgever aan belanghebbende de onroerende zaak, leegstaand en voorheen in gebruik als laboratorium, in bewaring geeft en belanghebbende op zich neemt om de onroerende zaak met ingang van 1 september 2009 feitelijk te doen bewonen. In de considerans van deze overeenkomst (hierna: de overeenkomst) is onder meer vermeld dat opdrachtgever de onroerende zaak in afwachting van verkoop of verhuur aan derden of anderszins, tijdelijk voor leegstand wenst te behoeden.
Opdrachtgever verstrekte belanghebbende alle bij de onroerende zaak behorende sleutels. Opdrachtgever machtigde belanghebbende om desverkiezend een tot de onroerende zaak toegang gevende sleutel aan één of meer oppassers ter beschikking te stellen, aldus de overeenkomst.
In de overeenkomst is verder bepaald dat de kosten van vuilnisophaaldienst, milieuheffing, onroerende zaak-belastingen (zowel ten laste van zakelijk gerechtigde als ten laste van gebruiker), verbruik van water en energie (waaronder gas en electra) en alle andere eventueel niet nader genoemde, maar soortgelijke nutsvoorzieningen, alsmede van aansluiting en vastrecht hiervan, voor rekening van opdrachtgever komen.
Ook het al dan niet afsluiten van enigerlei verzekering ten behoeve van de onroerende zaak en het onderhoud van de onroerende zaak komen volledig voor rekening en risico van opdrachtgever. Opdrachtgever is gehouden de onroerende zaak in bewoonbare staat te doen zijn en te houden en dient er zorg voor te dragen dat in de onroerende zaak elektra, warm en koud stromend water, wastafel of keukenblok, basale verwarming
(18°C), douche en toilet in voldoende mate c.q. in bruikbare staat aanwezig zijn.
In de overeenkomst is voorts bepaald dat belanghebbende gehouden is als een goed huisvader zorg te dragen voor de onroerende zaak en daaraan geen noemenswaardige veranderingen aan te brengen gedurende de looptijd van de overeenkomst.
Na het beëindigen van de overeenkomst dient belanghebbende zorg te dragen voor het verwijderen van de door haar geplaatste provisorische douche- en warmwatervoorziening.
Belanghebbende ontvangt van opdrachtgever geen vergoeding voor de door haar verrichte diensten met betrekking tot de onroerende zaak. Mogelijke in overleg met en in opdracht van opdrachtgever door belanghebbende gemaakte kosten, worden maandelijks aan opdrachtgever gefactureerd.
De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door opdrachtgever worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van 28 dagen. De overeenkomst kan door belanghebbende worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van zes weken.
Belanghebbende heeft teneinde aan haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen te voldoen, overeenkomsten met personen gesloten die in deze overeenkomsten worden aangeduid als “oppasser”. In die overeenkomsten (hierna ook wel: de oppasovereenkomsten) is bepaald dat de oppasser verplicht is om de onroerende zaak daadwerkelijk te betrekken en op de onroerende zaak te passen Oppasser dient een afwezigheid gedurende een aaneengesloten periode van langer dan zeven dagen, minimaal 24 uur voor aanvang te melden aan belanghebbende.
Ook is bepaald dat de oppasser in voorkomend geval de aanwezigheid van één of meerdere andere oppassers in de onroerende zaak dient te gedogen.
Op grond van de oppasovereenkomsten is het de oppassers niet toegestaan de onroerende zaak zonder voorafgaande toestemming van belanghebbende anders dan voor bewoning te gebruiken. De oppassers zijn borgsom en een maandelijkse vergoeding verschuldigd aan belanghebbende.
De oppasovereenkomsten worden in beginsel aangegaan voor onbepaalde tijd en voorzien voor beide partijen in de mogelijkheid van opzegging met een opzegtermijn van twee weken. Na beëindiging van de oppasovereenkomst zal door belanghebbende geen andere tijdelijke woonruimte aan de oppasser worden aangeboden.
Bij het opleggen van de aanslag heeft de Heffingsambtenaar zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende bij het begin van het onderhavige jaar (2010) gebruiker is van de onroerende zaak en dat de onroerende zaak op dat tijdstip niet in hoofdzaak tot woning dient, een en ander in de zin van het bepaalde in artikel 220, onderdeel a, van de Gemeentewet.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Nadat belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard haar stelling dat de Heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, als door de Rechtbank behandeld in 2.12 van haar uitspraak en in hoger beroep door belanghebbende verwoord in punt 7 van haar pleitnota, te laten varen, betreft het geschil nog de volgende vragen:
A. Diende de onroerende zaak bij het begin van het onderhavige jaar in hoofdzaak tot woning?
B. Zo neen, bevatte de onroerende zaak op dat tijdstip gedeelten welke in hoofdzaak tot woning dienden dan wel in hoofdzaak dienstbaar waren aan woondoeleinden en, zo ja, tot welk bedrag dient de bij de beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak aan die gedeelten te worden toegerekend (artikel 220e van de Gemeentewet)?
C. Heeft de Heffingsambtenaar gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door, alvorens de aanslag op te leggen, geen dan wel onvoldoende onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden welke van belang zijn voor de beantwoording van de onder A en B vermelde vragen?
Belanghebbende beantwoordt de onder A en C vermelde vragen, alsmede de onder B als eerste vermelde vraag, bevestigend. De Heffingsambtenaar is met betrekking tot deze vragen de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Met betrekking tot de onder B als tweede vermelde vraag is belanghebbende primair van oordeel dat de gehele bij de beschikking aan de onroerende zaak toegekende waarde aan zodanige gedeelten is toe te rekenen, terwijl de Heffingsambtenaar aan de beantwoording van deze vraag niet toekomt.
In hoger beroep is, naar belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk heeft bevestigd, niet langer in geschil dat belanghebbende bij het begin van het onderhavige jaar als gebruiker in de zin van artikel 220, onderdeel a, van de Gemeentewet van de onroerende zaak is aan te merken. Ter zitting heeft belanghebbende, desgevraagd door het Hof, haar stelling dat de Heffingsambtenaar heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, als door de Rechtbank verwoord in 2.12 van haar uitspraak en in hoger beroep door belanghebbende verwoord in punt 7 van haar pleitnota, ingetrokken.
Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft belanghebbende nog het volgende toegevoegd/benadrukt:
“Als de oppassers bewaker zouden zijn, zou belanghebbende niet als gebruiker zijn aangemerkt.
De eigenaar weet dat de onroerende zaak in gebruik is gegeven om het te laten bewonen. Als de onroerende zaak deels gebruikt wordt, is er geen bescherming. De opzet is het tegengaan van kraken.
Soms wordt een fietsenstalling gebruikt. Dit dient dan wel te worden medegedeeld aan het OM, anders bestaat de mogelijkheid dat ingeval van kraken niet kan worden ontruimd.
Het is ook de bedoeling dat de gehele onroerende zaak feitelijk wordt gebruikt, daarom worden de voorzieningen gespreid aangebracht.
Alle ruimten waren verdeeld onder de oppassers. Belanghebbende controleert op netheid van bewoning. De in de onroerende zaak aanwezige grote open ruimten waren in gemeenschappelijk gebruik, het waren ook verkeersruimten, de oppassers moesten er doorheen om ergens te komen. Die ruimten dienden ook voor stalling/opslag, zoals ten behoeve van fietsen en dergelijke.
Iedereen kan zien dat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak voor meer dan 70% kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Eigenlijk is dit wel voor 100%.”.
Belanghebbende concludeert, onder vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar van de Heffingsambtenaar inzake de aanslag en primair tot vernietiging, subsidiair tot vermindering tot een door het Hof in goede justitie vast te stellen bedrag, van de aanslag.
De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.