Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-11-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5905, 12-00140
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-11-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5905, 12-00140
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 november 2013
- Datum publicatie
- 13 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:5905
- Zaaknummer
- 12-00140
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is bij beschikking aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven belastingschulden.
Gelet op het feit dat de Rechtbank niet over alle op de zaak betrekking hebbende stukken beschikte en om die reden niet aan een volledige beoordeling van het materiële geschil kon toekomen, hetgeen een ongewenst verlies van een feitelijke instantie tot gevolg heeft, wijst het Hof de zaak terug naar de Rechtbank.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00140
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende], wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 maart 2012, nummer AWB 10/2933, in het geding tussen
belanghebbende
en
de Ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor
[woonplaats],
hierna: de Ontvanger,
betreffende de beschikking van 8 maart 2010, kenmerk [nummer 1], waarbij belanghebbende aansprakelijk is gesteld voor onbetaald gebleven belastingschulden van [A] B.V., voorheen [B] B.V. (hierna: de B.V.).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 november 2012 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, de heer [C], advocaat te [D], alsmede, namens de Ontvanger, de heren [E] en [F], tot bijstand vergezeld van de heren [G] en [H].
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 6 november 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, de heer [C] voornoemd, alsmede, namens de Ontvanger, de heren [E] en [F], tot bijstand vergezeld van de heer [G].
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 20 november 2013, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- wijst het geding terug naar de Rechtbank ter verdere
behandeling en beslissing met inachtneming van deze
uitspraak;
- gelast dat de Ontvanger aan belanghebbende het door deze ter
zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof
betaalde griffierecht ten bedrage van € 115 vergoedt, en
- veroordeelt de Ontvanger in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof, aan de zijde van belanghebbende,
vastgesteld op in totaal € 2.596.
Gronden
1.Belanghebbende vraagt in het schrijven van 29 maart 2013
primair, om terugwijzing van de zaak naar de Ontvanger en subsidiair naar de Rechtbank.
Artikel 8:115 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt met ingang van 1 januari 2013 dat de hogerberoepsrechter de zaak terugwijst naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld indien:
a. de rechtbank haar onbevoegdheid of de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken en de hogerberoepsrechter deze uitspraak vernietigt met bevoegdverklaring van de rechtbank, onderscheidenlijk ontvankelijkverklaring van het beroep, of
b. de hogerberoepsrechter om andere redenen van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld.
Ingevolge artikel 8:42 van de Awb zendt het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en dient het een verweerschrift in.
Belanghebbende heeft in het hoger beroepschrift onder 4 het volgende vermeld:
“In weerwil van de feiten heeft de rechtbank in overweging 4.4.3. vastgesteld dat cliënt in de bezwaarfase inzage heeft gehad in het complete strafdossier van het onderzoek van de FIOD met nummer [nummer 2]. Uit het hoorverslag blijkt juist het tegendeel. Van een dergelijke inzage is geen sprake geweest. Daarom heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de ontvanger voldaan heeft aan de verplichting om cliënt op de hoogte te stellen van alle gegevens met betrekking tot de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Niet alleen artikel 7:4 Awb is geschonden, maar ook artikel 8:42 Awb.
De rechtbank had de zaak daarom sowieso moeten terugverwijzen naar de ontvanger.”
In de onderhavige zaak heeft het Hof geconstateerd dat de Rechtbank haar uitspraak gedaan heeft zonder dat zij over alle op de zaak betrekking hebbende stukken beschikte. Zo ontbraken in het dossier van de Rechtbank met name stukken betrekking hebbende op de strafzaak [J], nummer [nummer 2] (met uitzondering van het vonnis van de strafkamer van de Rechtbank Breda, in welk vonnis belanghebbende noch de B.V. genoemd zijn). De Ontvanger heeft op verzoek van het Hof na de eerste zitting van 7 november 2012 het complete dossier in de strafzaak [J], nummer [nummer 2], tezamen met het complete dossier in de strafzaak nummer [nummer 3] (strafzaak [belanghebbende]), alsnog ingebracht, opgeslagen op een CD-ROM.
6. Het feit, dat de Rechtbank niet over alle op de zaak betrekking hebbende stukken beschikte en om die reden niet aan een volledige beoordeling van het materiële geschil kon toekomen, heeft een ongewenst verlies van een feitelijke instantie tot gevolg. Belanghebbende, die in beginsel recht heeft op een feitelijke beoordeling in twee instanties, zou in zijn processuele belangen worden geschaad, indien het Hof zelf in de zaak zou voorzien (Kamerstukken II 2003/04, 29 251, nr. 3, p. 31).
De Ontvanger heeft ter zitting van 6 november 2013 exemplaren van een pleitnota overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Op verzoek van het Hof heeft de Ontvanger van de pleitnota alleen het gedeelte “Formeel” voorgedragen.
In dit voorgedragen gedeelte van de pleitnota stelt de Ontvanger, dat terugwijzing naar de Ontvanger of naar de Rechtbank niet opportuun is, en dat terugwijzing ook niet zal leiden tot een andersluidende beslissing van de Ontvanger en naar zijn stellige overtuiging ook niet van de Rechtbank.
Gelet op de stelling van de Ontvanger dat terugwijzing naar hem niet zal leiden tot een andersluidende beslissing, is het Hof van oordeel dat de zaak niet opnieuw door de Ontvanger moet worden behandeld.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht het Hof termen aanwezig gebruik te maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 8:115 van de Awb om de zaak terug te wijzen naar de Rechtbank.
10. Belanghebbende heeft nog gesteld, dat in het procesrecht de mogelijkheid ontbreekt om stukken digitaal in te dienen en dat derhalve de Ontvanger de ontbrekende stukken niet op een CD-ROM mocht indienen. Het Hof verwerpt die stelling. De door de Ontvanger alsnog ingebrachte op de zaak betrekking hebbende stukken mochten, gelet op hun omvang, digitaal ingediend worden.
Ten aanzien van het griffierecht
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Ontvanger aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 115 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Ontvanger te veroordelen tot een betaling van een tegemoetkoming in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x
€ 472 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is
€ 944 voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en op 3,5 (punten) x € 472 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), is € 1.652, voor de behandeling van het hoger beroep, dat is in totaal op € 2.596.
Slot
Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door J. Swinkels, voorzitter, T.A. Gladpootjes en G.J. van Muijen, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op 20 november 2013.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 3 december 2013
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep inccassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.