Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5935, 12-00404, 12-00405, 12-00406, 12-00407 en 12-00408

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5935, 12-00404, 12-00405, 12-00406, 12-00407 en 12-00408

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 december 2013
Datum publicatie
16 december 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:5935
Zaaknummer
12-00404, 12-00405, 12-00406, 12-00407 en 12-00408

Inhoudsindicatie

Vergoeding immateriële schade.

De periode van ontvangst van het bezwaar tot de datum van de uitspraak van het bezwaar heeft afgerond 9 jaar en 1 maand geduurd. Belanghebbende heeft na verzoek daartoe van de inspecteur ingestemd met het aanhouden van het bezwaar tot de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in de “Nauta Dutilh” procedures. Deze periode heeft in totaal 5 jaar en 11 maanden in beslag genomen. In geschil is of deze periode dient te worden uitgezonderd voor de berekening van de immateriële schade. Het Hof is in navolging van de Rechtbank Breda van oordeel dat deze periode niet aan de inspecteur moet worden toegerekend. Dat belanghebbende hier om hem moverende redenen mee heeft ingestemd, dient geheel voor zijn rekening te blijven. Evenmin kan deze periode voor de helft aan de Inspecteur worden toegerekend.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00404, 12/00405, 12/00406, 12/00407 en 12/00408

Uitspraken op de hoger beroepen van

De voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Limburg/kantoor [vestigingsplaats] van de rijksbelastingdienst,

hierna: de Inspecteur

en de incidenteel hoger beroepen van

de heer [belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 juni 2012, nummer AWB 11/2187, 11/2188, 11/2189, 11/2190 en 11/2191 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur,

betreffende na te noemen navorderingsaanslagen met beschikkingen boete en heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 1] over het jaar 1993 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 636 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 316 en heffingsrente van € 175.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 2] over het jaar 1994 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 657 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 328 en heffingsrente van € 154.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 3] over het jaar 1995 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 611 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 305 en heffingsrente van € 126.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 4] over het jaar 1996 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 381 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 190 en heffingsrente van € 76.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 5] over het jaar 1997 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 666 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 333 en heffingsrente van € 125.

1.2.

De navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd; de boetebeschikkingen zijn verminderd.

1.3.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente vernietigd.

1.4.

Tegen deze uitspraken heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft verweerschriften ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betreft de hoogte van de vergoeding van immateriële schade. De Inspecteur heeft de incidenteel hoger beroepen beantwoord.

1.6.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij

1.7.

De zitting heeft plaatsgehad op 2 oktober 2013 te ‘s-Hertogenbosch.

1.8.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], advocaat te [woonplaats], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B] en de heer [C].

1.9.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.10.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.11.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

In het kader van het zogenoemde rekeningenproject heeft de Inspecteur belanghebbende op 8 januari 2002 een vragenbrief geschreven. Uit het aan het project ten grondslag liggende onderzoek is naar voren gekomen, aldus de Inspecteur in deze brief, dat belanghebbende houder is (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De Inspecteur heeft belanghebbende verzocht dienaangaande gegevens en inlichtingen te verstrekken. Belanghebbende heeft daarop opening van zaken gegeven. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op 28 augustus 2002 een bankrekening heeft geopend bij Kredietbank Luxembourg (hierna: KB-Lux) te Luxemburg. Ter zake van deze rekening heeft belanghebbende geen rente-inkomsten in zijn aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 1993 tot en met 1997 opgenomen.

2.2.

De Inspecteur en belanghebbende hebben, tot en met het moment van het opleggen van de navorderingsaanslagen, de navolgende stukken gewisseld:

08-01-2002:

vragenbrief Inspecteur

 10-01-2002:

verklaring buitenlandse bankrekening belanghebbende

04-04-2002:

verstrekking gegevens bankrekening door belanghebbende

04-04-2002:

aanbieding vaststellingsovereenkomst aan belanghebbende

25-04-2002:

indienen klacht gemachtigde over vaststellingsovereenkomst

06-06-2002:

afhandeling klacht door belastingdienst

23-09-2002:

beantwoording vragenbrief over klacht door belastingdienst aan Nationale Ombudsman

25-09-2002:

brief Inspecteur met aanbieding alternatieve oplossing

15-10-2002:

afwijzen alternatieve oplossing door gemachtigde

24-04-2003:

kennisgeving navordering

02-05-2003:

reactie gemachtigde op kennisgeving navordering

31-05-2003:

05-6-2003:

17-06-2003

navorderingsaanslagen 1993 en 1994

navorderingsaanslagen 1996 en 1997

navorderingsaanslag 1995

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard het antwoord op de volgende vraag:

Is de op de voet van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht vastgestelde vergoeding voor door belanghebbende geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot het juiste bedrag vastgesteld?

De in geschil zijnde vraag is zowel in hoger beroep door de Inspecteur als in incidenteel hoger beroep door belanghebbende aan de orde gesteld. De Inspecteur stelt dat de vergoeding te hoog is vast gesteld; belanghebbende is de opvatting toegedaan dat deze te laag is vastgesteld.

3.2.

De vraag of de Inspecteur voldoende voortvarend heeft gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen is niet langer in geschil. De Inspecteur heeft zijn grief op dit punt ter zitting ingetrokken.

3.3.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.4.

De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de hoger beroepen, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betreft de immateriële schadevergoeding en nadere vaststelling van de vergoeding voor immateriële schade op een bedrag van € 1.500. Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van de hoger beroepen, gegrondverklaring van de incidenteel hoger beroepen, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover het betreft de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade en vaststelling van deze vergoeding op € 4.500.

4 Gronden

5 Beslissing