Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5937, 12-00297

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5937, 12-00297

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 december 2013
Datum publicatie
16 december 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:5937
Zaaknummer
12-00297
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 6, Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024] art. 27

Inhoudsindicatie

Art. 8:67 Awb. Art. 8:79 Awb. Art. 6:24 Awb. Art. 6:8 Awb. Art. 27q AWR (2012; art. 8:115 Awb (2013). De Rechtbank doet onmiddellijk na de zitting mondeling uitspraak. De termijn van het hoger beroep vangt aan op het moment van bekendmaking van de mondelinge uitspraak. De bekendmaking is het moment waarop de uitspraak mondeling werd uitgesproken. Het hoger beroep is daardoor te laat, maar niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege omdat deze verschoonbaar is. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak bevat één handtekening. In het proces-verbaal worden de namen van de rechter en de griffier niet vermeld. Omdat voor partijen kenbaar moet zijn welke rechter de zaak heeft behandeld en beslist vind het Hof hierin en in overige schendingen van vormvoorschriften reden de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen en terug te wijzen naar de Rechtbank voor een nieuwe behandeling in volle omvang. Op verzoek van partijen voorziet het Hof echter zelf in de zaak.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00297

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende], wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Maastricht (hierna: de Rechtbank) van 4 april 2012, nummer AWB 11/983, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Stein,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de hierna te noemen aan belanghebbende in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) gezonden beschikking en na te melden aanslag onroerende zaakbelasting.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is in het kader van de Wet WOZ een beschikking gezonden waarbij de waarde van de onroerende zaak [A-straat] 27 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2010 voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 is vastgesteld op een bedrag van € 245.000 (hierna: de beschikking). Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerende zaakbelasting over het jaar 2011 opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Nadat tegen deze beschikking bij de Heffingsambtenaar bezwaar is gemaakt, heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de bij beschikking vastgestelde waarde gehandhaafd. De Heffingsambtenaar heeft geen uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag.

1.2.

Belanghebbende is tegen de uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.

1.3.

Bij mondelinge uitspraak van 4 april 2012 heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is op 3 mei 2012 aan partijen verzonden.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende, bij brief van 9 juni 2012, hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift bij het Hof ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 11 april 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, de heer [A], taxateur van beroep, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [B] en de heer [C].

1.6.

Te dezer zitting is het onderzoek geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen gezamenlijk de inhoudsmaten van de onroerende zaak op te meten.

1.7.

Na de schorsing heeft de Heffingsambtenaar een stuk gedateerd 13 mei 2013 aan het Hof doen toekomen, waarin hij heeft aangegeven dat op 29 april 2013 een gezamenlijke opname van de onroerende zaak heeft plaatsgevonden. De daarbij vastgestelde inhoudsmaten van de onroerende zaak zijn door de Heffingsambtenaar neergelegd in een tabel. Aan deze tabel heeft de Heffingsambtenaar tevens een nieuw objectonderdeel toegevoegd, te weten het onderdeel ‘overkapping’.

1.8.

Belanghebbende heeft, in reactie daarop, in een brief van 30 mei 2013 aan het Hof meegedeeld dat hij instemt met de inhoudsmaten zoals weergegeven in de tabel van de Heffingsambtenaar.

1.9.

De na de schorsing ingediende stukken zijn door het Hof in kopie aan de wederpartij verstrekt.

1.10.

Vervolgens heeft een onderzoek ter nadere zitting plaatsgehad op 24 oktober 2013. Bij aanvang van de zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 11 april 2013 was samengesteld uit mr drs P. Fortuin, mr P.A.G.M. Cools en mr L.M. Brouwer-Harten en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Kamer door mr drs P. Fortuin, mr V.M. van Daalen-Mannaerts en mr A.C.J. Viersen, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (tekst 2013; hierna: de Awb), in de stand waarin zij zich bevond op 11 april 2013. Partijen hebben verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn voornoemde gemachtigde de heer [A], alsmede, namens de Heffingsambtenaar, voornoemde heer [B] en voornoemde heer [C].

1.11.

Aan het einde van deze zitting is het onderzoek gesloten.

1.12.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de onderzoeken ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Op de peildatum 1 januari 2010 was belanghebbende eigenaar en bewoner van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een geschakelde woning met een aanbouw, kelder, schuur/berging, overkapping, garage en tuin. De onroerende zaak is gebouwd in 1930. Het hoofdgebouw van de onroerende zaak is 342 m3, de aanbouw woonruimte is 43 m3, de kelder is 31 m3, de schuur/berging is 42 m3, de overkapping is 18 m2 en de garage is 57 m3. Het perceel waarop de onroerende zaak zich bevindt, heeft een oppervlakte van 699 m².

2.2.

De onroerende zaak is gelegen in de wijk [D] in [woonplaats]. De onroerende zaak ligt aan een doorgaande weg.

2.3.

De Heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak naar de peildatum 1 januari 2010 vastgesteld op een bedrag van € 245.000. De Heffingsambtenaar heeft ter ondersteuning van de door hem bepleite waarde tijdens het tweede onderzoek ter zitting van het Hof een vergelijkingsmatrix gebaseerd op de juiste maten van de onroerende zaak overgelegd. Deze matrix bevat naast gegevens van de onroerende zaak ook gegevens van drie vergelijkingspanden, te weten [E-straat] 1 te [woonplaats], [F-straat] 37 te [G] en [H-straat] 8 te [woonplaats].

2.4.

Belanghebbende heeft in beroep een taxatierapport (‘waardeverklaring‘) van voornoemde heer [A], taxateur, overgelegd. In dit rapport concludeert de heer [A] tot een waarde op de peildatum van € 205.000. In hoger beroep zijn door belanghebbendes gemachtigde nieuwe matrices gebaseerd op gebruiksoppervlakte en inhoud overgelegd. In deze matrices zijn naast de onder 2.3 opgenomen vergelijkingspanden ook andere vergelijkingspanden opgenomen en is geconcludeerd tot een waarde op de peildatum van ongeveer € 170.000. Tijdens het (eerste) onderzoek ter zitting van het Hof heeft belanghebbende vervolgens geconcludeerd tot een waarde op de peildatum van € 190.000.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak per de peildatum niet te hoog heeft vastgesteld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.Ter zitting hebben zij - al dan niet desgevraagd - hieraan toegevoegd:

- dat partijen geen bezwaar hebben tegen de voortzetting van het onderzoek ter tweeder zitting in de stand waarin het zich bij de schorsing ter eerster zitting bevond, ook al is de samenstelling van de behandelende kamer gewijzigd;

- dat partijen bij een eventuele vernietiging op formele gronden van de uitspraak van de Rechtbank door het Hof er de voorkeur aan geven dat het Hof zelf in de zaak voorziet;

- dat de gewijzigde inhoudsmaten van de onroerende zaak, zoals vastgesteld bij de gezamenlijke opname daarvan, geen gevolgen hebben voor de bij de beschikking vastgestelde waarde (aldus de Heffingsambtenaar);

- dat de m3-waarde van de onderhavige onroerende zaak hoger is dan de gemiddelde m3-waarde van de vergelijkingspanden van € 341, omdat de onroerende zaak kleiner is dan de vergelijkingspanden en een betere onderhoudstoestand kent dan de meeste vergelijkingspanden (aldus de Heffingsambtenaar);

- dat de kosten van de opname ter plaatse en het tweede onderzoek ter zitting voor rekening van de Heffingsambtenaar dienen te komen (aldus belanghebbende);

- dat het onbegrijpelijk is dat de verandering in de inhoudsmaten van de onroerende zaak alsmede de verandering in het aantal panden waarmee de onroerende zaak is vergeleken niet tot een waardeverandering hebben geleid (aldus belanghebbende);

- dat de Heffingsambtenaar de waarde nog steeds niet goed onderbouwd heeft nu de door de Heffingsambtenaar voorgestane waarde niet op een logische en inzichtelijke wijze voortvloeit uit de laatstelijk overgelegde matrix (aldus belanghebbende).

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak tot € 190.000 en tot dienovereenkomstige verlaging van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing