Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5948, 13-00304
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5948, 13-00304
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 december 2013
- Datum publicatie
- 16 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:5948
- Zaaknummer
- 13-00304
Inhoudsindicatie
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de KOR per kalendermaand dient te worden toegepast. Naar het oordeel van het Hof is in artikel 25, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 voor toepassing van deze regeling slechts plaats indien de in een kalenderjaar verschuldigde belasting na aftrek van de zogeheten voorbelasting niet hoger is dan € 1.883.
De door belanghebbende verschuldigde belasting bedraagt minder dan de door hem in aftrek gebrachte voorbelasting, zodat hij geen omzetbelasting is verschuldigd, doch in tegendeel recht heeft op een teruggaaf. Van vermindering van die belasting kan geen sprake zijn. De KOR is derhalve niet op hem van toepassing.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00304
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 31 januari 2013, nummer AWB 12/2426, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost Brabant/kantoor [vestigingsplaats],
hierna: de Inspecteur,
betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
De zitting heeft plaatsgehad op 21 november 2013 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, mevrouw [A].
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 5 december 2013, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
Het Hof
- verklaart het hoger beroep ongegrond,
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gronden
Ten aanzien van het geschil
De kleine ondernemersregeling is geregeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Volgens de duidelijke tekst van het eerste lid van dit artikel is voor toepassing van deze regeling slechts plaats indien de in een kalenderjaar verschuldigde belasting na aftrek van de zogeheten voorbelasting niet hoger is dan € 1.883. Voor de door belanghebbende bepleite toepassing per kalenderkwartaal is derhalve geen plaats.
De door belanghebbende over het onderhavige jaar (2009) verschuldigde belasting bedraagt in totaal € 2.556, de door belanghebbende in dit jaar in aftrek gebrachte voorbelasting bedraagt in totaal € 5.015 zodat belanghebbende per saldo over dit jaar geen omzetbelasting is verschuldigd, doch in tegendeel per saldo recht heeft op een teruggaaf van € 2.459. Nu belanghebbende per saldo geen omzetbelasting is verschuldigd, kan er van vermindering van die belasting geen sprake zijn.
De kleine ondernemersregeling is derhalve voor het jaar 2009 niet op belanghebbende van toepassing. Voor dit geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
Ten aanzien van het griffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Slot
Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door G.D. van Norden, voorzitter, J. Swinkels en J.A. Meijer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op 5 december 2013.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 6 december 2013
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.