Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6014, 13-00264

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6014, 13-00264

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 december 2013
Datum publicatie
31 december 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:6014
Formele relaties
Zaaknummer
13-00264
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.90

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is door de Inspecteur terecht aangeslagen voor resultaat uit overige werkzaamheden als bedoeld in art. 3.90 Wet IB 2001 ter zake van van zijn werkgever verduisterde gelden.

Schadevergoeding wegens overschrijding van redelijke termijn in de bezwaarfase met 2,5 jaar.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00264

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende], wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda, thans Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 27 december 2012, nummer AWB 11/6486, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van€ 837.341, alsmede bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 47.407, welke aanslag en beschikking heffingsrente, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift verenigde uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van de beroepen met de kenmerken 13/00262, 13/00263 en 13/00264 heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht van éénmaal € 118 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 31 oktober 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, de heer [A], advocaat te [B], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D].

1.5.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.7.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende was omstreeks 1999 financieel directeur van een groot buitenlands concern. Hij heeft bij dat bedrijf ongeveer fl. 2.500.000 verduisterd. Dit geld heeft hij toen belegd en verloren. In november 1999 is hij in staat van faillissement verklaard, welk faillissement geëindigd is in mei 2005 door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst in het kader van een vereenvoudigde afwikkeling. Belanghebbende had bij het einde van het faillissement nog zeer aanzienlijke schulden. In die tijd heeft hij met de Belastingdienst een schikking getroffen.

2.2.

Belanghebbende was van 1 januari 2005 tot medio juni 2006 als statutair bestuurder in dienstbetrekking werkzaam bij [E] B.V., gevestigd te [F] (hierna: de werkgever). Een van de activiteiten van de werkgever bestond uit het beleggen van gelden ten behoeve van een aantal stichtingen (hierna: de stichtingen) in vastgoed. Belanghebbende was bij de werkgever verantwoordelijk voor het betalingsverkeer.

2.3.

De werkgever heeft bij brief van 8 juni 2006 aan de Inspecteur melding gemaakt dat er vermoeden bestond van valsheid in geschrifte inzake de aangiften omzetbelasting van enkele stichtingen en dat er op dat moment een nader onderzoek liep. Op 20 juni 2006 heeft de werkgever in aanvulling op voormelde brief bij de Inspecteur gemeld dat belanghebbende op 12 juni 2006 is ontslagen.

2.4.

De werkgever heeft aangifte gedaan van een strafbaar feit gepleegd door belanghebbende. De werkgever heeft tevens een civiele procedure tegen belanghebbende aangespannen. Bij vonnis van de Rechtbank Maastricht van 5 maart 2008 heeft de civiele kamer van die rechtbank belanghebbende onder meer veroordeeld tot terugbetaling van € 1.819.771,46 aan de werkgever. In het vonnis staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“(…) Op 7 juni 2006 heeft de mede-bestuurder van (belanghebbende) strafrechtelijk aangifte gedaan. Op 12 juni 2006 is aan (belanghebbende) namens (de werkgever) ontslag op staande voet verleend. In de algemene vergadering van aandeelhouders van (de werkgever) van 17 augustus 2006 is het ontslagbesluit voorzover vereist bekrachtigd. Bij vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch dd. 12 maart 2007 is (belanghebbende) veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk wegens verduistering. In dat vonnis is bewezen verklaard, dat (belanghebbende) in de periode van 7 april 2005 tot 22 mei 2006 opzettelijk een bedrag van ong. € 1.819.771,00 toebehorend aan (de werkgever) althans een ander dan (belanghebbende), welk bedrag hij uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als werknemer van (de werkgever) (financieel directeur) onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. Tegen het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch is door (belanghebbende) hoger beroep ingesteld.

(…)

Ten aanzien van de omvang van de schade geeft (belanghebbende) bij conclusie van antwoord aan, dat hij zich kan verenigen met de door (de werkgever) gemaakte berekening van de onttrekkingen ten bedrage van ruim 1,8 miljoen euro. De nadere stelling van (belanghebbende) bij conclusie van dupliek, dat niet (de werkgever) de schade heeft geleden maar de achterliggende stichtingen, moet als niet serieus worden gepasseerd. Zoals (belanghebbende) zelf toelicht zijn de gelden door belanghebbende) van de stichtingen overgeboekt naar (de werkgever) en vervolgens naar rekeningen van (belanghebbende). In de onderliggende verhouding tussen (de werkgever) en de stichtingen zal (de werkgever) de stichtingen schadeloos moeten houden voor de onrechtmatige overboekingen tussen de stichtingen en (de werkgever). Het gedrag van (belanghebbende) heeft derhalve wel degelijk geleid tot schade bij (de werkgever). (…)”

2.5. De civiele kamer van de Rechtbank Maastricht heeft belanghebbende veroordeeld tot betaling aan de werkgever van een bedrag van € 1.819.771,46 te verhogen met wettelijke rente vanaf de dag van iedere opname tot aan de dag van terugbetaling. Belanghebbende is niet in hoger beroep gegaan tegen het vonnis. De werkgever heeft nimmer pogingen ondernomen om de vordering op belanghebbende te innen.

2.6.

Belanghebbende is inmiddels (in hoger beroep) strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur wegens verduistering.

2.7.

Belanghebbende heeft het onder 2.5 genoemde bedrag van ruim € 1,8 miljoen op de beurs belegd en verloren.

2.8.

Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: de aangifte) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, voor persoonsgebonden aftrek, van € 34.747.De Inspecteur is bij het opleggen van de onderhavige aanslag afgeweken van de aangifte en heeft het belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 807.244 ter zake van:

€- Loon [G] 7.244- Verduisterde gelden werkgever 800.000

Het belastbare inkomen uit werk en woning over het jaar 2005 heeft de Inspecteur gecorrigeerd met een bedrag van € 1.000.000, zijnde het overig deel van het in het vonnis van de civiele kamer van de Rechtbank Maastricht genoemde bedrag van ruim € 1,8 miljoen.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Dient het onder 2.8 genoemde bedrag van € 800.000 bij belanghebbende te worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: het ROW) als bedoeld in art. 3.90 van de Wet IB 2001?

2. Indien de eerste vraag bevestigend dient te worden beantwoord: Mag belanghebbende enig bedrag ten laste van zijn belastbare inkomen 2006 brengen inzake verliezen, geleden met beleggingen van die gelden, respectievelijk inzake de verplichting tot terugbetaling van het bedrag aan de werkgever?

3. Heeft de Inspecteur een toezegging gedaan dat hij de aanslag zal vernietigen?

4. Heeft belanghebbende recht op schadevergoeding wegens vertraging in behandeling van het bezwaarschrift door de Inspecteur?

Belanghebbende is van mening dat deze eerste in geschil zijnde vraag ontkennend en de overige vragen bevestigend dienen te worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot het in de aangifte aangegeven bedrag, alsmede tot de overeenkomstige verlaging van de heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing