Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6033, 10-00128 tot en met 10-00147
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6033, 10-00128 tot en met 10-00147
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 12 december 2013
- Datum publicatie
- 9 januari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:6033
- Zaaknummer
- 10-00128 tot en met 10-00147
Inhoudsindicatie
KB-Lux affaire. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende houder van een rekening was bij de KB-Lux en dat deze rekening in juli 1995 is opgeheven. De fiche vertoont een saldo per 31 januari 1994 van hfl 20.000. Belanghebbende stelt gemotiveerd dat de rekening wegens gering saldo werd opgeheven. Volgens het Hof heeft de Inspecteur voor de jaren ná 1995 niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan of dat er andere redenen bestaan om de bewijslast verzwaard op belanghebbende te leggen. Voor de eerdere jaren wordt de bewijslast wel omgekeerd. De door de Inspecteur geschatte bedragen aan inkomen en vermogen zijn redelijk. Belanghebbendes stelling dat de Inspecteur onvoldoende voortvarend zou hebben gehandeld wordt verworpen, omdat belanghebbende deze stelling niet heeft onderbouwd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 10/00128 tot en met 10/00147
Uitspraak op de gelijktijdig behandelde twintig hoger beroepen van
De voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst Zuidwest/[vestigingsplaats],
hierna: de Inspecteur,
en de twintig incidentele hoger beroepen van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 januari 2010, nummers AWB 08/3292 tot en met 08/3311 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn opgelegd de volgende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV):
Jaar |
Aanslagnummer |
Dagtekening |
1992 |
[aanslagnummer 1]H.28 |
31 december 2004 |
1993 |
[aanslagnummer 1]H.38 |
31 december 2004 |
1994 |
[aanslagnummer 1]H.48 |
31 december 2004 |
1995 |
[aanslagnummer 1]H.58 |
31 december 2004 |
1996 |
[aanslagnummer 1]H.68 |
31 december 2004 |
1997 |
[aanslagnummer 1]H.78 |
31 december 2004 |
1998 |
[aanslagnummer 1]H.88 |
31 december 2004 |
1999 |
[aanslagnummer 1]H.97 |
25 februari 2005 |
2000 |
[aanslagnummer 1]H.07 |
25 februari 2005 |
2001 |
[aanslagnummer 1]H.17 |
6 januari 2005 |
2002 |
[aanslagnummer 1]H.27 |
6 januari 2005 |
2003 |
[aanslagnummer 1]H.37 |
6 januari 2005 |
de navolgende navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting (hierna: VB):
Jaar |
Aanslagnummer |
Dagtekening |
1993 |
[aanslagnummer 1]K.38 |
31 december 2004 |
1994 |
[aanslagnummer 1]K.48 |
31 december 2004 |
1995 |
[aanslagnummer 1]K.58 |
31 december 2004 |
1996 |
[aanslagnummer 1]K.68 |
31 december 2004 |
1997 |
[aanslagnummer 1]K.78 |
31 december 2004 |
1998 |
[aanslagnummer 1]K.88 |
31 december 2004 |
1999 |
[aanslagnummer 1]K.98 |
31 december 2004 |
2000 |
[aanslagnummer 1]K.07 |
7 januari 2005 |
alsmede de kwijtscheldingsbesluiten ter zake van de in de navorderingsaanslagen begrepen verhogingen respectievelijk de gelijktijdig met de navorderingsaanslagen vastgestelde boetebeschikkingen, alsmede tegen de gelijktijdig met de navorderingsaanslagen vastgestelde beschikkingen heffingsrente (hierna: de aanslagen en de beschikkingen). De in de aanslagen begrepen verhogingen na eventuele kwijtschelding worden hierna begrepen onder ‘boeten’. Na daartegen gemaakte bezwaren heeft de Inspecteur bij de bestreden, in één geschrift vervatte, uitspraken de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van de beroepen met nummer 08/3292 en 08/3304 heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van, elk, € 39.
De Rechtbank heeft door middel van twintig uitspraken de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslagen IB/PVV 1992 en 1993 verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 102.125, respectievelijk ƒ 105.027, de op die navorderingsaanslagen betrekking hebbende beschikkingen heffingsrente dienovereenkomstig vernietigd, de op die navorderingsaanslagen betrekking hebbende kwijtscheldingsbesluiten vernietigd, de op de navorderingsaanslag IB/PVV 1992 betrekking hebbende verhoging verminderd tot een bedrag van ƒ 816, de op de navorderingsaanslag IB/PVV 1993 betrekking hebbende verhoging vernietigd, de overige navorderingsaanslagen en de daarop betrekking hebbende verhogingen, kwijtscheldingsbesluiten, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 125,15 per beroep en de Inspecteur gelast het door belanghebbende ter zake van de beroepen tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV 1992 en VB 1993 betaalde griffierecht van € 39 per beroep te vergoeden.
Tegen deze uitspraken heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
De zitting heeft plaatsgehad op 12 juni 2012 te ‘s-Hertogenbosch.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden, aan welk verzoek zij hebben voldaan.
De nadere zitting heeft plaatsgehad op 4 september 2013 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde mr.[B], advocaat, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw mr. [C] en de heer mr.[D].
De Voorzitter heeft partijen voorgehouden dat de samenstelling van de kamer was gewijzigd, en dat het feuille van de zitting van 12 juni 2012 in het ongerede was geraakt, zodat het onderzoek ter zitting niet zou worden voortgezet in de stand waarop dat zich bevond, maar opnieuw zou plaats vinden.
Belanghebbende heeft ter zitting op verzoek van het Hof de originele bankafschriften en brieven ontvangen van de Kredietbank Luxemburg getoond. Het Hof heeft geconstateerd dat een (afschrift van) een brief in het dossier ontbrak en daarvan een kopie doen maken die, zonder bezwaar van de Inspecteur, tot de stukken van het geding wordt gerekend. Een kopie is tevens aan de Inspecteur verstrekt.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten, waarna de voorzitter een schriftelijke uitspraak heeft aangekondigd.
Van de zitting van 4 september 2013 is een proces-verbaal opgemaakt, dat met de uitspraak in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt. Hierbij hanteert het Hof dezelfde nummering als de Rechtbank.
“2.1. Belanghebbende, geboren op 25 september 1947, is gehuwd met mevrouw [E], geboren 19 februari 1947. Het sofinummer van belanghebbende is [aanslagnummer 1]
De overdracht van gegevens door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten
Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) een brief met bijlagen gezonden aan de heer (D), Ministerie van Financiën, Belastingdienst/FIOD/Haarlem Internationaal, met als onderwerp: “Administratieve bijstand tussen België en Nederland. Spontane uitwisseling van inlichtingen. Zaak: NV KREDIETBANK en KREDIETBANK LUXEMBOURG (KB-LUX)”. Voor de regeling inzake de spontane uitwisseling van inlichtingen verwijst de brief naar artikel 4 van de EG-Richtlijn van 19 december 1977, gewijzigd bij die van 6 december 1979 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen en van de belasting over de toegevoegde waarde (77/7799/EEG), en voorts naar artikel 27 van het Nederlands-Belgische Belastingverdrag van 19 oktober 1970.
De brief van 27 oktober 2000 luidt vervolgens, voor zover thans van belang:
"Hierbij worden u fotokopieën van microfiches (rechtbank: hierna de fotokopieën) overgemaakt die afkomstig zijn uit het gerechtelijk dossier lastens KREDIETBANK NV en die in origineel in beslag werden genomen door de gerechtelijke politie van Brussel. Deze microfiches bevatten gegevens in verband met de financiële rekening(en) bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG (KB-Lux) op naam van inwoners van uw land. (..) KB-Lux betwist de juridische geldigheid van de stukken in het gerechtelijk dossier als bewijsmiddel. De Belgische fiscale administratie beschikt echter over de toelatingen tot consultatie van het betrokken gerechtelijk dossier. Deze toelating is rechtsgeldig verleend door de heer Procureur Generaal bij het Hof van Beroep te Brussel en laat de inzage en afschriftname toe, evenals het gebruik van de stukken met inachtname van de - Belgische fiscale wetgeving, meer bepaald artikel 338 van het Wetboek van de Inkomstenbelasting 1992 (WIB 92), - beschikkingen van toepassing inzake overeenkomsten ondertekend door België en partnerlanden, ter voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van de uitwisseling van informatie. (..) Deze zending bevat fotocopieën van de afgedrukte microfiches. Van sommige afdrukken is de leesbaarheid niet optimaal. Het is dus niet uitgesloten dat sommige van de u toegestuurde copieën moeilijk leesbaar zijn. De bewuste stukken stellen per pagina voor: De “Rechtvaardiging van de saldi per LMI rubrieken op 31/01/1994” Hoewel de meeste saldi positief zijn, kunnen negatieve saldi eveneens voorkomen. (..) De gegevens zijn afkomstig uit de interne administratie/boekhouding van KB-Lux. De onderverdeling per nationaliteit is door KB-Lux zelf gemaakt. Vermits per klant slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar zijn (naam en eventueel naam van de partner, voornamen) zal het niet steeds mogelijk zijn de identificatie van de klant met 100% zekerheid te bepalen. Beide vermeldingen maken een oordeelkundig gebruik van de overgemaakte informatie noodzakelijk. De overgemaakte gegevens zijn de enige die blijken uit het gerechtelijk dossier. Verdere informatie betreffende de rekeninghouders (bijvoorbeeld voor identificatie) is niet beschikbaar."
In een namens de Belgische federale minister van financiën aan de Belastingdienst/ FIOD te Haarlem gericht schrijven van 20 februari 2003, met als onderwerp "Inlichtingenuitwisseling inzake (..) Kredietbank Luxembourg", is onder meer het volgende opgenomen:
"Teneinde aan te tonen dat de betreffende microfiches effectief afkomstig zijn van KB-Lux, werden de afdrukken van bepaalde van deze microfiches vergeleken met documenten die met zekerheid afkomstig waren van KB-Lux (papier met hoofding en logo van KB-Lux) en die door sommige belastingplichtigen zelf ter beschikking werden gesteld als antwoord op de aan hen gestelde vragen om inlichtingen. Bij die vergelijking werd vastgesteld dat de rekeningnummers en de saldo's die voorkomen op de microfiches wel degelijk overeenkomen met deze die voorkomen op de door de betrokken belastingplichtigen ter beschikking gestelde documenten.".
Op welke wijze de in voormelde brieven genoemde fotokopieën in het bezit van de Belgische justitiële autoriteiten zijn gekomen, is tot op heden niet duidelijk geworden.
Over de fotokopieën is in het onder 2.3.1 nader beschreven ‘Draaiboek rekeningenproject’, pagina’s 23 tot en met 26, vermeld:
"Aan de print van het microfiche is niet te zien dat deze afkomstig is van de KB Lux. Naast het gegeven dat de Belgische autoriteiten hebben aangegeven dat de rekeningen worden gehouden bij de KB Lux, heeft de ervaring uit de strafrechtelijke onderzoeken en de pilot (rechtbank: een onderzoek naar een beperkt aantal microfiches) duidelijk gemaakt dat de gegevens zien op de rekeninghouders van de KB Lux.
Betekenis van de aanduidingen op de afgedrukte microfiches: Er is sprake van twee soorten microfiches: 1. Microfiches waarop spaarsaldi zijn vermeld; 2. Microfiches waarop rekening-courantsaldi zijn vermeld.
Een microfiche met spaarsaldi. (rechtbank: volgt een afbeelding van het ‘microfiche’ waarop in het Draaiboek de cijfers 1 tot en met 10 zijn geplaatst)
(1) Elke pagina van een afgedrukt microfiche bevat de datum van het saldo, zijnde 31-01-1994 (justificatif des soldes par rubriques IML au).
(2) In de rechterbovenhoek staan vermeld: de uitgiftedatum (17-02-1994) en een paginanummer (5.554).
(3) In de kolom "Rubrique IML" (IML = Institut Monetaire Luxembourgeois) staat aangegeven wat voor soort rekening het betreft, b.v. rekening-courant, termijn(deposito)rekening, (deposito)rekening met opzegtermijn of spaarrekening. Op dit blad staat vermeld: TERME/PREAVIS: dit betekent dat hier sprake is van een depositorekening (met opzegtermijn).
(4) In dezelfde kolom staat de valuta (devise) vermeld, waar het rekeningsaldo betrekking op heeft. (..) (5) In de volgende kolom staat achter "Cle IML" (Cle = sleutel) o.a. het woonland van de rekeninghouder aangegeven. Door de Belgische BBI zijn aan de FIOD alleen de "NL"-rekeningen toegestuurd. Elke regel betreft één aparte rekening. Één persoon kan verschillende rekeningen hebben en dus op verschillende overzichten voorkomen*.
(6) Elke regel vermeldt het rekeningnummer van de rekeninghouder; alleen de eerste 10 cijfers komen daarvoor in aanmerking.
(7) In dit nummer behoren de 6 cijfers tussen de gedachtestrepen toe aan één enkele rekeninghouder. Deze 6 cijfers zijn altijd opgenomen in zijn rekeningnummer, ongeacht het soort van de rekening. Dit betreft dus een uniek nummer.
(8) Hier staan de namen van de rekeninghouder(s).
(9) Wanneer de naam wordt voorafgegaan door de letters "W.K." dan betreft het een codenaam, waarover geen informatie beschikbaar is.
(10) Hier staat het rekeningsaldo in de betreffende valuta.
*Men zal tenminste beschikken over een zichtrekening en daarnaast nog over andere spaar- of beleggingsrekeningen. Veelal zal sprake zijn van een groot aantal rekeningnummers welke slechts gedurende een korte tijd zijn gebruikt, bijvoorbeeld rekeningnummers van deposito's. Dit verklaart ook waarom rekeningen vaak een zeer gering of negatief saldo vertonen. Het betreft dan een zichtrekening (rekening-courant) waaraan waarschijnlijk nog een andere rekening is gekoppeld (of meerdere).
Als voorbeeld hiervan het volgende microfiche: (rechtbank: volgt een afbeelding van het ‘microfiche’)
Het afschrift van het microfiches is de enige informatie waarover we per rekeninghouder feitelijk beschikken. Hierna volgt nog enige algemene informatie met betrekking tot de KB Lux, welke bij het vaststellen van de feiten behulpzaam kan zijn.
De dienstverlening en producten van de KB Lux De KB Lux is een bank met het bekende scala aan dienstverlening, betaal-, spaar- en beleggingsmogelijkheden, zoals (niet uitputtend):
Soort |
Kenmerken |
Zichtrekening (compte vue) |
Gewone betaalrekening voor het ontvangen van geld en het doen van betalingen |
Zichtspaarrekening (compte épargne a vue) |
Spaarrekening met basisrente +aangroeipremie *1 + getrouwheidspremie *2 |
Kasbonnen (bons de caisse) |
Schuldbekentenis van de kredietinstelling die de bon uitgeeft tegenover de belegger die de kasbon koopt, doorgaans aan toonder. Klassieke variant: vaste looptijd, vaste jaarlijkse rente. Hierop bestaan vele varianten. |
Termijndeposito (depot a terme (a preavis)) |
Gebruikelijke termijn: 1, 2, 3, 8 of 12 maanden. Stortingen en opnames uitsluitend op de vervaldag. Verlenging: automatisch, behoudens andersluidende instructie *4 |
Deposito(rekening) met opzegtermijn (terme a preavis/compte a preavis) |
Gebruikelijke termijn: 24 en 48 uur. Stortingen en opnames met een opzegtermijn van 24 of 48 uur |
Beleggingsfondsen |
In obligaties, aandelen, sectorfondsen (BEVEK of SICAV) *3 |
(Internationale) Beleggingen |
Buitenlandse valuta's, obligaties, beleggingsfondsen en aandelen |
Edelmetaalrekeningen |
Goud, zilver, platina, palladium etc. |
(..) De KB-Lux biedt de mogelijkheid te betalen, sparen, beleggen in verschillende valuta's. De KB-Lux maakt daarbij gebruik van codes voor de diverse valuta's. De code 040 staat bijvoorbeeld voor de Nederlandse gulden."
De identificatie van op de fotokopieën vermelde rekeninghouders
Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Over de ontwikkelingen binnen onder andere dit project is onder verantwoordelijkheid van de directeuren van drie belastingeenheden een voor intern gebruik op alle eenheden Particulieren en (Grote) Ondernemingen in het land bestemde reader gemaakt, genaamd Draaiboek rekeningenproject. Naast het Draaiboek zijn de eenheden door middel van Nieuwsbrieven op de hoogte gehouden van deze ontwikkelingen. Waar het Draaiboek rekeningenproject en de Nieuwsbrieven in het vervolg van deze uitspraak worden genoemd, is steeds de versie bedoeld die door de inspecteur is overgelegd overeenkomstig de tussenuitspraken van Hof Amsterdam van 19 april 2006, LJN AW2127 en rechtbank Breda van 3 januari 2007, LJN AZ5534.
In het verweerschrift, gedagtekend 3 september 2008, is op pagina 22 onder andere het volgende vermeld:
"Op verschillende manieren is gebleken dat de microfiches gegevens van bankrekeningen bij de KBL betroffen:
1. door de Belgische autoriteiten is meegedeeld dat de rekeningen werden gehouden bij de KBL (…) 2. de valutacodes op de microfiches komen overeen met de valutacodes van de KBL; 3. uit een pilot (= een onderzoek naar een beperkt aantal microfiches) is gebleken dat het microfiches waren van de KBL; 4. tevens is uit de database (…) gebleken dat alle geïdentificeerde microfiches van belastingplichtigen die wel informatie verschaften, afkomstig waren van de KBL. Tot nu toe heeft 85% van de geïdentificeerde rekeninghouders bekend een rekening te bezitten. “ Op pagina 24: “Overigens kan ik er op wijzen dat naar aanleiding van de microfiches vele belastingplichtigen er voor hebben gekozen openheid van zaken te geven. Uit die zaken blijkt ook dat de gegevens van de microfiches van KBL afkomstig zijn. De gegevens van de microfiches vermelden in die zaken exact dezelfde bedragen als de verstrekte overzichten van de bankafschriften. Als bijlage (…) geef ik uw Hof een overzicht van de door de Belastingdienst geïdentificeerde gevallen per 7 juli 2004. Daaruit blijkt o.a., dat van het totale aantal behandeltrajecten in 3464 gevallen (87,7%) door belanghebbenden is toegegeven dat zij rekeninghouder zijn (geweest) van het tegoed bij de KBL naar aanleiding waarvan de Belastingdienst het feitenonderzoek is gestart."
De onder 2.3.2 genoemde bijlage is een door de Belastingdienst opgesteld "Cijfermatig overzicht behandeltrajecten per 7 juli 2004" en bevat de volgende gegevens:
" Overzicht 2
Aantal behandeltrajecten |
3952 |
|
Van dit aantal behandeltrajecten is om de volgende redenen het feitenonderzoek beëindigd zonder dat een belastingaanslag is opgelegd: |
||
- Volledige openheid van zaken gegeven, geen heffingsbelang aanwezig |
601 |
|
- Belanghebbende niet te vinden |
11 |
|
- Belanghebbende overleden |
16 |
|
- Belanghebbende vertrokken naar buitenland |
29 |
|
- Twijfel aan juiste identificatie |
20 |
|
- Onjuiste identificatie |
18 |
|
Totaal |
695 |
|
Resteert |
3257 |
|
Waarvan nog in behandeling zonder dat al een aanslag is opgelegd |
134 |
|
Behandeltrajecten waarin een aanslag is opgelegd |
3123 |
|
Aantal behandeltrajecten waarbij bezwaar is gemaakt |
1196 |
|
Weigeraar 308 |
||
Ontkenner 189 |
||
Meewerker 699 |
Van het totaal aantal behandeltrajecten is in 3464 gevallen (87,7%) door belanghebbende toegegeven dat hij/zij rekeninghouder is (geweest) van het tegoed bij de KB naar aanleiding waarvan de Belastingdienst het feitenonderzoek is gestart.”
Over de identificatie van de op de fotokopieën genoemde rekeninghouders is in het Draaiboek onder 3.1.2. het volgende opgenomen:
"Van een groot aantal rekeninghouders is op de microfiches de eigen naam vermeld, dat wil zeggen 1e voornaam c.q. doopnaam en achternaam van de rekeninghouder en evt. achternaam van 2e rekeninghouder (meestal echtgenote van 1e rekeninghouder), dan wel namen van mederekeninghouders. Adresgegevens en geboortedata zijn niet bekend.
Op verzoek van de ROD Opsporingsinformatie Haarlem zijn door B/KIR (Belastingdienst/Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen) de gegevens van Nederlandse rekeninghouders op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux verwerkt in een bestand (hierna genoemd: cliëntenbestand KB Lux).
Dit cliëntenbestand KB Lux is op verzoek van de ROD Opsporingsinformatie Haarlem door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle Nederlandse natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie.
Op deze manier zijn ruim 2000 rekeninghouders vrijwel zeker geïdentificeerd en is voornoemd cliëntenbestand KB Lux onder meer aangevuld met de sofinummers van de vermoedelijke rekeninghouders. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen. Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale Rijbewijzen- en Bromfietsencertificatenregister (CRB). In dit bestand zijn de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam opgenomen van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat. Dit bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna genoemd: RDW-bestand). De wijze van identificatie heeft geleid tot een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van de juistheid daarvan. (…) In geval van blijvend geschil over de wijze van identificatie wordt op verzoek een ambtsedige verklaring opgemaakt (..)".
2.3.5.1. Op één van de fotokopieën komen onder meer de volgende regels voor:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994 (...) 52-35044-25- 0000 00 0040 VUE [E] - 0,74."
[Hof: "JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994 (...) 52-350440-25-0000 00 0040 VUE [E] - 0,74."]
2.3.5.2. Op één van de fotokopieën komen onder meer de volgende regels voor:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994 (...) 5235044-52- 0000 00 0040 TER LDO [E] 20.214,22."
[Hof: "JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994 (...) 53-350440-52-0000 00 0040 TER LDO [E] 20.214,22."]
2.3.5.3. In een proces-verbaal van ambtshandeling, gedagtekend 17 december 2004, opgemaakt in het kader van het onder 2.3.4 beschreven onderzoek, is onder meer opgenomen:
“ Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1. Op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux komt onder meer voor de naam: [E]
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu de heer [belanghebbende], gehuwd met Mw. [E].
3.Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [belanghebbende] de partner is van [E] (opmerking verbalisant: op de microfiche van de KB Lux staat een spatie tussen [E], terwijl in BVR de naam achter elkaar is geschreven. In BVR komt niet de naam voor van Mw. [E] gehuwd met [belanghebbende]). Bovengenoemde personen betreffen: [belanghebbende], geboren op 25-09-1947, met sofinummer [aanslagnummer 1], gehuwd met [E], geboren op [geboortedatum], met sofinummer [aanslagnummer 2].
4. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [belanghebbende] is: [F].
5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat is ingegaan per 10-10-1969.
Conclusie .
Uit de match van de rekeninghouders, zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden en het RDW, komt slechts voornoemde [belanghebbende], gehuwd met [E], als enige rekeninghouder van de KB Lux- rekening [rekeningnummer] in aanmerking.”
Contacten tussen partijen vóór het opleggen van de navorderingsaanslagen
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 12 oktober 2004 onder meer het volgende geschreven:
"De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die gerechtigde zijn (geweest) tot buitenlandse vermogensbestanddelen, waarbij het vermoeden bestaat dat in aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting en/of vennootschapsbelasting geen opgaaf is gedaan van deze vermogensbestanddelen en de eventuele opbrengsten daaruit.
Uit dit onderzoek is gebleken dat u gerechtigd bent (geweest) tot vermogensbestanddelen in het buitenland. De gegevens hiervan kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing over de afgelopen twaalf jaren. Ik verzoek u daarom mij de gegevens en inlichtingen over die jaren te verstrekken welke worden gevraagd op de ingesloten Opgaaf Buitenlands vermogen”.
Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen de door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.
Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR.
Na invulling moet u de opgaaf ondertekend aan mij terugsturen binnen vijf werkdagen . U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenvelop. Gezien de aard en omvang van de gevraagde gegevens en inlichtingen zal géén uitstel worden verleend voor het aanleveren daarvan."
De bijlage bevat een formulier ‘Opgaaf Buitenlands vermogen - waarin belanghebbende gevraagd wordt om - onder vermelding van onder andere rekeningnummers, namen van buitenlandse banken en jaren van opening van de rekeningen - aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij rekeninghouder is geweest. Op 22 oktober 2004 heeft de inspecteur belanghebbende nogmaals een brief gestuurd waarbij hij belanghebbende in de gelegenheid stelt om binnen twee werkdagen het formulier aan hem terug te sturen.
Belanghebbende heeft dit formulier op 25 oktober 2004 geretourneerd. Hij heeft het formulier als volgt ingevuld:
“1a. |
Bent u gerechtigd (geweest) tot een of meerdere bankrekeningen in het buitenland? |
Nee |
1b. |
Bent u gerechtigd (geweest) tot een of meerdere onroerende zaken in het buitenland? |
Nee |
1c. |
Bent u gerechtigd (geweest) tot een of meerdere andere buitenlandse vermogensbestanddelen? |
Nee” |
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 26 oktober 2004 onder meer het volgende geschreven:
"De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die gerechtigde zijn (geweest) tot buitenlandse vermogensbestanddelen, waarbij het vermoeden bestaat dat in aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting en/of vennootschapsbelasting geen opgaaf is gedaan van deze vermogensbestanddelen en de eventuele opbrengsten daaruit.
Uit dit onderzoek is gebleken dat u gerechtigd bent (geweest) tot vermogensbestanddelen in het buitenland. In reactie op mijn brieven van 12 en 22 oktober 2004 heeft u schriftelijk verklaard niet gerechtigd te zijn (geweest) tot buitenlandse vermogensbestanddelen. Gelet op de ernst van de feiten wil ik u persoonlijk wijzen op de mogelijke gevolgen van uw ontkenning. Daarom nodig ik u - conform onze telefonische afspraak van heden - uit voor een gesprek.
(..)
U kunt zich bij het gesprek laten vergezellen door een vertegenwoordiger, maar u dient in ieder geval persoonlijk bij het gesprek aanwezig te zijn. De verplichting daartoe is opgenomen in artikel 41 lid 2 AWR..”
Met dagtekening 5 november 2004 heeft de inspecteur een conceptverslag van het hoorgesprek van 2 november 2004 naar belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft tijdens dit gesprek op uitdrukkelijk verzoek van de inspecteur toegezegd een brief naar KB Lux te sturen. Hiertoe heeft de inspecteur aan belanghebbende een voorbeeldbrief overhandigd met daarop de volledige naam en adres van de bank in Luxemburg alsmede de door belanghebbende in te vullen gegevens zoals naam, geboortedatum en adres. Belanghebbende heeft die brief op 18 januari 2005 opgesteld en verzonden.
Bij brief van 3 december 2004 heeft de inspecteur aan belanghebbende onder andere meegedeeld dat hij voornemens is navorderingsaanslagen op te leggen. In deze brief heeft de inspecteur bericht:
“Ik beschik over de volgende gegevens waaruit blijkt dat u tenminste één bankrekening aanhoudt of heeft aangehouden in het buitenland.
(..)
Ik ben door uw ontkenning c.q. weigering om volledig en juist antwoord te geven op mijn vragen genoodzaakt de aanslagen vast te stellen als volgt.
De hoogte van de correctiebedragen wordt gesteld op een zodanig bedrag dat 95% van de bedragen die zijn gecorrigeerd bij personen die wel volledig en juist hebben geantwoord daar binnen valt. Aangezien bij personen die niet of onjuist hebben geantwoord de saldi gemiddeld een factor 1,5 hoger liggen, heb ik dit bedrag met 1,5 vermenigvuldigd.
(..)
De verdeling van deze totale correctiebedragen over de diverse belastingjaren is gebaseerd op de gemiddelde correctiebedragen per jaar zoals die blijken uit de gegevens van belanghebbende die wel volledig en juist antwoord gaven op de gestelde vragen. In het als bijlage meegezonden overzicht kunt u de verdeling van de totale correctiebedragen over de belastingjaren terugvinden.
Voor u leidt dit nu tot de volgende consequenties:
(..)
Motivering boete
Hierbij wil ik u op de hoogte brengen van mijn voornemen om deze belastingaanslagen te verhogen met een boete van 100%. Deze mededeling kunt u beschouwen als een kennisgeving als bedoeld in artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. (hierna: de AWR), alwaar geregeld is dat de inspecteur alvorens hij een vergrijpboete gaat opleggen de belastingplichtige van zijn voornemen daartoe in kennis stelt onder vermelding van de gronden waarop dat voornemen berust.
Ik heb u reeds kenbaar gemaakt dat de Belastingdienst de beschikking heeft over informatie waaruit blijkt dat u tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden op een buitenlandse bank. Deze tegoeden en de inkomsten daaruit zijn niet in de belastingaangiften aangegeven terwijl het van algemene bekendheid is dat dat verplicht is. De vragen in het aangifte biljet of er sprake is van buitenlandse tegoeden zijn altijd door u ontkennend beantwoord. Bij herhaling zijn over uw buitenlandse tegoed(en) op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR aan u vragen gesteld waarop geen dan wel onjuist of onvolledig antwoord is gegeven.
Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat er sprake is van het bewust, of ook wel met opzet dan wel voorwaardelijk opzet, nalaten om deze tegoeden en inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken.
Ik merk het feit dat u gebruik heeft gemaakt van een buitenlandse bankrekening(en) teneinde de Belastingdienst het zicht op (het ontstaan van ) de tegoeden en de inkomsten daaruit te ontnemen als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in paragraaf 42 juncto 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1988 (hierna: het Boetebesluit). Dit heeft tot gevolg dat de boeten 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting bedragen.
Ten aanzien van de navorderingsaanslagen IB/PH tot en met 1997 en VB tot en met 1998;
De boeten in die jaren zijn gebaseerd op artikel 18, eerste lid AWR. Op grond van artikel 18, tweede lid AWR, juncto paragraaf (..) 15 van de Leidraad administratieve boeten 1984 en hoofdstuk IV van het Voorschrift administratieve boeten 1993 zal geen vrijstelling verleend worden.”
Als bijlagen bij deze brief zijn overzichten gevoegd, waarin onder meer de volgende gegevens zijn opgenomen (met correcties worden bedragen bedoeld die de grondslag voor de navorderingsaanslag vormen).
Jaar |
1992 |
1993 |
1994 |
1995 |
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
Belastbaar inkomen (in ƒ):
Aanslag |
100.000 |
105.000 |
110.365 |
107.632 |
101.272 |
111.105 |
117.811 |
174.245 |
174.207 |
Correctie |
23.333 |
20.633 |
17.235 |
17.100 |
17.190 |
18.360 |
19.013 |
20.025 |
22.208 |
Navordering |
123.333 |
125.633 |
127.600 |
124.732 |
118.462 |
129.465 |
136.824 |
194.270 |
196.415 |
Belasting |
13.999 |
12.378 |
10.340 |
10.260 |
9.763 |
10.962 |
11.129 |
12.015 |
13.324 |
Belastbaar vermogen:
Jaar |
1993 |
1994 |
1995 |
1996 |
1997 |
1998 |
1999 |
2000 |
Aanslag |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Correctie/navordering |
493.000 |
498.000 |
488.000 |
553.000 |
547.000 |
628.000 |
621.000 |
621.000 |
Belastingbedrag |
2.944 |
2.896 |
2.624 |
3.120 |
3.048 |
2.709 |
2.625 |
3.080 |
Jaar |
2001 (ƒ) |
2002 (€) |
2003 (€) |
Rendementsgrondslag box 3 |
0 |
0 |
0 |
Correctie grondslag box 3 |
734.229 |
332.086 |
330.778 |
Na te vorderen belastingbedrag |
8.810 |
3.985 |
3.969 |
Op 9 december 2004 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de inspecteur een brief gezonden waarin hij bericht dat hij de in de kennisgeving vermelde gronden betwist en dat hij gebruik wenst te maken van het inzagerecht.
Op 17 december 2004 heeft gemachtigde inzage gehad. Hierbij heeft hij een lijst van stukken overgelegd die hij wenste in te zien. Die lijst luidt als volgt:
“ Inzage 17-12-2004
1. De inspecteur beschikt over de volgende gegevens (dat is dus in meervoud) waaruit blijkt (dat is in fiscalibus volledig bewezen/overtuigend aangetoond) u tenminste 1 rekening aanhoudt of heeft aangehouden in het buitenland.
GEGEVENS/MEERVOUD.
2. Analyse van de FIOD.
ANALYSE FIOD.
3. Gegevens van belanghebbenden die juist en volledig hebben geantwoord in een database .
GEGEVENS DATABASE.
4. Vergelijking met gegevens van personen die niet volledig of onjuist hebben geantwoord.
GEGEVENSVERGELIJKING.
5. Bij mij bekende bankoverzicht van personen die wel en juist hebben geantwoord.
BANKOVERZICHT.
6. Bij mij bekende bankoverzicht van personen die de vragen niet of onjuist hebben beantwoord.
BANKOVERZICHT.
7. De hoogte van de correctiebedragen op een zodanig bedrag dat 95% van de bedragen die zijn gecorrigeerd bij personen die wel volledig en juist hebben geantwoord daar binnen valt.
OVERZICHT VAN CORRECTIEBEDRAGEN.
8. Saldi van personen die niet of onjuist hebben geantwoord zijn factor 1,5 hoger.
LIJST MET SALDI VAN PERSONEN DIE ..
9. Gemiddelde correctiebedragen per jaar zoals die blijken uit de gegevens van belanghebbenden die wel volledig en juist antwoord gaven.
LIJST MET GEMIDDELDE CORRECTIEBEDRAGEN”
Bij de inzage heeft de inspecteur de onder 2.3.5.1 en 2.3.5.2 genoemde fotokopieën van de fiches overgelegd en een informatieset (bijlage 13 bij het beroepschrift).
Naar aanleiding van dit onderhoud heeft de inspecteur belanghebbende op 17 december 2004 een brief gezonden in antwoord op de door belanghebbende gevraagde stukken, met – voor zover te dezen van belang – de volgende inhoud:
“ Database rekeningenproject
Vanaf het begin van het rekeningenproject werd duidelijk dat er sprake zou zijn van een massaal proces. Daarom is ten behoeve van de ondersteuning én voor het genereren van informatie een database ontworpen, het zogenaamde zoeklicht. (..).
In dit zoeklicht was o.a. de volgende informatie beschikbaar:
- het renseignement: bankrekeningnummer en bedrag op het renseignement;
- naam, adres, woonplaats en eventuele branche belastingplichtige
- (..)
- aanslaggegevens, met name van oude jaren (1990-1994)
(..)
In het zoeklicht (..) moesten ook gegevens worden ingevuld aan de hand waarvan de Belastingdienst een beeld kon vormen van de belastingplichtige met een buitenlandse bankrekening. Deze gegevens betroffen o.a.:
- (..)
- is er sprake van iemand die gegevens verstrekt (meewerker), dan wel ontkent of informatie weigert?;
- de totale correcties die voortvloeiden uit de overgelegde gegevens.
Een en ander resulteerde in een door vele belastingambtenaren gevuld zoeklicht, welk een totaal beeld kon vormen van de grote groep belastingplichtigen die over een verzwegen buitenlandse bankrekening beschikte.
Vervolgens is een aparte applicatie geïmplementeerd. De bedoeling van deze applicatie was om informatie te verkrijgen waarop redelijke aanslagen gebaseerd konden worden voor belastingplichtigen die ontkenden een bankrekening te hebben dan wel die in het geheel geen informatie verstrekten. De aanslagregelend ambtenaren dienden dit ook in te vullen. Deze aparte applicatie werd applicatie correcties genoemd.
Voor wat betreft de applicatie correcties waren in oktober 2002 deze cijfers alleen nog aanwezig voor zogenaamde meewerkers. Voor belastingplichtigen die weigerden informatie te verstrekken of ontkenden waren toen nog geen aanslagen opgelegd (..) Daarbij zijn ook de gegevens verwerkt van belanghebbenden die zich met een beroep op de werking van art. 67n AWR en/of art. 69a AWR, de zogenoemde inkeerders, gemeld hebben bij de inspecteur in verband met het aanhouden van buitenlandse tegoeden.
In deze applicatie correcties werd o.a. ten behoeve van de hardheid van de cijfers een vraag opgenomen over de kwaliteit van de cijfers. Daartoe diende de aanslagregelend ambtenaar te onderscheiden naar de volgende keuzes:
- vaststellingsovereenkomst gesloten;
- getekende afspraak over omvang correcties
- geen getekende afspraak maar overeenstemming omvang correcties
- geen overeenstemming maar harde correcties volgens inspecteur
- geen overeenstemming, omvang correcties onzeker
Verder diende er ingevuld te worden of er zogenaamde broncorrecties waren. Dat zijn correcties die zijn opgelegd naar aanleiding van het belasten van de vergaring van het vermogen in tegenstelling tot correcties betreffende het rendement op dit vermogen.
(..)
Door het zoeklicht enerzijds en de applicatie correcties anderzijds, kon ik verbanden leggen tussen de renseignementen en de uiteindelijke correcties. Tevens stelde het mij in staat om cijfers aan deze database te ontlenen o.a. via het maken van tabellen die een overzicht gaven van bepaalde relaties tussen de cijfers. Dit inzicht is dus verkregen uit de gegevens van personen die wel medewerking hebben verleend en alle gegevens hebben verstrekt. In oktober 2002 waren de cijfers van 434 ondernemersposten en 829 particuliere posten verwerkt waarbij IB correcties waren aangebracht. (..)
Voor de vermogensbelasting waren 338 posten van particulieren en 264 posten van ondernemers verwerkt (..). Hierbij zijn de posten geselecteerd van de vier hardste categorieën namelijk:
- vaststellingsovereenkomst gesloten;
- getekende afspraak over omvang correcties
- geen getekende afspraak maar overeenstemming omvang correcties
- geen overeenstemming maar harde correcties volgens inspecteur
De hoogte van de ingevulde correctiebedragen betreft de bedragen na verwerking van vrijstellingen en heffingsvrije bedragen en inclusief eventuele nevencorrecties (bijvoorbeeld drempel buitengewone lasten gewijzigd etc.).
Uit deze gegevens is het volgende gebleken:
1. Bij een groot aantal rekeninghouders bestond de rekening ook al in de periode vóór 1994. Indien ik alleen de gevallen uitselecteer die de Belastingdienst op het spoor is gekomen door de renseignering (dus exclusief inkeerders) dan betreffen dit volgens de meest recente gegevens 2320 gevallen. Daarvan bezat in 2264 gevallen de rekeninghouder ook vóór 1 januari 1994 al de rekening, dat is 97,6 %. Dit is nog verder te preciseren naar de diverse jaren daarvoor:
1993: 95,7 %
1992: 77,2 %
1991: 58,3 %
1990: 39,1 %
2. Het overgrote deel van de rekeninghouders bezit ook in de jaren na 1994 nog een buitenlandse rekening. In het volgende overzicht zijn de cijfers opgenomen welk percentage van de rekeninghouders in de jaren daarna ook nog over een rekening beschikte:
1995: 97,8 %
1996: 86%
1997: 81%
1998:76%
1999: 73%
2000: 71%
3. Het saldo dat is vermeld op het microfiche hoeft niet het saldo te zijn dat in werkelijkheid in 1994 uitstond op naam van de belanghebbende bij de KBL. In een groot aantal gevallen is gebleken dat een laag saldo op het microfiche een hoge correctie met zich bracht. Een saldo van ƒ 1.475 op het microfiche resulteerde bijvoorbeeld in een afschrift met een vermogen van ƒ 515.633. Uit de tabellen, resultaat 95%, waar de correcties van hoog naar laag zijn weergegeven met daarachter het saldo zoals dat op het microfiche is vermeld, blijkt dit. Hieruit valt af te leiden dat een laag renseignementssaldo een zeer hoge correctie met zich mee kan brengen. Dit kan simpel worden verklaard. De gang van zaken bij de KBL is als volgt. De cliënt opent een rekening-courant rekening. Uiteraard wordt op deze rekening niet veel rendement behaald. Er wordt dan ook een onderliggende rekening geopend, als effectenrekening. (..) Uit de applicatie blijkt dan ook dat in een groot deel van de gevallen een tweede rekening is geopend. Het microfiche vermeldt alleen het saldo van de rekening-courant en het deposito. Voor wat betreft de gang van zaken bij de KBL wordt dit bevestigd in de overeenkomsten zoals deze door de KBL wordt gebruikt. Hierin is sprake van een contantenrekening en een rekening effectendepot. Ik wil in dit kader ook noemen de brief van de Belgische autoriteiten waar is vermeld dat de aard van de betrokken rekening van 5 types kan zijn . Dit impliceert dat als het ene type rekening is vermeld op het microfiche er ook een ander type rekening kan zijn. (..) Dit betekent dat het saldo dat vermeld staat op het microfiche geen indicatie geeft over de daadwerkelijke omvang van het vermogen of de genoten inkomsten.
4. (..)
5. Het gemiddeld saldo van de renseignementen van de meewerkers is ƒ 93.000. Het gemiddeld saldo van de weigeraars en ontkenners is f 146.000. Deze cijfers betreffen zowel ondernemers en particulieren tezamen, aangezien de afzonderlijke cijfers niet veel verschilden.
6. Uitgaande van een grote hoeveelheid microfiches geldt voor die massa: hoe hoger het saldo van het microfiche is, hoe hoger de correctie is.
7. De spreiding van de correcties over de jaren vertoont een dalende trend van 1990 tot en met 1995 en een stijgende trend van 1996 tot en met 2000. Ik heb het gemiddelde bepaald van alle meewerkers welk procentueel deel van de totale correctie in elk jaar viel. Deze verdeling is gemaakt voor ondernemers en particulieren afzonderlijk en voor vermogensbelasting en inkomstenbelasting.
Redelijke aanslag: manier van berekening
Als sprake is van omkering van de bewijslast, dan mag de inspecteur de aanslag niet naar willekeur vaststellen. Het dient een redelijke aanslag te zijn. In oktober 2002 diende ik dus de aanslagen naar redelijkheid te bepalen. Aangezien het niet te verwachten viel dat als ik alleen 1990 zou opleggen belanghebbende over de andere jaren alsnog aan zijn informatieplicht zou voldoen heb ik de aanslagen over alle jaren opgelegd.
Voor de berekening van een redelijke aanslag heb ik een verschil gemaakt tussen de microfiches met een saldo boven de ƒ 500.000 en de microfiches met een saldo lager dan ƒ 500.000. Uitgaande van een in beginsel onvolledig saldo per datum op de microfiche acht ik de kans groter dat ik over het werkelijke saldo beschik naarmate dit saldo hoger is. Ik verwijs hiervoor ook naar punt 3 onder database rekeningenproject. (..)
(..)
Manier van berekening saldi onder ƒ 500.000
Wat is nu redelijk? Ik ben uitgegaan van de applicatie correcties als basis voor mijn correcties en de daaruit te trekken conclusies. Het lijkt mij dat dit redelijk is, aangezien ik geen andere bron kan aanboren die mij zicht geeft op een gemiddelde belanghebbende die in het bezit is van een buitenlandse bankrekening. De applicatie geeft een beeld van wat een gemiddelde bezitter van een buitenlandse bankrekening bezit. In die zin is het te vergelijken met de branche-informatie zoals die naar voren komt als een gemiddeld cijfer van een bepaalde branche. Ook daar zitten verschillen in, net zo als deze ook aanwezig zullen zijn bij buitenlandse bankrekeninghouders, maar niettemin worden er aanslagen opgelegd met omkering van de bewijslast die op een gemiddelde zijn gebaseerd. Zo moest ik mij ook baseren op gemiddelden. Uitgaande van de cijfers uit de applicatie, maar ook rekening houdende met aannames die waarschijnlijk voorkomen, heb ik mij bij het opleggen van de aanslagen op de volgende uitgangspunten gebaseerd:
Ten eerste is het gemiddelde saldo van de microfiches bij weigeraars/ontkenners 1,5 maal hoger dan dat bij meewerkers. Zie hiervoor onder 4 database rekeningenproject (93.000:146.000). Dit lijkt mij ook logisch. Immers, hoe hoger het saldo, hoe hoger het belang en hoe meer men moet betalen als men meewerkt. Als je dus op basis van meewerkers corrigeert, moet je een correctie op de cijfers van meewerkers toepassen om tot een correctie bij weigeraars/ontkenners te komen. De groep weigeraars/ontkenners heeft namelijk hogere saldi, dus moet je ook de correctie hierop aanpassen. Aangezien gemiddeld het saldo bij weigeraars/ontkenners 1,5 maal hoger ligt is gekozen om de correctie ook 1,5 maal hoger te stellen.
Ten tweede is het saldo dat op het microfiche staat vaak niet representatief voor het werkelijke verzwegen bedrag. Onder punt 2 bij database blijkt namelijk dat achter een klein renseignementssaldo een hoog daadwerkelijk fiscaal nadeel kan schuilen. Het individuele renseignementssaldo is daarom niet geschikt als uitgangspunt voor de in die individuele zaak toe te passen correctie. Dat heb ik ook niet als uitgangspunt genomen.
Ten derde dien ik een correctie te bepalen. Waarop kan ik deze correctie baseren? Het antwoord is dat ik een representatieve groep bezitters met een buitenlandse bankrekening heb, die ik daarvoor kan gebruiken, de meewerkers. Daarom ben ik uitgegaan van een gemiddelde correctie van de groep meewerkers die ik vermenigvuldig met 1,5 omdat het saldo op het microfiche gemiddeld 1,5 maal hoger is. Welke correctie moet ik dan vermenigvuldigen met 1,5? Moet ik mij baseren op de hoogste, het gemiddeld of de laagste correctie bij de meewerkers? Stel dat de belanghebbende het hoogste verzwegen vermogen heeft van alle weigeraars en ik leg een correctie op van de gemiddelde correctie bij meewerkers en vermenigvuldig deze met 1,5, dan zal deze correctie hoogstwaarschijnlijk te laag zijn. Heeft de belanghebbende namelijk het hoogste verzwegen vermogen, dan zal dit in de buurt moeten liggen van het hoogste bedrag dat meewerkers hebben verzwegen en bovendien moet dit nog vermenigvuldigd worden met 1,5. Uitgaande van de waarschijnlijkheid dat de hogere bedragen niet worden toegegeven (het saldo op het microfiche is tenslotte bij weigeraars 1,5 maal hoger), ben ik uitgegaan van een zodanige correctie dat 95% van alle correcties bij meewerkers kleiner zijn. Ik heb dus de 5% hoogste correcties bij meewerkers geëlimineerd omdat ik ervan uitgegaan ben dat ook bij meewerkers sprake is van uitschieters die de belanghebbende dan zouden benadelen. Ik verwijs naar bijlage D3 t/m D6, de tabellen betreffende de zogenaamde 95% norm voor IB en VB die zijn gemaakt voor ondernemers en particulieren afzonderlijk. (..)
Ten vierde dien ik de berekende totale correctie te verdelen over de jaren afzonderlijk. De totale correctie voor de jaren 1990-2000 voor de belanghebbende is bepaald via de formule 95% norm van de bepaalde groep waarin hij valt (ondernemers/particulieren) vermenigvuldigd met 1,5. Ik heb nu dus de totale correctie 1990-2000 voor IB en VB berekend. Ik heb deze totale correctie over de jaren verdeeld via de gemiddelden van de diverse jaren van de meewerkers, zie hierboven onder punt 7 database.
Op deze manier is dus voor alle weigeraars/ontkenners dezelfde correctie voor IB en VB berekend, waarbij alleen gedifferentieerd is naar particulier en ondernemer en saldi boven en onder de ƒ 500.000. Uitgaande van het feit dat ik volgens de heersende jurisprudentie de redelijke aanslag aannemelijk dien te maken, acht ik mij daarin geslaagd.
(..)
Ik wijs erop tot slot op dat de door u meergevraagde gegevens op grond van artikel 67 AWR niet zullen worden verstrekt.”
Bij brief van 21 december 2004 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen en boeten aangekondigd. De navorderingsaanslagen zijn overeenkomstig de brief van 3 december 2004 opgelegd.
Contacten tussen partijen na het opleggen van de navorderingsaanslagen
Bij brief van 4 januari 2005 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende op 2 maart 2005 een brief naar de inspecteur gestuurd met als bijlage twee brieven van KB Lux van 7 februari 2005 en 9 februari 2005. In de brief van 7 februari 2005 staat het volgende:
“Naar aanleiding van uw verzoek bevestigen wij u hierbij dat de rekening onder stamnummer – [rekeningnummer] – in onze boeken werd geopend op datum van 12-11-1990.”
In de bijlage behorend bij de brief van 7 februari 2005 staat vervolgens:
“Gevolggevend op Uw vraag worden de volgende documenten voorbereid:
- duplicaat van uw rekeninguittreksels
- staat van tegoeden van eindejaar
- bevestiging opening rekening
(..)
“U vindt dus hierbij ingesloten:
- bevestiging opening van rekening
Wij maken van dit schrijven gebruik om U er op te wijzen dat wij, overeenkomstig de Luxemburgse wetgeving, klantgegevens slechts gedurende 10 jaar dienen te bewaren. Wij bevinden ons hierdoor in de onmogelijkheid informatie te bezorgen betreffende de voorafgaande periode.”
Bij de brief van 9 februari 2005 behoort een bijlage en een overzicht:
In de bijlage wordt vermeldt:
“U vindt dus hierbij ingesloten:
- duplicaat van uw rekeninguittreksels
- staat van tegoeden – geen”
Het overzicht vermeldt het volgende:
“[rekeningnummer]
Ancien solde au 31-12-1994 |
-/- 12,21 |
||
Portokosten |
-/- 0,76 |
03/04/1995 |
|
Commissieloon post |
-/- 0,54 |
03/04/1995 |
|
Solde au 31/03/1995 |
-/- 13,51 |
||
Iiquidation compte |
13,51 |
22/06/1995 |
|
Solde au 22/06/1995 |
|||
Portokosten |
-/- 0,87 |
03/07/1995 |
|
Commissieloon post |
-/- 0,54 |
03/07/1995 |
|
Solde au 30/06/1995 |
-/- 1,41 |
||
Extourne agios |
1,41 |
30/06/1995 |
|
Solde au 12/07/1995 |
0 |
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast:
Na ontvangst van de informatie zijn door de Belastingdienst de volgende acties ondernomen:
- -
-
Om zekerheid te krijgen over de rechtmatigheid van de verkrijging van de informatie vanuit België is door B/CPP een ‘tafeltje’ ingericht. Daaraan namen vertegenwoordigers deel van het Ministerie, de kennisgroep Boete- en strafrecht, FIOD internationaal, een contactambtenaar en het Openbaar Ministerie (hierna: OM)/Expertisecentrum Fiscale Fraude (hierna: EFF). De vraag of de van de Belgische autoriteiten ontvangen informatie fiscaal (en strafrechtelijk) rechtmatig is te gebruiken, heeft deze groep in een nota van 16 augustus 2001 beantwoord.
- -
-
Er is nauw overleg gevoerd met het OM over de mate waarin posten konden worden voorgedragen voor strafrechtelijke vervolging en de criteria die daarbij van belang waren. Het aantal posten dat kon worden voorgedragen werd bepaald door de capaciteit bij het OM. Besloten werd om maximaal 200 posten daarvoor te selecteren. Op 10 oktober 2001 is gestart met de vervolging van een beperkt aantal personen met Duitse bankrekeningen. Op 30 oktober 2001 is de eerste tranche gestart met de vervolging van 50 posten KB-Lux. Op 12 december 2001 stond de tweede tranche van ongeveer 150 posten gepland.
- -
-
Door de Directies Particulieren (hierna: DPU), Ondernemingen Noord (hierna: DON), Ondernemingen Zuid (hierna: DOZ) en de FIOD is vooronderzoek gedaan op basis van een aantal van de beschikbaar gekomen gegevens. Dit vooronderzoek betrof onder meer de identificatie van de in de ontvangen documentatie vermelde namen.
- -
-
Op grond van de bevindingen van dit onderzoek is, na consultatie van de politieke leiding, besloten over te gaan tot een landelijke actie in ITO-verband (Intensief Toezicht en Opsporing) in het najaar van 2001 en de eerste maanden van 2002. Voor de uitvoering van deze actie heeft de Directieraad op 29 augustus 2001 besloten een project te starten waarin de FIOD, de DPU, DON, DOZ en het OM/EFF participeren. De directeuren van de FIOD, de DPU, DON, en DOZ zijn opdrachtgever voor dit zogenoemde Rekeningenproject. Namens deze opdrachtgevers is een stuurgroep ingesteld. Namens de directies is een Projectgroep Rekeningenproject ingesteld bestaande uit vier projectleiders.
- -
-
De projectopdracht is als volgt geformuleerd:
- Draag zorg voor de identificatie van de beschikbare renseignementen;
- Selecteer op basis van vooraf vastgestelde criteria (Aanmeldings- Transactie- en Vervolgingsrichtlijnen, hierna: ATV-richtlijnen) posten voor strafrechtelijke behandeling en ontwikkel een draaiboek voor de uitvoering van het traject;
- Ontwikkel een geïntegreerd draaiboek voor de administratiefrechtelijke behandeling van de posten op de eenheden Particulieren en (Grote) Ondernemingen. Besteed daarbij aandacht aan nieuwe vervolgenswaardige zaken die voldoen aan de ATV-richtlijnen;
- Draag zorg voor eenheid van beleid en uitvoering door de coördinatie van de verschillende acties, door zorg te dragen voor een geïntegreerde aanpak en door een strakke regie bij de uitvoering;
- Draag zorg voor de voortgangsbewaking, voor informatie en communicatie en (tussentijdse) rapportages.
Het totaal aantal mensdagen dat benodigd is voor het project wordt geschat op 9.280.
De startdatum van het Rekeningenproject is 1 november 2001. De verwachte einddatum was toen eind juni 2002, welke einddatum kon worden verschoven indien daarvoor aanleiding bestond.
Op 30 januari 1995 meldt zich onaangekondigd een persoon, zichzelf noemende[G], bij de FIOD. Hij heeft een envelop achtergelaten inhoudende een notitie en een fotokopie van bankgegevens van X. De heer Van Boxtel van de FIOD heeft [G] op 6 februari 1995 ontvangen. In dat gesprek deelt [G] mee dat hij van drie verschillende banken in Luxemburg informatie kan verstrekken. Hij noemt de namen van KB-Lux en Norske Bank Luxemburg. Om aan te geven wat de inhoud van zijn informatie is, heeft hij van een drietal personen bankgegevens verstrekt. [G] heeft om een provisie gevraagd. Het Ministerie van Financiën besloot niet in te gaan op het voorstel. Nadat dit aan [G] was meegedeeld is niets meer van hem vernomen. In 1998 of 1999 is van Boxtel in Luxemburg gehoord in een strafzaak over diefstal van bankgegevens. Daar bleek hem dat [G] in werkelijkheid [H] heette, zijnde een ex-werknemer van KB-Lux en Norske Bank Luxemburg.
Belanghebbende was tot en met 1996 werkzaam bij Shell. Vanaf 1997 heeft belanghebbende looninkomsten ontvangen van Elsevier opleidingen en Van Nierop assuradeuren. Belanghebbende heeft de volgende inkomsten genoten:
1994: ƒ 133.441, 1995: ƒ 135.602, 1996: ƒ 125.543, 1997: ƒ 135.148, 1998: ƒ 139.470, 1999: ƒ 207.384, 2000: ƒ 192.694, 2003: ƒ 87.847, 2004: ƒ 122.614,
2005: ƒ 77.450, 2006: ƒ 89.962, 2007: ƒ 77.646, 2008: ƒ 64.698.
De eigen woningschuld van belanghebbende bedroeg: 1994: ƒ 281.000, 1995: ƒ 253.456, 1996: ƒ 250.294, 1997: ƒ 246.907, 1998: ƒ 344.210, 1999: ƒ 344.210,
2000: ƒ 309.120, 2001: ƒ 344.211.
Belanghebbende heeft in de jaren 2001 tot en met 2003 geen inkomsten uit sparen en beleggen opgenomen in zijn aangifte. Vanaf 2004 heeft belanghebbende de volgende gegevens in zijn aangiften opgenomen:
2004 |
2005 |
2006 |
2007 |
2008 |
|
Banktegoed 1/1 |
50.000 |
98.600 |
72.726 |
21.727 |
64.000 |
Banktegoed 31/12 |
99.000 |
72.000 |
54.127 |
44.827 |
106.000 |
Schuld 1/1 |
161.000 |
200.000 |
204.200 |
200.000 |
Nihil |
Schuld 31/12 |
206.000 |
200.000 |
205.044 |
200.000 |
Nihil |
Op 25 september 2009 hebben belanghebbende en zijn vrouw samen een bedrag van € 22.760 geschonken aan hun zoon [K] en een bedrag van € 2.734 aan hun kleinkind [M].
Belanghebbende heeft ter nadere zitting een brief getoond (zie hiervóór, 1.9), waarvan een kopie tot de stukken van het geding behoort, afkomstig van de KBL, gericht aan zijn gemachtigde, met de volgende inhoud.
Luxembourg, 4 août 2008
Geachte Meester,
Betreft: de rekening Nr. [rekeningnummer]
Op uw verzoek bevestigen wij dat de rekening onder stamnummer [rekeningnummer] in onze boeken werd geschrapt op datum van 21 juli 1995.
Daarnaast kunnen wij u mededelen dat het saldo op de rekening nul bedroeg op de datum van afsluiting.
(volgt groet en ondertekening)
Het in de brief genoemde stamnummer betreft de rekening waarop het renseignement uit België (de microfiche) betrekking had.
Tot de stukken van het geding behoort een brief van de Inspecteur aan belanghebbende, met bijlage, gedagtekend 14 juni 2012. De brief is verzonden naar aanleiding van de eerste zitting van het Hof van 12 juni 2012. De bijlage bevat een herrekening van de na te vorderen belasting en boeten. In de berekeningen zijn de boeten naar nihil teruggebracht en zijn de correcties met 1/3de deel (de verhoging met factor 1,5 verviel) verminderd.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de aanslagen en de beschikkingen terecht en tot de juiste bedragen heeft vastgesteld. Het gaat daarbij om de volgende vragen:
A. Beschikt de Inspecteur over een zogenoemd nieuw feit als bedoeld in artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) dat navordering rechtvaardigt? Zo niet, is belanghebbende dan te kwade trouw als bedoeld in dat artikel?
B. Heeft de Inspecteur de navorderingstermijn overschreden?
C. Voor het geval vraag A bevestigend en vraag B ontkennend wordt beantwoord: heeft de Inspecteur de correcties op het aangegeven inkomen en vermogen juist berekend, dat wil zeggen: zijn zij gebaseerd op een redelijke schatting?
Belanghebbende beantwoordt vraag B bevestigend; de overige vragen beantwoordt hij ontkennend; de Inspecteur verdedigt telkens het tegenovergestelde antwoord.
In hoger beroep zijn de volgende punten niet langer in geschil:
- -
-
De hoogte van de boete: de Inspecteur heeft gesteld dat, gelet op de inmiddels gewezen jurisprudentie van de Hoge Raad, alle verhogingen en boeten dienen te vervallen.
- -
-
De vraag of belanghebbende terecht als houder van de bankrekening(en) is geïdentificeerd; belanghebbende erkent dat hij de rekeninghouder was, althans tot 12 juli 1995.
- -
-
De vraag of de Inspecteur alle op het geding betrekking hebbende stukken heeft ingediend. Belanghebbende heeft zijn stelling dat zulks niet het geval was, ingetrokken.
Voorts heeft belanghebbende zijn stelling dat de hoger beroepen van de Inspecteur te laat zouden zijn ingediend, en deswege niet-ontvankelijk zouden zijn, ingetrokken. Het Hof, dat gehouden is ambtshalve de ontvankelijkheid te toetsen, sluit zich aan bij de eensluidende opvatting van partijen dat de hoger beroepen van de Inspecteur ontvankelijk zijn.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij ter nadere zitting daaraan hebben toegevoegd, verwijst het Hof naar het proces-verbaal van die zitting.
De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de door hem ingestelde principale hoger beroepen, tot ongegrondverklaring van de door belanghebbende ingestelde incidentele hoger beroepen, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en, naar het Hof verstaat, de uitspraken op bezwaar, en vermindering van de aanslagen conform zijn onder 2.11 genoemde berekeningen alsmede vermindering tot nihil dan wel vernietiging van de opgelegde verhogingen en boeten.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de door hem ingestelde incidenteel hoger beroepen, en primair tot ongegrondverklaring van de door de Inspecteur ingestelde hoger beroepen, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken van de Inspecteur, tot vernietiging van de aanslagen en de beschikkingen; subsidiair concludeert belanghebbende, naar het Hof verstaat, tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.