Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6136, 12-00178
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6136, 12-00178
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 december 2013
- Datum publicatie
- 7 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:6136
- Zaaknummer
- 12-00178
Inhoudsindicatie
Hoger beroep tegen boetebeschikking. Verzoek van de Inspecteur om uitstel van de zitting wijst het Hof af in verband met de voortgang van de zaak, niet alleen vanwege het algemene belang van een doelmatige procesgang en een goede procesorde, maar met name vanwege de belangen van belanghebbende bij de behandeling van de onderhavige procedure.
Hof vernietigt de boetebeschikking.
Het verzoek om vergoeding van materiële schade wordt afgewezen, omdat belanghebbende geen onderbouwing heeft gegeven van de schadeposten, noch enige indicatie van de omvang van de geleden schade. Voor een vergoeding van immateriële schade ziet het Hof in de onderhavige procedure over – uitsluitend - een boetebeschikking geen aanleiding.
De overschrijding van de redelijke termijn bij boetes wordt gecompenseerd met een aftrek van de boete (vgl. Raad van State 28 juli 2010, 201000631/1/V6, ECLI: NL:RVS:2010:
). In dit geval is de boetebeschikking vernietigd, zodat een aftrek niet aan de orde is.Het Hof kent ten slotte een integrale proceskostenvergoeding toe omdat de Inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Het Hof verleent aan belanghebbende een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand op basis van het verstrekte overzicht en voor de helft daarvan vermeerderd met omzetbelasting.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00178
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende], woonachtig te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 maart 2012, nummer AWB 10/4144, inzake het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 20 mei 2008, onder aanslagnummer [aanslagnummer].F02.2506, bij beschikking een boete ten bedrage van € 3.552 opgelegd vanwege niet of te late betaling van omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002. Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij zijn uitspraak van 3 september 2010, de bij beschikking vastgestelde boete verminderd tot een bedrag van € 58.
Belanghebbende is van deze uitspraak en van eenentwintig op of rond dezelfde datum door de Inspecteur gedane samenhangende uitspraken op bezwaar, in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep bij de Rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 10/4144, alsmede voor de beroepen in de zaken aldaar geregistreerd onder nummers AWB 10/4138 tot en met AWB 10/4143 en AWB 10/4145, heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende eenmaal, te weten in de zaak onder nummer AWB 10/4143, een bedrag van € 150 aan griffierecht geheven.
Bij uitspraak heeft de Rechtbank het beroep voor zover het de boetebeschikking betreft niet-ontvankelijk verklaard en vergoeding van proceskosten ten bedrage van € 195,34 gelast.
Tegen deze uitspraak en tegen negentien andere op dezelfde datum door de Rechtbank gedane uitspraken heeft belanghebbende, in één geschrift verenigd, hoger beroepen ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep in de onderhavige zaak, alsmede voor de hoger beroepen bij het Hof geregistreerd onder de kenmerken 12/00172 tot en met 12/00177 en 12/00179, heeft de griffier van het Hof van belanghebbende eenmaal, en wel in de zaak onder kenmerk 12/00172, een bedrag van € 232 aan griffierecht geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Op de voet van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende bij brief van 9 september 2013, met een bijlage, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn door de griffier op 10 september 2013 in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Op donderdagmiddag 19 september 2013 heeft de Inspecteur het Hof telefonisch verzocht om uitstel van de zitting. Het Hof heeft het verzoek in een vervolgtelefoongesprek afgewezen op de hierna onder 4.2 tot en met 4.4 vermelde gronden.
De zitting in deze zaak, alsmede in de zaken bij het Hof bekend onder de kenmerken 12/00172 tot en met 12/00177 en 12/00179 tot en met 12/00191, heeft plaatsgehad op 20 september 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer mr. drs.[A], gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren drs. [B] en mr. [C].
Partijen hebben ieder te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
Belanghebbende drijft in het onderhavige tijdvak in de vorm van een eenmanszaak twee ondernemingen (“[bedrijf 1]” en “[bedrijf 2]”) en is als zodanig ondernemer voor de omzetbelasting, alsmede administratieplichtig als bedoeld in artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR). Alle bedrijfsactiviteiten werden uitgeoefend vanuit het adres [adres] te [woonplaats]. Op dit adres is belanghebbende woonachtig met mevrouw [D]. Daarnaast heeft belanghebbende in de periode 1oktober 2001 tot en met 28 februari 2004 een bedrijfsruimte in [plaats] gehuurd, waar hij de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden van de autohandel verricht.
De bedrijfsactiviteiten onder de handelsnaam “[bedrijf 1]” bestaan uit de handel in en de verkoop van gebruikte personenauto’s en het verrichten van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden. De onderhouds- en reparatiewerkzaamheden worden vanaf 1 maart 2004 door een derde uitgevoerd. Belanghebbende is met betrekking tot deze bedrijfsactiviteiten sinds 1 januari 1998 onder omzetbelastingnummer [nummer].B.02 in de administratie van de Belastingdienst opgenomen.De bedrijfsactiviteiten van de onderneming, die belanghebbende drijft onder de naam “[bedrijf 2]”, bestaan uit het zetten van tattoo’s en piercings. Sinds 1januari 1995 is belanghebbende voor wat betreft deze activiteiten in die administratie opgenomen onder omzetbelastingnummer [nummer].B.01.
Op 8 mei 2006 heeft bij belanghebbende een bedrijfsbezoek van de Belastingdienst plaatsgevonden. Van dit bezoek is een rapport opgesteld, dat de Inspecteur op 11 januari 2010 aan belanghebbende heeft gezonden. In dit rapport is onder meer vermeld, dat administratieve bescheiden zijn ingezien en dat belanghebbende niet heeft voldaan aan zijn bewaarplicht van alle primaire bescheiden, zoals een afsprakenkalender. Verder is in het rapport opgenomen dat belanghebbende aan dit bezoek niet het vertrouwen kan ontlenen dat de door hem in het verleden ingediende aangiften zijn gecontroleerd en akkoord bevonden, omdat de bevindingen (nog) niet zijn vergeleken met de door belanghebbende in het verleden gedane belastingaangiften. Ook is opgemerkt dat de administratie zelf niet is beoordeeld en dat daarom niet kan worden geconcludeerd dat de Belastingdienst aan die administratie haar goedkeuring heeft verleend.
In verband met een door de Inspecteur bij belanghebbende in te stellen boekenonderzoek is belanghebbende bij brief van 10 mei 2006 verzocht gegevens en informatie te verstrekken. In een door belanghebbende naar aanleiding van dat verzoek ingevulde “Vragenlijst automatisering” is opgeven dat zijn bedrijfsvoering niet geautomatiseerd plaatsvindt. Verder heeft belanghebbende een van zijn (vorige) administrateur ontvangen CD-rom met daarop een back-up van de financiële administratie van beide ondernemingen aan de Belastingdienst gezonden. Op 6 oktober 2006 is een boekenonderzoek aangekondigd en is belanghebbende verzocht gegevens en bescheiden beschikbaar te houden.
Vervolgens is bij belanghebbende in de periode vanaf 11 oktober 2006 tot medio januari 2007 het boekenonderzoek (hierna: het boekenonderzoek) ingesteld. De administraties van de beide ondernemingen zijn daarbij gecontroleerd. Bij brief van 26 oktober 2006 wordt belanghebbende verzocht nadere informatie te geven over meerdere boekingen en verwerkingen van in- en verkopen van auto’s. In vervolg op deze brief wordt belanghebbende bij brief van 15 november 2006 verzocht nog nadere informatie te geven. Over deze verzoeken heeft telefonisch contact tussen belanghebbende en de Belastingdienst plaatsgevonden, waarvan notities door de Belastingdienst zijn opgemaakt. In de notitie van 5 december 2006 is de mededeling van belanghebbende opgenomen, dat hij alles over 2001 heeft uitgezocht en dat de gegevens de volgende dag zullen worden toegezonden, alsmede dat hij omtrent het standpunt van de Belastingdienst betreffende negatieve kassen en privé-verkopen aanvullende gegevens zal verstrekken.
Bij kennisgevingen van 19 december 2006 deelt de Inspecteur aan belanghebbende mede, dat ter behoud van rechten diverse aanslagen over 2001 met boete worden opgelegd, waarbij een specificatie van elke correctie wordt vermeld. Belanghebbendes toenmalige adviseur wordt daarvan op 19 december 2006 telefonisch in kennis gesteld en zij bericht dat de rest van de stukken zo spoedig mogelijk wordt toegestuurd. Met dagtekening 28 december 2006 heeft de Inspecteur een tweetal naheffingsaanslagen omzetbelasting (hierna: OB) 2001, met boete, vastgesteld, en met dagtekening 30 december 2006 de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), met boete, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: Waz) en Ziekenfondswet (hierna: Zfw) 2001.
Bij brief van 5 januari 2007, bij de Inspecteur binnengekomen op 25 januari 2007, wordt met een summiere motivering bezwaar gemaakt tegen beide naheffingsaanslagen OB 2001. Voorts wordt bij brief van 5 januari 2007, eveneens bij de Inspecteur binnengekomen op 25 januari 2007, bezwaar gemaakt tegen de drie navorderingsaanslagen IB/PVV 2001, Zfw 2001 en Waz 2001, met een summiere motivering.
Bij kennisgevingen van 29 november 2007 wordt aan belanghebbende medegedeeld dat ter behoud van rechten diverse aanslagen over 2002 zullen worden opgelegd, waarbij een specificatie van elke correctie wordt vermeld. Met dagtekening 29 december 2007 zijn vervolgens twee naheffingsaanslagen OB 2002 vastgesteld; met dagtekening 20 december 2007 de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 en met dagtekening 19 december 2007 de navorderingsaanslagen Waz en Zfw 2002.
Bij brief van 7 januari 2008, bij de Inspecteur binnengekomen op 18 januari 2008, wordt met een summiere motivering bezwaar gemaakt tegen beide naheffingsaanslagen OB 2002. Voorts wordt bij brief van 7 januari 2008, tevens bij de Inspecteur binnengekomen op 18 januari 2008, bezwaar gemaakt tegen de drie navorderingsaanslagen IB/PVV 2002, Waz 2002 en Zfw 2002, met een summiere motivering.
Het van het boekenonderzoek opgemaakte controlerapport is, tezamen met, onder 2.11 vermelde, diverse mededelingen omtrent een boete, alsmede negen aanslagen, waarvan een tweetal met boete, en drie boetebeschikkingen, op 20 mei 2008 aan belanghebbende overhandigd bij aktes van betekening opgemaakt door de deurwaarder.
Over de periode 2003 tot en met 2005 heeft de Inspecteur twee naheffingsaanslagen OB, met boete, drie (navorderings-)aanslagen IB/PVV, met boete, en Zfw, alsmede een navorderingsaanslag Waz 2003, met berekening van heffingsrente, en over het jaar 2002 drie boetebeschikkingen aan belanghebbende opgelegd, al welke aanslagen, boete- en heffingsrentebeschikkingen ingevolge artikel 10 van de Invorderingswet terstond en tot het volle bedrag invorderbaar zijn gesteld.
Bij de onder 2.10 genoemde overhandiging van bescheiden heeft een doorzoeking van de woning van belanghebbende, alsmede van die van zijn schoonfamilie plaatsgehad en is er beslag gelegd op bankrekeningen, auto’s, inventaris en verzekeringspolissen van belanghebbende.
Bij brief van 30 mei 2008 biedt de Inspecteur belanghebbende de gelegenheid de onder 2.7 en 2.9 summier gemotiveerde bezwaarschriften betreffende de navorderingsaanslagen 2001 en 2002 nader te motiveren en verzoekt hij ermee in te stemmen dat de beslistermijn van de bezwaren wordt verlengd tot zes weken na de door hem ontvangen nadere motivering. Voorts bericht hij dat hij akkoord is met een gecombineerde motivering voor alle vijf jaren, waarover de navorderingsaanslagen zijn opgelegd.
Bij brieven van 15 en 16 juni 2008 ontvangt belanghebbende overeenkomstig bericht inzake de naheffingsaanslagen OB 2001 en 2002, waarin een reactietermijn tot 1 juli 2008 wordt verleend, en de Inspecteur meedeelt dat de ontvangen bezwaarschriften niet dan wel onvoldoende zijn gemotiveerd, zodat het uitblijven van een reactie tot niet-ontvankelijkheid kan leiden.
Bij brief van 25 juni 2008, bij de Inspecteur binnengekomen op 26 juni 2008, maakt belanghebbende bezwaar tegen de (navorderings-)aanslagen met boete IB/PVV en Zfw, beide voor de jaren 2003 tot en met 2005, en de navorderingsaanslag Waz 2003, de naheffingsaanslagen OB 2003 en 2003 tot en met 2005, alsmede twee boetebeschikkingen OB 2002 en een boetebeschikking IB/PVV 2002, en verzoekt om een termijn voor de motivering. In deze brief verzoekt belanghebbende om vergoeding van alle kosten en schade in verband met dit bezwaar.
Bij brief van 30 juni 2008 verzoekt belanghebbende om verlenging van de termijn voor een nadere motivering van het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen OB 2001 en 2002 tot 15 juli 2008 en verzoekt hij om vergoeding van alle kosten en schade in verband met dit bezwaar.
Bij brieven van 15 juli 2008 verzoekt belanghebbende om verlenging van de termijn voor een nadere motivering van het bezwaar tegen de over 2001 en 2002 opgelegde navorderings- en de naheffingsaanslagen. Belanghebbende beklaagt zich in deze brieven erover, dat hij heeft geconstateerd dat bij het opmaken van het controlerapport geen rekening is gehouden met door hem en zijn accountant verstrekte informatie en stukken. Hij merkt verder op dat in de bezwaarfase een “feitelijke” discussie zal ontstaan, omdat het boekenonderzoek volgens belanghebbende niet op een meer gebruikelijke wijze is afgerond. Voorts verzoekt hij om na 11 augustus 2008 met zijn gemachtigde in contact te treden.
Bij brief van 15 augustus 2008 wordt de termijn voor de motivering verlengd tot 15 september 2008 en vermeldt de Inspecteur dat bij de controle wel rekening is gehouden met door belanghebbende verstrekte gegevens, dan wel dat in het controlerapport gemotiveerd is opgenomen, wanneer dat niet is gedaan. Voorts merkt de Inspecteur op, dat belanghebbende een klacht kan indienen als hij niet tevreden is over de afronding van het boekenonderzoek.
Bij brief van 29 augustus 2008 geeft belanghebbende zijn reactie. Hij begrijpt uit de brieven van de Inspecteur dat deze het door hem verzochte overleg over het verloop van het boekenonderzoek niet zinvol acht en betreurt dit. Verder bestrijdt belanghebbende alle onder punt 6.2 en 6.3 van het controlerapport vermelde correcties, hij meent dat er geen reden is om af te wijken van de ingediende aangiften en wijst inzake de boetes op het ontbreken van opzet of grove schuld. Voorts voegt belanghebbende daaraan toe dat het voor een verdere motivering van de bezwaarschriften noodzakelijk is dat hij over alle op de zaak betrekking hebbende stukken kan beschikken en verzoekt om contact om de stukken in te zien.
Op 8 oktober 2008 en 19 november 2008 is inzage verleend in stukken. In zijn brief van 24 november 2008 verleent de Inspecteur belanghebbende een aanvullende termijn van drie weken voor de nadere motivering. Veder merkt de Inspecteur op:
‘Het boekenonderzoek vloeide voort uit een gezamenlijke actie in samenwerking met o.a. de Gemeente [woonplaats]. en het is aannemelijk dat die samenwerking er mogelijk toe heeft bijgedragen dat het boekenonderzoek uiteindelijk langer heeft geduurd en anders is afgesloten dan gebruikelijk.
Dit betekent echter niet dat één en ander inhoudelijk invloed heeft gehad op het boekenonderzoek (.)
Ik heb navraag gedaan (..) in hoeverre ik, voor zover aanwezig, stukken zou moeten overleggen aangaande bovengenoemde actie (..) en ik stel vast dat u verzocht heeft, en ook recht heeft op, alle stukken (..) Deze stukken heeft u, met uitzondering van verklaringen van derden die om privacy-redenen verwijderd waren, in mogen zien (..) ik ben (..) van mening dat aan uw verzoek is voldaan.’
Bij brief van 28 november 2008 deelt belanghebbende mee dat hem op 8 oktober 2008 een geschoond controledossier ter inzage is gegeven, hetgeen ook op 19 november 2008 het geval was. Voorts vermeldt hij dat er stukken van de gezamenlijke actie zullen zijn en dat deze in het dossier ontbraken, evenals de verklaringen van derden. Hij stelt vast dat gegevens over de vaststelling van de aanslagen, duplicaten van aanslagen, alsmede computerbestanden ontbraken. Verder meldt belanghebbende dat de “inhoudelijke” motivering binnen de termijn wordt ingezonden. In zijn brief van 15 december 2008 herhaalt belanghebbende zijn verzoek om stukken en verstrekt hij per toegepaste correctie informatie omtrent allerlei kentekens, zoals of de auto is gesloopt, dan wel aangewend bij inruil en of de transactie is wel verwerkt. Voorts vermeldt hij vooralsnog akkoord te zijn met een tweetal correcties in 2002 ten bedrage van in totaal € 7.700 en een correctie in 2003 ten bedrage van € 1.847,13.
Bij brief van 23 november 2009 meldt de Inspecteur, na excuses, de afhandeling van de bezwaarschriften voortvarend ter hand te nemen en verzoekt om een afspraak. In de brief van 11 januari 2010 verwijst de Inspecteur naar een afspraak van 23 december 2009 en meldt dat is afgesproken dat hij de stukken ter inzage verstrekt. Alsnog zendt hij belanghebbende het onder 2.3 vermelde rapport van 8 mei 2006. Voorts komt de Inspecteur met een minnelijke oplossing over te handhaven correcties, een voorstel voor de afhandeling van de oude jaren, met intrekking van de bezwaren, alsmede een voorstel voor de jaren 2006 tot en met 2010.
Bij brief van 1 maart 2010 deelt de Inspecteur mee dat gehoor wordt gegeven aan het telefonische verzoek van belanghebbende om uitstel voor een reactie op zijn in de brief van 11 januari 2010 gedane voorstel tot 15 april 2010, waarmee belanghebbende akkoord gaat.
Op 27 april 2010 verzoekt de Inspecteur om een reactie voor 12 mei 2010, en bij brief van 25 mei 2010 bericht hij naar aanleiding van een telefoongesprek van 20 mei 2010, dat hij een verklaring zal toezenden, dat alle stukken ter inzage zijn verstrekt, maar dat hij daarvoor nog enige bescheiden heeft moeten opvragen, zodat dit nog niet verklaard kan worden.
In de brief van 28 mei 2010 van de Inspecteur is opgenomen:
‘In vervolg op het schrijven van 25 mei jongstleden, delen wij u mee dat ons is gebleken dat het boekenonderzoek met betrekking tot dhr. [belanghebbende] onderdeel is geweest van een project ‘wijkgerichte aanpak [E] te [woonplaats].’. Het project is een samenwerkingsverband geweest tussen diverse instanties waaronder de belastingdienst. Voor de uitvoering hiervan is door de deelnemende partners een convenant afgesloten. Hierin is de voorwaarde opgenomen dat alle gebruikte informatie ná evaluatie van het project en déchargé verlening door de opdrachtgever (id est de gemeente [woonplaats].) vernietigd zal worden. Deze evaluatie heeft in middels plaatsgevonden.
(..) In dit dossier bevinden zich een tweetal klikbrieven waarvan wij er een niet ter inzage verstrekken. Uit deze brief is vrij eenvoudig af te leiden door wie hij geschreven is. Om redenen van veiligheid achten wij het niet verantwoord u deze informatie te verschaffen. Zoals wij reeds in de eerste alinea hebben geschreven, zal het u ook duidelijk zijn dat het niet de klikbrieven zijn geweest die de aanleiding hebben gevormd voor het onderzoek.’
Bij brief van 3 juni 2010 beklaagt belanghebbende zich over de beperkte inzage en dat hem, na gedurende anderhalf jaar daarom verzocht te hebben, nog geen inzage in alle stukken verleend is, alsmede dat de Inspecteur hem niet mededeelt of en wanneer de gegevens van het project vernietigd zijn en welke “redenen van veiligheid” inzage in klikbrieven zouden beletten. Voorts bestrijdt belanghebbende enkele correcties met informatie per post, alsmede de correcties stortingen en negatieve kassen met de toelichting, dat hij financieel werd bijgestaan door familie, waarbij verwezen wordt naar aan de Inspecteur overgelegde verklaringen van de familie omtrent leningen, en gewezen wordt op een inconsistentie inzake het niet doorrekenen van een correctie van 4 april 2002 ten bedrage van € 8.637,62. Verder gaat belanghebbende met een aantal correcties akkoord. De boetes worden bestreden met verwijzing naar de wijze waarop de Belastingdienst is opgetreden:
‘met deurwaarders, invallen en inbeslagnames die volstrekt onnodig en buitenproportioneel waren (…), de wijze van afdoening van de aanslagen en bezwaarschriften (…). Ook heeft u ten onrechte geen rekening gehouden met de grote nadelige gevolgen van de “inval” voor het bedrijf van [belanghebbende], de reputatie is ernstig geschaad met ook negatieve financiële gevolgen. (…)
Tot slot houdt u onvoldoende rekening met de geringe financiële draagkracht van [belanghebbende].’
Beide klikbrieven zijn alsnog, mede vanwege de procedure bij de Rechtbank, verstrekt.
Bij brief van 11 juni 2010 reageert de Inspecteur op belanghebbende brief van 3 juni 2010 en meldt, dat een email-bericht, gedateerd 25 mei 2010, wordt bijgesloten, waaruit de reden van het onderzoek blijkt, en dat alle gebruikte informatie is vernietigd. Voorts wordt door hem een (hernieuwd) voorstel voor een minnelijke oplossing aangeboden. Met belanghebbende is vervolgens telefonisch overleg gevoerd, waarbij belanghebbende heeft verzocht om een reactietermijn van circa een maand. Uiteindelijk komt van belanghebbende geen reactie op het gedane voorstel.
In de brief van 12 augustus 2010 geeft de Inspecteur een onderbouwing en berekening van de hierna vermelde uitspraken op bezwaar. De Inspecteur handhaaft zijn standpunt dat de administratie van belanghebbende niet kan dienen als betrouwbare basis voor het bepalen van de verschuldigde belastingen, alsmede dat de vereiste aangiften voor deze belastingen niet is gedaan en dat sprake is van omkering van de bewijslast. Vervolgens gaat de Inspecteur de bevindingen van het boekenonderzoek per correctiepost na. Hij vermeldt dat voor een groot aantal auto’s de correcties komen te vervallen, maar in stand blijven voor een zestal auto’s en dat hij correcties laat vervallen op basis van verklaringen en opmerkingen van belanghebbende. Verder handhaaft hij de correcties betreffende veranderde bedragen op inkoopfacturen, negatieve kassen, de margeregeling, alsmede het privé-gebruik van auto’s, die tot de handelsvoorraad behoren. Voor de tattooshop vervallen de correcties.
In de periode 3 september 2010 en 5 november 2010 doet de Inspecteur uitspraken op de ingediende bezwaarschriften. Na de uitspraken op bezwaar en de stellingname van de Inspecteur omtrent het overschrijden van de aanslagtermijn voor de aanslagen over 2001, alsmede het door de Inspecteur ingestelde incidentele hoger beroep in een drietal zaken over 2002, zijn de navolgende acht (naheffings-, navorderings-)aanslagen en boetes in geschil:
Aanslag |
Nummer [aanslagnummer] |
Dagtekening |
Vastgesteld bedrag |
Vastgestelde boete |
Bedrag na uitspraak op bezwaar |
Boete na uitspraak op bezwaar |
OB 2002 |
F.02.2501 |
29-12-2007 |
€ 7.785 |
€ 5.857 |
||
OB 2002 boete |
F.02.2506 |
20-05-2008 |
€ 3.552 |
€ 58 |
||
OB 2003-2005 |
F.02.5506 |
20-05-2008 |
€ 17.416 |
€ 7.577 |
€ 3.573 |
€ 95 |
Aanslag |
Nummer [aanslagnummer] |
Dagtekening |
Vastgesteld inkomen |
Vastgestelde boete |
Inkomen na uitspraak op bezwaar |
Boete na uitspraak op bezwaar |
IB 2002 |
H.27 |
20-12-2007 |
€ 39.413 |
€ 9.970 |
||
IB 2002 boete |
H.28 |
20-05-2008 |
€ 4.495 |
€ 0 |
||
ZFW 2002 |
S.27 |
20-12-2007 |
€ 19.650 |
€ 9.970 |
||
IB 2004 |
H.46 |
20-05-2008 |
€ 38.614 |
€ 3.266 |
€ 9.357 |
€ 0 |
ZFW 2004 |
S.46 |
20-05-2008 |
€ 38.614 |
€ 9.357 |
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de bij beschikking opgelegde boete rechtmatig en tot het juiste bedrag vastgesteld?
II. Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van schade, die hij heeft geleden wegens onzorgvuldig handelen van de Inspecteur, alsmede op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?
III. Dient aan belanghebbende een integrale vergoeding van de kosten van de bezwaarfase en van de proceskosten te worden verleend, dan wel is de forfaitaire vergoeding wat betreft de samenhang van zaken en wegingsfactor in eerste aanleg te laag berekend?
Belanghebbende is van mening, dat de eerste vraag ontkennend en de laatste twee vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende heeft een overzicht overgelegd van te declareren verrichtingen van zijn onder 1.8 vermelde gemachtigde. In dit overzicht is voor de periode 6 juni 2008 tot en met 4 december 2012, gespecificeerd per datum, een omschrijving van verrichtingen opgenomen, met de daaraan bestede tijd en het in rekening gebrachte tarief, alsmede een verhoging met 7,5% als opslag voor kantoorkosten. De gemachtigde heeft vermeld dat het totaalbedrag van € 24.380,11, bestaande uit € 19.046,25 aan verrichtingen, te verhogen met € 3.626,39 aan omzetbelasting, en € 1.428,47 aan opslag kantoorkosten, te verhogen met € 279 aan omzetbelasting, aan belanghebbende in rekening zal worden gebracht. Voorts heeft de gemachtigde medegedeeld dat dit totaalbedrag nog verhoogd zal worden met de kosten van het voorbereiden en bijwonen van de zitting van het Hof en de kosten van de, door hem zogenoemde, afwikkeling van de aanslagen en van de door de Ontvanger gelegde beslagen.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, naar het Hof begrijpt, van de boete, alsmede vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep en van schade.
De Inspecteur concludeert, primair, tot niet-ontvankelijkverklaring, subsidiair, tot ongegrondverklaring van het hoger beroep van belanghebbende.