Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6908, 11/00696

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-12-2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:6908, 11/00696

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 december 2013
Datum publicatie
12 mei 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:6908
Zaaknummer
11/00696
Relevante informatie
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-01-2024] art. 24, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6

Inhoudsindicatie

Belanghebbende maakt wisselend gebruik van een adres in Nederland en een adres in de Verenigde Staten. Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank de oproep voor de zitting naar het juiste – bij haar bekende – adres heeft gezonden. Rechtbank is niet verplicht de oproeping per email te verzenden.

De uitspraak op bezwaar tegen de naheffingsaanslag is naar het op het bezwaarschrift vermelde adres gezonden. Het beroepschrift is te laat ingediend en van verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding is niet gebleken.

Het bezwaar tegen de eerste beschikking ex. artikel 24a Wet MRB is te laat ingediend en niet-ontvankelijk. Het beroep tegen de tweede beschikking ex. artikel 24a Wet MRB is voortijdig ingediend. De uitspraak op bezwaar was nog niet tot stand was gekomen, en belanghebbende kon redelijkerwijs ook niet menen dat dit wel reeds het geval was (artikel 6:10 Awb).

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 11/00696

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende],

wonende te [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 oktober 2011, nummer AWB 11/2760 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de Inspecteur,

betreffende na te melden naheffingsaanslag en beschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan mevrouw [A] is met dagtekening 6 april 2010 voor het tijdvak 18 januari 2010 tot en met 17 april 2010 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 472. Na daartegen bij brief van 11 april 2010, bij de Inspecteur ingekomen op 23 april 2010, gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur met dagtekening 7 juni 2010 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.2.

Belanghebbende en mevrouw [A] hebben bij brief van 11 april 2010 verzocht om toepassing van het tarief als bedoeld in artikel 24a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet MRB). De Inspecteur heeft dit verzoek bij brief van 25 mei 2010 afgewezen. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij brief van 6 januari 2011 heeft de Inspecteur belanghebbende bericht dat deze uitspraak op bezwaar is vervallen en dat opnieuw zal worden beslist op het verzoek van 11 april 2010. Bij beschikking van 11 maart 2011 heeft de Inspecteur het verzoek afgewezen. Bij brief van 5 mei 2011, welke op 6 mei 2011 aangetekend is verzonden, maakt belanghebbende bezwaar tegen de beschikking van 11 maart 2011. Bij brief van 19 mei 2011 bericht de Inspecteur dat hij de brief van 5 mei 2011 niet als een bezwaarschrift tegen de beschikking van 11 maart 2011 beschouwt.

1.3.

Belanghebbende is van de hiervoor vermelde uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben beide partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 november 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B].

1.7.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Na de sluiting van het onderzoek aan het einde van de zitting op 1 november 2013 is op 7 november 2013 bij het Hof een brief van 5 november 2013 van belanghebbende binnengekomen. Deze brief is een kopie van een aan de Rechtbank gerichte brief. Op de hierna onder 4.1 vermelde gronden heeft het Hof beslist de brief buiten beschouwing te laten.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Mevrouw [A] is houder van de personenauto, type [C], met als kenteken [kenteken].

2.2.

De Inspecteur heeft aan mevrouw [A] met dagtekening 6 april 2010 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting voor het motorrijtuig met kenteken [kenteken] opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer]. Belanghebbende heeft in een brief van 11 april 2011, bij de Inspecteur ingekomen op 23 april 2010, het volgende vermeld:

“VERZOEK #1

(…)

8. Ik heb de aanvraag bij u eerder gedaan om –op basis van gelijke behandeling - non discriminatie - ten opzicht van andere gehandicapte die wel in een bus passen – een uitzondering te maken en mij het tarief te verlenen voor de motorrijtuigen belasting overeenkomende met een invaliede busjes met een gewicht van 1805 kg. Van uw Dienst Bezwaarschriften PB 9054 7300 GS Apeldoorn en daar heb ik niets over mijn bezwaar mogen vernemen.

(...)

VERZOEK/KLACHT #2

(...)

6. Ik heb danook samen met verzoek #1 bij de Dienst Bezwaarschriften PB 9054 7300 GS Apeldoorn al bij voorbaat bezwaar aangetekend maar nu 5 weken later heb ik daar niets op mogen vernemen behalve een aanmaning die u via ons USA adres van mijn zoon verzond. Een aanmaning i.p.v. van antwoord op mijn bezwaar. Ik weet niet waar de aanmaning over gaat. Immers de EUR 472.00 aanslag #[aanslagnummer]. is toch pas 14 dg. na 6 april verschuldigd terwijl ik van wege Verzoek #1 op basis van gelijke behandeling met andere gehandicapten die u wel het verminderde tarief verleent voor het bestel bus tarief, gewicht 1805 kg, voor gehandicapten in aanmerking wens te komen waarbij werd geindiceerd om het verschuldigde gewoon aan te bieden omdat u officieel liever niet op de zaak ingaat.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is belanghebbende op de juiste wijze opgeroepen voor het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank?

2. Dient belanghebbende ontvankelijk te worden verklaard in het beroep betreffende de naheffingsaanslag?

3. Dient belanghebbende ontvankelijk te worden verklaard in het beroep dan wel het bezwaar betreffende het verzoek om toepassing van het tarief als bedoeld in artikel 24a van de MRB?

4. Heeft de wetgever in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld door in artikel 24a van de Wet MRB het verlaagde tarief uitsluitend van toepassing te laten zijn voor bestelauto’s als bedoeld in dat artikel?

Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, wijziging van de beschikking in dier voege dat het verzoek wordt toegewezen en vermindering van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing