Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-02-2013, BZ2896, 12-00206

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-02-2013, BZ2896, 12-00206

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 februari 2013
Datum publicatie
4 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2896
Zaaknummer
12-00206

Inhoudsindicatie

Vergoeding kosten bezwaar. Geen bewijs van fout aan de zijde van de Inspecteur. Belanghebbende doet aangifte in de IB/PVV en ontvangt een voorlopige aanslag. Deze voorlopige aanslag is te hoog omdat erin is begrepen inkomen dat ter heffing is toegewezen aan het buitenland. Na bezwaar wordt de voorlopige aanslag verminderd naar het juiste bedrag. Volgens belanghebbende heeft hij recht op vergoeding van kosten voor het maken van bezwaar. De Inspecteur bestrijdt dat omdat, volgens hem, belanghebbende heeft verzuimd alle bladzijden van het aangiftebiljet in te sturen, zodat niet kenbaar was dat er buitenlands inkomen moest worden vrijgesteld. Het Hof overweegt dat belanghebbende moet bewijzen dat het aangiftebiljet integraal naar de Belastingdienst is gezonden. Het Hof is met de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende dat bewijs niet heeft geleverd. Hij heeft evenmin bewezen dat er aan de zijde van de belastingdienst een fout is gemaakt waardoor het ingediende aangiftebiljet gedeeltelijk in het ongerede is geraakt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank; belanghebbende heeft geen recht op de door hem gewenste vergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00206

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y (België),

hierna: belanghebbende,

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 13 april 2012, nummer AWB 11/1006, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Limburg van de rijksbelastingdienst

(hierna, evenals de directeur van het onderdeel Belastingregio Belastingdienst/Limburg van die dienst, die met ingang van 1 januari 2011 te dezen bevoegd is, aan te duiden als: de Inspecteur)

betreffende na te noemen verzoek om vergoeding van kosten van het bezwaar.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 29 oktober 2010 en onder nummer 0000.00.000.H.90 over het jaar 2009 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.314 (hierna: de voorlopige aanslag). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 4 februari 2011 de voorlopige aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.259. Tevens heeft de Inspecteur bij die uitspraak belanghebbendes verzoek tot het verlenen van een kostenvergoeding voor het bezwaar afgewezen.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van het Hof van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben belanghebbende en de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op

14 december 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.

1.6. Het Hof heeft aan het slot van de zitting het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende is woonachtig in België. Op 28 september 2010 heeft de gemachtigde van belanghebbende een aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2009 geprint en aan de rijksbelastingdienst gezonden. Het aangegeven inkomen uit werk en woning is als volgt vastgesteld:

Belastbare winst uit onderneming: € 258

Loon A: € 2.001

Ontvangen periodieke uitkeringen: € 23.055

Inkomen uit werk en woning: € 25.314

2.2. Aan belanghebbende is met dagtekening 29 oktober 2010 de voorlopige aanslag overeenkomstig de aangifte opgelegd.

2.3. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak van 4 februari 2011 de vorenbedoelde periodieke uitkering ter grootte van € 23.055 aangemerkt als inkomen waarover uitsluitend het woonland België heffingsbevoegd is en het belastbaar inkomen uit werk en woning in Nederland met € 23.055 verminderd. Bij deze uitspraak heeft de Inspecteur de door belanghebbende verzochte kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure aan belanghebbende niet toegekend.

2.4. In februari 2011 heeft de Inspecteur een brief gezonden met, voor zover te dezen van belang, de volgende inhoud:

'Vorig jaar hebt u aangifte gedaan over 2009. U hoefde toen geen inkomstenbelasting te betalen. Als uw situatie niet is gewijzigd, hoeft u daarom over 2010 geen aangifte te doen.

Wel aangifte doen

Is uw situatie wel gewijzigd waardoor u toch inkomstenbelasting moet betalen? (...)'

2.5. De door belanghebbende in (hoger) beroep overgelegde print van het aangiftebiljet wijkt af van de bij de rijksbelastingdienst aanwezige scan van het aangiftebiljet. In de door belanghebbende overgelegde print is onder vraag 51a aangegeven dat de stamrechtuitkering Nederlands inkomen betreft waarover Nederland geen inkomstenbelasting mag heffen. Deze vraag staat op het aangifteblad 14 vermeld. Het aangifteblad 14 bestaat uit twee pagina's en zit in het door belanghebbende overgelegde aangiftebiljet na het aangifteblad 7 en voor het jaarstukkenblad 1.

2.6. In de door de Inspecteur overgelegde scan van het aangiftebiljet ontbreekt aangifteblad 14. De scan is ononderbroken genummerd van 0,00000000040 tot en met 0,00000000059.

2.7. De Inspecteur heeft onderzoek laten doen naar het bij de rijksbelastingdienst aanwezige aangiftebiljet en de door belanghebbende in beroep overgelegde print van het aangiftebiljet. Het onderdeel Belastingdienst/Centrum voor facilitaire dienstverlening van de rijksbelastingdienst heeft de Inspecteur, voor zover te dezen van belang, als volgt bericht:

'Ik heb aan de hand van het door u aangeleverde BSN de aangifte gecontroleerd. De aangifte van [Hof: belanghebbende] is door B/CFD/DHH/Ci op 04 oktober 2010 gescand. Alle Aangiftebladen en eventuele bijlagen worden tijdens het scanproces voorzien van een zogenaamd spuit of endorsementnummer.

De opbouw van dit nummer is uniek en oplopend per gescande pagina te weten: scanner identificatie, punt, jaar (alleen het eerste nummer van het jaar, in dit geval een 0 voor 2010), dag, maand, 3 posities voor het batch volgnummer op die dag op de scanner en als laatste een 3-cijferig paginanummer.

In dit specifieke geval kan aan de hand van de nummering van de pagina's van de aangifte van [Hof: belanghebbende] vastgesteld worden dat alle pagina's opeenvolgend gescand zijn en dat aangifteblad 14 voor en achterkant niet in de aangifteset aanwezig waren tijdens het scannen.

Hierbij moeten nog twee kanttekeningen worden geplaatst

-Mocht een pagina tijdens het scannen niet als aangiftepagina worden herkend dan wordt deze als bijlage gevoegd achter de aangifte en is als zodanig zichtbaar in het digitale archiefsysteem van de belastingdienst. Bij [Hof: belanghebbende] zit geen bijlage achter de aangifte. De oplopende nummering geeft overigens geen indicatie van het digitaal losweken van een aangiftepagina als bijlage.

-Op de door de belastingdienst gebruikte scanners zit een ultrasone double feed detectie die het onmogelijk maakt een pagina dubbel te scannen en derhalve te missen. De scanners geven dan een foutmelding en de scanoperator moet de double feed fout herstellen.'.

Voorts heeft de Inspecteur een technisch rapport van de eenheid Belastingdienst/Douane Zuid van 26 juni 2012 overgelegd.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of door de Inspecteur aan belanghebbende een kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure dient te worden toegekend.

Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. De Inspecteur heeft tijdens het onderzoek ter zitting zijn standpunten nader toegelicht, maar daaraan geen nieuwe argumenten toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, voor zover deze de kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure betreft, en tot toekenning van een kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. Belanghebbende bepleit dat een vergoeding van de kosten van bezwaar moet worden toegekend wegens onnodig bezwaar omdat in de ingediende aangifte is verzocht om, zoals belanghebbende dat heeft aangeduid, 'aftrek ter voorkoming van dubbele belasting over de stamrechtuitkering'.

4.2. De Inspecteur concludeert dat belanghebbende geen aanspraak heeft op kostenvergoeding. Hij stelt dat er geen sprake is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, van de Awb. Er is geen sprake van onnodig bezwaar, omdat de voorlopige aanslag conform de ingediende aangifte is opgelegd en in de ingediende aangifte, aldus de Inspecteur, niet om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is verzocht.

4.3. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of belanghebbende bij het indienen van de aangifte bij het aangiftebiljet het aangifteblad 14 heeft meegezonden, zodat de omstandigheid dat bij het opleggen van de voorlopige aanslag de periodieke uitkering in de heffing is betrokken te wijten is aan de Inspecteur die een fout bij het scannen heeft gemaakt of dat belanghebbende het aangifteblad 14 niet heeft meegezonden.

4.4. Belanghebbende heeft in (hoger) beroep een na de indiening van de aangifte gemaakte print van het aangiftebiljet overgelegd waarin onder vraag 51a is aangegeven dat de stamrechtuitkering Nederlands inkomen betreft waarover Nederland geen inkomstenbelasting mag heffen. Deze vraag staat op het aangifteblad 14 vermeld. Het aangifteblad 14 bestaat uit twee pagina's en zit in het aangiftebiljet ná het aangifteblad 7 en vóór het jaarstukkenblad 1. Volgens belanghebbende is deze print met het aangifteblad 14 de aangifte zoals die oorspronkelijk bij de Inspecteur is ingediend.

4.5. De Inspecteur heeft in hoger beroep een gescande versie en een fotokopie van een aangiftebiljet overgelegd waarin voornoemd aangifteblad niet is opgenomen. Volgens de Inspecteur is deze door hem overgelegde aangifte de aangifte zoals die oorspronkelijk bij hem is ingediend.

4.6. Het Hof stelt voorop dat het op de weg van belanghebbende ligt om aannemelijk te maken dat oorspronkelijk aangifte is gedaan met een aangiftebiljet met aangifteblad 14 en op die wijze bij de Inspecteur is ingediend (Vgl. Hoge Raad 24 januari 1996, 30 527, LJN AA1875, onder meer gepubliceerd in BNB 1996/96.

4.7. De Rechtbank heeft dienaangaande overwogen:

"2.11. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat de aangifte volledig is ingediend op belanghebbende rust. Het risico van een niet volledig ingediende aangifte komt daarmee ook voor rekening van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in zijn bewijslast geslaagd. Het betreffen immers de middelste pagina's die ontbreken en niet pagina's die zich aan het eind of begin van de aangifte bevinden. Bovendien acht de rechtbank het niet aannemelijk dat bij een scan die doorlopend en niet onderbroken is genummerd de middelste pagina's "ongezien" in het ongerede raken. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat er eerder een fout is opgetreden bij het printen van de aangifte door belanghebbende en een niet volledige versie van de aangifte en jaarstukken is ingediend, dan dat een volledige versie van de aangifte en de jaarstukken is ingediend en de middelste pagina's bij het scannen door de inspecteur zijn zoekgeraakt. De bij het beroepschrift en de reactie op het verweerschrift gevoegde aangiften en jaarstukken zijn op een latere datum geprint en sluiten daarmee het feit dat ten tijde van de aangifte een niet volledige versie van de aangifte en jaarstukken is ingediend niet uit."

4.8. Het Hof onderschrijft deze overwegingen van de Rechtbank en maakt die tot de zijne en overweegt voorts als volgt.

4.9. Belanghebbende heeft zijn stelling dat er bij de rijksbelastingdienst iets fout is gegaan bij de behandeling van het ingediende aangiftebiljet naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt. Hierbij overweegt het Hof dat tegenover de door de Inspecteur overgelegde scan en fotokopie van de ingediende aangifte, de onder 2.7 vermelde bevindingen van Belastingdienst/Centrum voor facilitaire dienstverlening van de rijksbelastingdienst en het technisch rapport van 26 juni 2012, belanghebbende enkel heeft gesteld dat de ingediende aangifte compleet was en dat de Inspecteur in de brief van februari 2011 betreffende de inkomstenbelasting 2010 heeft meegedeeld dat er over 2009 geen belasting betaald hoefde te worden. Het door belanghebbende overgelegde aangiftebiljet betreft niet een scan of fotokopie van de op 28 september 2010 ingediende aangifte, maar een uitdraai uit de computer van de gemachtigde van belanghebbende van een latere datum, zodat, zoals ook de Rechtbank heeft overwogen, niet uit te sluiten valt dat het oorspronkelijk door de gemachtigde van belanghebbende ingediende biljet incompleet was.

4.10. Het gelijk is derhalve aan de zijde van de Inspecteur. Het hoger beroep van belanghebbende dient ongegrond te worden verklaard. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.

Ten aanzien van het griffierecht

4.11. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.12. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op: 1 februari 2013 door P.C. van der Vegt, voorzitter, P. Fortuin en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van M.M.R. Richardson, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.