Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-01-2013, BZ5025, 12-00082

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10-01-2013, BZ5025, 12-00082

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
10 januari 2013
Datum publicatie
21 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ5025
Zaaknummer
12-00082

Inhoudsindicatie

Kostenvergoeding. Uurvergoeding voor taxatiekosten volgens de richtlijnen die de hoven hebben vastgesteld in aansluiting op het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, 11/02035, LJN BX0904.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht

Tweede meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00082

Uitspraak op het hoger beroep van

mevrouw X, wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de Rechtbank) van 4 januari 2012, nummer AWB 11/247, in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Heusden,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende na te noemen aan belanghebbende in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) gezonden beschikking en na te melden aanslag in de onroerende zaakbelasting.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als A-straat 8 te Y (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2009 vastgesteld op € 299.000 voor het belastingtijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerende zaakbelasting over het jaar 2010 opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking.

1.2. Tegen voornoemde beschikking en aanslag heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar van 15 oktober 2010 de vastgestelde waarde verminderd naar € 270.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken op 20 januari 2011 beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank is van oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden gezegd dat belanghebbende in verzuim is geweest tijdig in beroep te komen en heeft het beroep ongegrond verklaard bij schriftelijke uitspraak van 4 januari 2012.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 5 juli 2012 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar.

1.5. Het Hof heeft ten slotte het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een tussenwoning.

2.2. Bij beschikking heeft de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 299.000.

In haar bezwaarschrift heeft belanghebbende - naast vermindering van de vastgestelde waarde - verzocht om vergoeding van de kosten voor

- het indienen van het bezwaarschrift (1 punt) € 218,00

- het taxatierapport (incl. BTW) € 428,40

- kadastrale uittreksels € 5,90

Totaal € 652,30.

2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de taxateur 4,5 uur heeft besteed aan het uitbrengen van het taxatierapport.

2.4. De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op het bezwaarschrift een kostenvergoeding toegekend van € 426,95.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is uitsluitend de hoogte van de kostenvergoeding ter zake van het taxatierapport. Het geschil spitst zich toe op de vraag op welk uurtarief deze vergoeding dient te worden gebaseerd.

Belanghebbende bepleit een vergoeding van € 428,40. De Heffingsambtenaar bepleit een vergoeding van € 203.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hieraan geen nieuwe gronden toegevoegd.

3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Heffingsambtenaar voor wat betreft de beslissing over de proceskostenvergoeding en vaststelling van deze vergoeding op € 652,30. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Gronden

4.1. In hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar desgevraagd te kennen gegeven niet (langer) het aantal door de taxateur aan de taxatie bestede uren te betwisten noch de stelling in te nemen dat sprake is van gelieerdheid tussen (het kantoor van) de gemachtigde en de taxateur.

Alleen het uurtarief is in geschil. Belanghebbende stelt dat het uurtarief op € 80 exclusief BTW moet worden gesteld. De Heffingsambtenaar neemt het standpunt in dat het uurtarief hoogstens € 40,61 inclusief BTW bedraagt.

4.2. In zijn arrest van 13 juli 2012, 11/02035, LJN BX0904, heeft de Hoge Raad overwogen:

4.3.1. Het gaat hier om een geval waarin op verzoek van de belanghebbende een taxatieverslag door een deskundige wordt opgesteld in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ.

4.3.2. In een dergelijk geval wordt de vergoeding volgens artikel 1, lid 1, aanhef en letter b, in verbinding met artikel 2, lid 1, aanhef en letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (hierna: het Bts 2003). Daarmee geldt een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur "naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn". In artikel 15 van het Bts 2003 is bepaald dat deze bedragen worden verhoogd met de omzetbelasting die daarvoor is verschuldigd.

(...)

4.3.11. Middel 5 voert aan dat de rechtbanken en gerechtshoven in gelijke gevallen verschillend oordelen over de hoogte van het te hanteren uurtarief. Het middel betoogt vergeefs dat het Hof jegens belanghebbende in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Het gelijkheidsbeginsel is een beginsel van behoorlijk bestuur dat door bestuursorganen in acht dient te worden genomen; het Hof is geen bestuursorgaan. Het middel faalt derhalve.

4.3.12. De vaststelling van de hoogte van de vergoeding voor een taxatieverslag blijkt in de praktijk in procedures over de toepassing van de Wet WOZ regelmatig aanleiding te geven tot geschillen. In aanmerking genomen dat de beslissing over het te hanteren uurtarief vooral van feitelijke aard is, is het wenselijk dat de gerechten in feitelijke instantie beleid ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren uurtarieven. Deze zullen zich, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3.2 tot en met 4.3.8 is overwogen, moeten richten naar de aard van de te taxeren objecten.

4.3. In aansluiting op dit arrest zullen de hoven voor een uniforme toepassing bij het vaststellen van een uurvergoeding voor taxatiekosten de volgende richtlijn hanteren:

Voor woningtaxaties: € 50 en voor taxaties van courante niet-woningen: € 65.

Het aantal uren voor niet-inpandige woningtaxaties wordt gesteld op 2 en voor woningtaxaties met inpandige opname op 4.

Indien in (hoger) beroep uitsluitend (nog) de proceskosten in geschil zijn, kan als wegingsfactor worden uitgegaan van 0,5 voor het gewicht van de zaak.

In voorkomende gevallen wordt het uurtarief verhoogd met het bedrag van de verschuldigde omzetbelasting.

4.4. Het Hof ziet in de voorliggende procedure geen reden af te wijken van de onder 4.3 weergegeven richtlijn en neemt hierbij in aanmerking dat tussen partijen niet langer het door de taxateur bestede aantal uren in geschil is. De kosten van het te vergoeden bedrag stelt het Hof dan ook op 4,5 x € 50 is € 225, vermeerderd met 19% omzetbelasting nu belanghebbende als particulier de in rekening gebrachte BTW niet in vooraftrek kan brengen, uitkomende op € 267,75. Het Hof zal de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vaststellen op € 491,65 (€ 218 + € 5,90 + € 267,75).

Ten aanzien van het griffierecht

4.5. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 respectievelijk € 115 te vergoeden.

Ten aanzien van de proceskosten

4.6. Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.

4.7. Omdat in beroep uitsluitend de vergoeding van de proceskosten in geschil was, merkt het Hof het gewicht van de zaak aan als licht en bepaalt de wegingsfactor op 0,5. Het Hof stelt de tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit, op 2,5 (punten) x € 437 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak) plus 2 (punten) x € 437 x 0,5 is, in totaal, € 983,25.

4.8. De Heffingsambtenaar heeft reeds een (gedeeltelijke) vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand alsmede de kosten van kadastrale uittreksels en het taxatierapport. Het Hof is met betrekking tot de kosten van het taxatierapport tot een ander oordeel gekomen dan de Rechtbank, die op dat punt de Heffingsambtenaar heeft gevolgd. Om redenen van eenvoud zal het Hof echter de gehele uitspraak van de Heffingsambtenaar, en van de Rechtbank, vernietigen en opnieuw rechtdoen en daarbij de tegemoetkoming vaststellen.

4.9. Het totale door de Heffingsambtenaar te vergoeden bedrag beloopt derhalve € 218 (niet in geschil) + € 267,75 + € 5,90 (niet in geschil) + € 983,25 = € 1.474,90.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,

- vernietigt de uitspraken van de Heffingsambtenaar,

- bepaalt de waarde van de onroerende zaak op € 270.000,

- vermindert de aanslag dienovereenkomstig,

- veroordeelt de Heffingsambtenaar tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.474,90, en

- gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht ad € 156 aan haar vergoedt.

Aldus gedaan op 10 januari 2013 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en J.C.K.W. Bartel, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.