Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-05-2013, CA1118, 12-00423
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-05-2013, CA1118, 12-00423
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 mei 2013
- Datum publicatie
- 27 mei 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:CA1118
- Zaaknummer
- 12-00423
Inhoudsindicatie
De geldigheid van het kentekenbewijs van een A was geschorst van 26 oktober 2010 tot en met 19 juni 2011. Op 19 juni 2011 om 12.35 uur is de auto verkocht en geleverd aan een autohandelaar. Tijdens een controle op 19 juni 2011 om 13.08 uur is geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg zonder dat deze was voorzien van handelaarskentekenplaten.
Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat ten onrechte aan belanghebbende een naheffingsaanslag is opgelegd, omdat de auto is gaan behoren tot de bedrijfsvoorraad van de autohandelaar. Nu deze laatste niet heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, lid 2, van de wet MRB (de handelaarsregeling), moet de naheffingsaanslag aan hem worden opgelegd.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00423
Uitspraak op het hoger beroep van
mevrouw X,
wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda van 28 juni 2012, nummer AWB 11/6635, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de directeur van het onderdeel de Belastingdienst/Centrale administratie van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag en boetebeschikking.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 000.00.000.X.0.000000 over de periode 26 oktober 2010 tot en met 19 juni 2011 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.139 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 1.139. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 15 maart 2013 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
1.6. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7. Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. Belanghebbende was van 21 maart 2008 tot en met 19 juni 2011 als houder van het motorrijtuig A met kenteken 00-XX-XX (hierna: de auto) ingeschreven in het kentekenregister van de RDW. De datum van het kentekenbewijs deel 1A is 14 april 2003. De geldigheid van het kentekenbewijs was geschorst van 26 oktober 2010 tot en met 19 juni 2011.
2.2. De auto heeft gedurende zes maanden voorafgaand aan 18 juni 2011 onafgebroken geparkeerd gestaan op het bedrijfsterrein van B B.V. te C en is op die datum per autoambulance naar D-straat 101 te Y gebracht en aldaar op de oprit geplaatst. Op zondag 19 juni 2011 om 12.35 uur heeft belanghebbende, door tussenkomst van haar zoon, de auto verkocht en geleverd aan de heer E. Belanghebbende heeft op dit tijdstip de autosleutels aan de heer E overhandigd. De heer E is verbonden aan F, een bedrijf dat handelt in auto's. Van de verkoop van de auto door belanghebbende aan de heer E behoort tot de stukken van het geding een rekening van de heer G, zoon van belanghebbende, aan F, waarop onder meer is vermeld 'A ....-klasse, kenteken 00-XX-XX', 'marge', 'contant voldaan 19-06-2011' en € 10.000. Tevens behoort tot de stukken van het geding een kwitantie, waarop onder meer is vermeld 'ontvangen € 12.500 voor verkoop 00-XX-XX A ....-270'.
2.3. Op 19 juni 2011, derhalve tijdens de periode van schorsing, is tijdens een controle aan de A2 ter hoogte van H om 13:08 uur geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg.
2.4. Het kentekenbewijs van de auto is op maandag 20 juni 2011 op een andere naam gesteld dan die van belanghebbende.
2.5. Naar aanleiding van de constatering dat met de auto op 19 juni 2011 gebruik is gemaakt van de openbare weg, heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd over het tijdvak 26 oktober 2010 tot en met 19 juni 2011 naar een bedrag van € 1.139 aan belasting alsmede bij beschikking een boete van € 1.139.
2.6. De bedragen als zodanig zijn niet in geschil.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
II. Is terecht en tot de juiste hoogte een boete opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat beide vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, en op hetgeen door hen hieraan ter zitting is toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vernietiging van de naheffingsaanslag en boetebeschikking. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.1. Artikel 2, aanhef en onderdeel i, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (tekst 2011) bepaalt dat onder bedrijfsvoorraad wordt verstaan de voorraad motorrijtuigen van een bedrijf van een natuurlijk persoon of rechtspersoon waaraan een erkenning als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 5, van de Wegenverkeerswet 1994 is verleend.
4.2. Artikel 1, aanhef en onderdeel e, van het Kentekenreglement bepaalt dat onder bedrijfsvoorraad wordt verstaan te verhandelen, bewaren of te bewerken voertuigen waarvan een erkend bedrijf de eigendom heeft verkregen.
4.3. De Inspecteur stelt zich, dit in afwijking van het standpunt dat hij bij de Rechtbank huldigde, op het standpunt dat de auto op zondag 19 juni 2011 om 12.35 uur is verkocht en geleverd aan de heer E, maar heeft hieraan, daarnaar gevraagd tijdens het onderzoek ter zitting, niet de consequentie willen verbinden dat de eigendom van de auto is overgegaan naar de heer E. Voorts stelt hij zich op het standpunt dat de omstandigheid dat de auto is geleverd aan de heer E niet betekent dat de auto is gaan behoren tot de bedrijfsvoorraad van de heer E.
4.4. De Inspecteur heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat de heer E een autohandelaar is. Niet gebleken is dat het bedrijf van de heer E geen erkend bedrijf als bedoeld in hoofdstuk IV, paragraaf 5, van de Wegenverkeerswet 1994 is. De Inspecteur heeft niet betwist dat de heer E voldoet aan de vereisten voor het gebruik van handelaarskentekenplaten. Nu niet is gebleken dat hierbij is uitgegaan van onjuiste juridische uitgangspunten sluit het Hof zich daarbij aan.
4.5. Naar het oordeel van het Hof is het voor de beoordeling of de auto in de bedrijfsvoorraad is opgenomen, van belang dat het erkende bedrijf de eigendom van de desbetreffende auto heeft verkregen en dat het voertuig voor dat bedrijf een handelsobject is. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende.
4.6. Anders dan de Inspecteur klaarblijkelijk meent, is het verkrijgen van het eigendomsrecht van een auto door een autohandelaar niet gekoppeld aan het overschrijven van het kenteken. Het enkele overhandigen van de autosleutels als sluitstuk van een koopovereenkomst doet de eigendom overgaan (vergelijk het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 1 juli 1998, nr. VB98/66, onder 3, onderdeel a, tweede alinea). Dit is slechts anders als een handelaar motorrijtuigen niet heeft verkregen in het kader van de doelstelling van de onderneming, het handelen in auto's (vergelijk het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 1 juli 1998, nr. VB98/66), en het voornemen om de auto weer te verkopen niet steeds aanwezig is geweest.
4.7. Uit de rekening en het kwitantiebewijs, die tot de stukken van het geding behoren, concludeert het Hof, dat de heer E de auto heeft gekocht in het kader van de doelstelling van de onderneming, het handelen in auto's, en het voornemen had om de auto weer te verkopen. Het Hof heeft hierbij mede in aanmerking genomen de omstandigheid, dat op de tot gedingstukken behorende rekening van 19 juni 2011 van de heer G voor F het woord 'marge' geschreven staat, waarbij kennelijk gedoeld wordt op de margeregeling uit de omzetbelasting.
4.8. De Inspecteur heeft tijdens het onderzoek ter zitting aangevoerd dat hij het idee heeft dat de heer E de auto uit privéoverwegingen heeft gekocht, omdat de dag na de aankoop het kenteken 00-XX-XX op naam van een nauwe verwant van de heer E is gezet, maar heeft bij die gelegenheid desgevraagd erkend een en ander niet onderzocht te hebben. Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de heer E de auto heeft aangeschaft voor privédoeleinden. Alsdan kan niet worden geschreven dat de heer E de auto niet heeft verkregen in het kader van de doelstelling van zijn onderneming noch dat zijn voornemen om de auto weer te verkopen niet steeds aanwezig is geweest.
4.9. Uit het onder 4.4 tot en met 4.8 overwogene volgt dat de auto tot de bedrijfsvoorraad van de heer E is gaan behoren.
4.10. Nu de auto op zondag 19 juni 2011 om 12.35 uur is overgegaan in de bedrijfsvoorraad van de heer E, is de belastingplicht in de motorrijtuigenbelasting van belanghebbende voor het kenteken 00-XX-XX met ingang van dat tijdstip beëindigd. Met de auto mag dan alleen nog gebruik worden gemaakt van de weg, als de auto is voorzien van bij de bedrijfsvoorraad behorende handelaarskentekenplaten (artikel 1, lid 2, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 juncto artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994). Vaststaat dat met de auto op het controletijdstip gebruik van de weg is gemaakt zonder dat dit voertuig was voorzien van de vereiste handelaars-kentekenplaten.
4.11. Indien met een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, lid 2, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 gestelde voorwaarden, kan ingevolge artikel 69, lid 1, van deze Wet motorrijtuigenbelasting (in beginsel) worden nageheven van de handelaar.
4.12. Uit het vorenoverwogene volgt dat ten onrechte aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting is opgelegd. De naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
4.13. Voorts overweegt het Hof dat uit het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 1 juli 1998, nr. VB98/66, onder 3, onderdeel a, derde en vierde alinea volgt dat zelfs indien de heer E de auto ten onrechte in zijn bedrijfsvoorraad zou hebben opgenomen ook dan bij hem en niet bij belanghebbende wordt nageheven.
4.14. Uit al het vorenoverwogene volgt dat vraag I ontkennend moet worden beantwoord.
Vraag II
4.15. Nu de naheffingsaanslag wordt vernietigd, dient de boetebeschikking eveneens te worden vernietigd.
4.16. Vraag II moet ontkennend worden beantwoord.
Slotsom
4.17. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven en moet worden vernietigd, evenals de uitspraken van de Inspecteur, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
Ten aanzien van het griffierecht
4.18. Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, is het Hof van oordeel dat redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.19. Hoewel het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat zij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- vernietigt de boetebeschikking;
- gelast dat de Staat aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 156 vergoedt.
Aldus gedaan op: 14 mei 2013 door P. Fortuin, voorzitter, J. Swinkels en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.