Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-05-2013, CA2544, 12-00601

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-05-2013, CA2544, 12-00601

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
23 mei 2013
Datum publicatie
10 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2013:CA2544
Zaaknummer
12-00601

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is samen met zijn echtgenote eigenaar van een perceel grond met opstallen. Zij hebben dit perceel grond ingericht als dierenpark en houden op dit perceel verschillende inheemse- en uitheemse dieren. In geschil is onder meer of de waarde van de dieren tot de rendementsgrondslag moet worden gerekend. Het Hof beslist dat de dieren geen voorwerp van wetenschap zijn omdat zij geen bron vormen voor het op systematische wijze verkrijgen van kennis en ordening van kennis om die kennis te vergroten, te publiceren of anderszins ter beschikking te stellen aan derden. De vrijstelling van artikel 5.8. van de Wet IB 2001 is niet van toepassing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 12/00601

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer X,

wonende te Y,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 augustus 2012, nummer AWB 11/5729 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de Inspecteur van de Belastingdienst Oost-Brabant,

hierna: de Inspecteur,

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekering opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.405 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.796, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De zitting heeft plaatsgehad op 10 april 2013 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.

1.5. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1. Belanghebbende is samen met zijn echtgenote eigenaar van een perceel grond met opstallen (dierenverblijven, vergader- en toiletruimtes) in de gemeente Y. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben dit perceel grond ingericht als dierenpark en houden op dit perceel verschillende inheemse- en uitheemse dieren. Het dierenpark is bekend onder de naam dierenpark A (hierna: het dierenpark). In het onderhavige jaar was het dierenpark gedurende zes dagen opengesteld voor het publiek.

2.2. In een beleidsprotocol van mei 2011 is de missie van het dierenpark als volgt verwoord:

"Het exploiteren, ontwikkelen en promoten van het park met als doel om een zo breed mogelijk publiek recreatie, educatie, natuurbehoud en wetenschap te laten beleven, zodanig dat dit leidt tot bewustwording en respect bij het publiek voor de natuur in de meest brede zin van het woord. Daarnaast heeft het park zichzelf als doel gesteld om op nationaal en internationaal niveau mee te werken aan behoud en herstel van biodiversiteit".

2.3. In het beleidsprotocol is voorts vermeld dat het dierenpark ten aanzien van de binturong, de gestreepte hyena en de gevlekte hyena deelneemt aan het European Studbook (ESB-fokprogramma) en dat ten aanzien van de Aziatische rode hond deelname aan het European Endangerd species Programme (EEP-fokprogramma) in voorbereiding is. Ten aanzien van diverse andere dieren vindt uitwisseling plaats met dierentuinen in Nederland en Duitsland.

2.4. Tot de stukken van het geding behoort een taxatierapport d.d. 10 september 2010 van het dierenbestand waarop 68 soorten en in totaal ongeveer 260 dieren vermeld staan (hierna: de dieren) met een waarde van € 103.980. Belanghebbende heeft tevens een taxatierapport van 7 januari 2007 overgelegd dat de waardering van het voormelde perceel grond behelst, alsmede, separaat, een waardebepaling van het op het perceel aanwezige hekwerk. In zijn aangifte IB/PVV 2008 heeft belanghebbende de gemiddelde waarde van het dierenpark, vermeld als "perceel grond te B", aangegeven als inkomen uit sparen en beleggen. De aanslag is vervolgens conform de aangifte vastgesteld.

3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. kwalificeren het perceel grond en de dieren tezamen als vrijgestelde bezitting als bedoeld in artikel 5.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet)?

Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord:

II. Zijn de dieren op de voet van artikel 5.8 van de Wet aan te merken als vrijgestelde bezittingen?

Belanghebbende is primair van mening dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord en subsidiair van mening dat de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Partijen hebben hieraan ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:

Gemachtigde

Het dierenpark is begonnen als hobby en vervolgens gegroeid. Belanghebbenden hebben er toen voor gekozen om het park in te delen in werelddelen. Dit is begonnen in 2008 en is later uitgegroeid tot professioneel park. Maar ook in 2008 was al sprake van uitwisseling met dierenparken en deelname aan onderzoeksprogramma's. De uitwisseling met dierenparken houdt met name in dat dieren onderling uitgewisseld worden om fokken mogelijk te maken. Dat geldt ook voor het fokprogramma van de jonge hyena's. In het wild hebben die dieren bijna geen kans om te overleven. Deelname aan de programma's beperkt zich dus tot uitwisseling en fokken. Wetenschappers kunnen, als ze willen, in het dierenpark onderzoek verrichten omdat de natuurlijke habitat is nagebootst. Desgevraagd deel ik u mede dat ik niet weet of dat ook daadwerkelijk gebeurt; ik heb daarvan geen verslagen. Er komen vaak ook directeuren van andere dierentuinen op bezoek. Belanghebbenden hebben een bekende naam in die wereld en bezoeken in Duitsland en Zwitserland dierentuinen. Ik weet niet of ze ook naar internationale bijeenkomsten gaan om te spreken over die onderzoeksprogramma's. Het is juist dat in het beleidsplan is vermeld dat de dieren ook gefokt worden ten behoeve van uitzettingsprogramma's. Volgens mij worden ze ook uitgezet. Maar ik heb daar geen voorbeelden van. Er zijn dacht ik ook andere programma's dan alleen fokken ten behoeve van dierentuinen.

Van Dale omschrijft het begrip wetenschap als een geordend geheel. Het dierenpark, geordend naar werelddeel, voldoet aan die omschrijving. Ik blijf het vreemd vinden dat de Inspecteur vindt dat grond en kooien niet tot het totale object behoren. In de uitspraken van het Hof over de postzegelverzameling behoren de albums er ook bij. Voor de dieren heb je grond en opstallen nodig, ik kan dat niet scheiden. De investeerder heeft vooral gezorgd voor de gebouwen en de aankleding van het dierenpark, het dierenpark zelf bestond al in deze indeling en is niet uitgebreid.

Inspecteur

Wetenschappers zouden het dierenpark kunnen gebruiken om informatie te verkrijgen, maar nergens blijkt uit dat dit is gebeurd in deze periode. Ik heb niet gesteld dat de kwaliteit van het dierenpark uitstijgt boven die van andere dierenparken. De conclusie die belanghebbende verbindt aan het gebruik van het woord 'ver' is onjuist.

Het is onjuist om de ondergrond en de dieren als één geheel te beschouwen. Door het plaatsen van dierenverblijven en inrichting op een ondergrond, krijgt die ondergrond niet wetenschappelijke waarde. Ik bestrijd daarom dat de ondergrond wetenschappelijke waarde heeft.

In 2008 en 2009 was sprake van een geheel andere situatie dan in 2013. Inmiddels is een ondernemer bereid gebleken om kapitaal in te brengen, maar in 2008 en 2009 was naar mijn mening in veel mindere mate sprake van contacten met dierentuinen; pas later is dit uitgebreid. In de jaren 2008 en 2009 speelde dit niet en vond een en ander meer hobbymatig plaats.

Partijen: Indien het Hof beslist dat alleen de dieren wetenschappelijke waarde hebben, dient nog een correctie te worden aangebracht voor de lening. In de aangifte voor het jaar 2009 is het eindvermogen gesplitst, maar de vermindering die moet worden aangebracht in het geval de dieren wetenschappelijke waarde hebben kan voor 2009 geheel worden toegerekend aan mevrouw X1.

3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak van de Inspecteur en, naar het Hof begrijpt, vermindering van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen tot nihil. De Inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en subsidiair tot vermindering van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen tot € 6.176.

4. Gronden

Ten aanzien van het geschil

4.1. Ingevolge artikel 5.3 van de Wet is de rendementsgrondslag de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden. Ingevolge artikel 5.3, tweede lid, onderdelen a en c, van de Wet, behoren, voor zover van belang, tot de bezittingen onroerende zaken alsmede roerende zaken die door de belastingplichtige en personen die behoren tot zijn huishouden niet voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt of verbruikt.

4.2. Tot de bezittingen als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet behoren ingevolge artikel 5.8 van de Wet niet voorwerpen van kunst of wetenschap, tenzij deze hoofdzakelijk als belegging dienen.

4.3. Het Hof stelt voorop dat belanghebbende onder de aanduiding "Perceel grond te B" in zijn aangifte heeft bedoeld aan te geven het dierenpark, derhalve het perceel grond met opstallen en hekwerken alsmede de dieren. Belanghebbende stelt dat het perceel grond en de verzameling dieren elk een onmisbaar bestanddeel van het dierenpark vormen en tezamen derhalve als één geheel het dierenpark vormen, welk dierenpark als zodanig als een voorwerp van wetenschap als bedoeld in artikel 5.8 van de Wet moet worden aangemerkt. Subsidiair is belanghebbende van mening dat alleen de dieren een voorwerp van wetenschap zijn.

4.4. Onder de in artikel 5.3, tweede lid, onderdelen a en c, van de Wet vermelde onroerende en roerende zaken moet naar de bedoeling van de wetgever worden verstaan wat daaromtrent is bepaald in artikel 3:3 van het Burgerlijk Wetboek. Ingevolge het bepaalde in laatstgenoemd artikel is een perceel grond een onroerende zaak en zijn roerend alle zaken die niet onroerend zijn. Dieren zijn gelet op het voorgaande roerende zaken, zodat deze, evenals het perceel grond, tot de bezittingen behoren als vermeld in artikel 5.3 van de Wet.

4.5. De in artikel 5.3 van de Wet gegeven opsomming van elementen die behoren tot de bezittingen is limitatief bedoeld. Nu tot die opsomming niet behoort een samenstel van roerende en onroerende zaken, moet de stelling van belanghebbende dat het perceel tezamen met de dieren als een geheel dient te worden beschouwd, worden verworpen. Hieraan doet niet af dat in artikel 5.19, tweede lid, van de Wet, bezittingen en schulden die als een eenheid worden beschouwd, voor de waardering als een eenheid in aanmerking worden genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel grond en de opstallen op zichzelf gezien niet voorwerpen van wetenschap vormen als bedoeld in artikel 5.8 van de Wet. Het Hof zal gelet hierop uitsluitend beoordelen of de dieren in het onderhavige geval moeten worden aangemerkt als voorwerpen van wetenschap als bedoeld in artikel 5.8 van de Wet.

4.6. Het Hof is van oordeel dat onder voorwerpen als bedoeld in artikel 5.8 van de Wet in ieder geval ook roerende zaken worden begrepen. Gelet hierop kunnen de dieren een voorwerp zijn als bedoeld in artikel 5.8 van de Wet. Dieren zijn naar het oordeel van het Hof een voorwerp van wetenschap indien zij, zoals de Rechtbank met juistheid heeft overwogen, een bron vormen voor het op systematische wijze verkrijgen van kennis en ordening van kennis teneinde de bestaande kennis dienaangaande te vergroten of teneinde de als zodanig geordende kennis te publiceren of anderszins ter beschikking te stellen aan derden.

4.7. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat de dieren een bron vormen voor het op systematische wijze verkrijgen van kennis en ordening van kennis. Ten aanzien van de deelname aan de fokprogramma's heeft belanghebbende onvoldoende inzicht verschaft in de betrokkenheid die belanghebbende heeft bij de totstandkoming en uitvoering van deze programma's. Niet duidelijk is geworden met welk wetenschappelijk doel de deelname aan de fokprogramma's plaatsvindt, met uitzondering van uitwisseling van dieren met andere dierentuinen om het fokken van deze dieren mogelijk te maken, en welke kennis wordt beoogd, verkregen, vergroot en uitgewisseld. De wijze van inrichting van het park, waarbij de dieren uit de verschillende werelddelen worden verspreid over het gehele dierenpark, leidt er niet toe dat op systematische wijze kennis wordt verkregen. De mogelijkheid dat het dierenpark wordt bezocht door wetenschappers is, zoals gemachtigde ter zitting heeft verklaard, weliswaar aanwezig, maar belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat wetenschappers daadwerkelijk van die mogelijkheid gebruik hebben gemaakt. De in ieder geval na het onderhavige jaar aangeboden educatie over bescherming van in het wild levende diersoorten en over de instandhouding van biodiversiteit en het overdragen van kennis over dieren, kan naar het oordeel van het Hof niet worden aangemerkt als wetenschap zoals gedefinieerd onder 4.6, nu hiermee beoogd wordt om kennis over te dragen en niet om deze kennis op systematische wijze te verkrijgen.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de dieren in het onderhavige geval geen voorwerp van wetenschap zijn als bedoeld in artikel 5.8 van de Wet. Nu tussen partijen niet in geschil is dat het perceel grond op zichzelf bezien evenmin een voorwerp van wetenschap vormt, behoren de waarde van het perceel grond en de waarde van de dieren tot de bezittingen als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet. Het hoger beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het griffierecht

4.9. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.

Ten aanzien van de proceskosten

4.10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. Beslissing

Het Hof

- verklaart het hoger beroep ongegrond, en

- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op 23 mei 2013 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.W.J. Huige en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.

Het aanwenden van een rechtsmiddel:

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.

1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) een dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.