Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-06-2013, CA3889, 12/00704
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-06-2013, CA3889, 12/00704
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 13 juni 2013
- Datum publicatie
- 20 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2013:CA3889
- Zaaknummer
- 12/00704
Inhoudsindicatie
Sportvisser. Geen objectieve winstverwachting; geen bron van inkomen.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00704
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X,
wonende te Y,
(hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 september 2012, nummer AWB 11/6304, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest,
(hierna: de Inspecteur)
betreffende na te noemen navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer 0000.00.000.H.67 over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 32.970, welke navorderingsaanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep is geen griffierecht geheven. Bij haar vorenvermelde uitspraak heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Tegen deze laatste uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 april 2013 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.5. Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6. Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1. Belanghebbende, geboren in 1970, was aanvankelijk fulltime in dienstbetrekking werkzaam in de mosselvisserij. Vanaf medio 2006 was hij parttime in dienstbetrekking werkzaam. In zijn vrije tijd is hij van oudsher een verwoed sportvisser.
2.2. Vanaf maart 2006 heeft hij getracht een door hem voor dit doel aangeschaft vaartuig, met zichzelf als schipper, in de weekenden te verhuren aan sportvissers. Hij heeft zich als zodanig met ingang van 25 maart 2006 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
2.3. Belanghebbende heeft evenbedoeld vaartuig, dat geschikt is voor 4 à 5 personen, op 7 maart 2006 gekocht voor, inclusief omzetbelasting, € 47.500. Hij heeft dit voor € 15.000 bekostigd uit de opbrengst van de verkoop van het vaartuig dat hij reeds bezat en voor het restant uit een verhoging van de hypothecaire lening op zijn eigen woning.
2.4. In de door belanghebbende op 6 april 2006 ingediende Opgaaf startende onderneming omschrijft belanghebbende zijn activiteiten als "varen met sportvissers". Daarnaast wil hij, aldus de opgaaf, aas en hengelsportmateriaal verkopen. Belanghebbende schat dat deze activiteiten 25 uur per week zullen vergen. Hij raamt de jaaromzet voor het eerste jaar op € 15.000, gebaseerd op ongeveer 200 klanten. De bedrijfskosten schat belanghebbende eveneens op € 15.000.
2.5. Belanghebbende kreeg klanten via een plaatselijke hengelsportzaak en via mond-op-mond-reclame. Behoudens contacten met een Duits visbureau ontplooide hij voor het overige geen reclame- of wervingsactiviteiten.
2.6. Blijkens zijn aangiften voor de omzetbelasting heeft belanghebbende met zijn vorenvermelde activiteiten de volgende omzetten behaald:
2006: € 2.433
2007: € 2.543
2008: € 1.516
2009: € 2.099.
2.7. Het netto resultaat van deze activiteiten bedraagt, inclusief rentelasten:
2006: negatief € 7.149
2007: negatief € 7.901
2008: negatief € 9.089
2009: positief € 571.
Hierbij is rekening gehouden met een afschrijving op het onder 2.2 bedoelde vaartuig van € 4.687 in 2006 en van € 5.703 in 2007.
2.8. Uit de jaarstukken 2006 en 2007 blijken de volgende omzetten:
2006 2007
verhuur vaartuig € 2.453 € 3.170
verkoop aas - € 56.
2.9. Als gevolg van gezondheidsklachten is belanghebbende van mei 2008 tot mei 2009 in dienst geweest bij een reïntegratiebureau. Medio 2009 is belanghebbende afgekeurd. Sindsdien ontvangt hij een uitkering. In de loop van het jaar 2009 heeft belanghebbende het plan opgevat een hengelsportzaak te gaan exploiteren en heeft hij daartoe een ondernemingsplan opgesteld.
2.10. In het 4e kwartaal 2009 daalt belanghebbendes omzet fors en in december van dat jaar heeft hij het onder 2.2 bedoelde vaartuig, dat hij wilde vervangen door een kleiner vaartuig, te koop gezet. In het 1e kwartaal 2010 heeft belanghebbende in het geheel geen omzet behaald. Begin mei 2010 is hij in een gehuurd pand aan de haven van A een hengelsportzaak gaan drijven, waarbij zijn echtgenote meewerkt in de winkel en hijzelf bij gelegenheid nog steeds een vaartuig, met zichzelf als schipper, verhuurt aan sportvissers. Met deze activiteiten heeft hij in het jaar 2010 een omzet behaald van € 67.400 en in het jaar 2011 van € 89.000.
2.11. Belanghebbende heeft aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar (2006) gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) van € 17.047 en heeft daarbij ter zake van zijn vorenomschreven activiteiten een verlies uit onderneming in aanmerking genomen van, inclusief kleinschaligheidsinvesteringsaftrek, € 14.281. Belanghebbendes primitieve aanslag voor dat jaar is met dagtekening 20 maart 2008 conform de aangifte vastgesteld.
2.12. Op 21 januari 2010 heeft bij belanghebbende in opdracht van de Inspecteur een zogeheten bedrijfsbezoek plaatsgevonden. In het van dit bezoek opgemaakte rapport is onder andere het volgende vermeld:
"(...) X hanteert een tarief van € 40 á € 45 inclusief omzetbelasting per persoon per dag. De opstapplaats is Y. De vistochten vinden plaats in het vaargebied C waarbij gevist wordt bij wrakken en bijvoorbeeld de D.
Een dagtocht duurt doorgaans van 08.00 á 08.30 uur tot 17.00 uur. Reservering vindt over het algemeen telefonisch plaats en er is geen sprake van vooruitbetaling. In het vaartuig kunnen maximaal 5 personen meegenomen worden. De dagtochten vinden plaats op de zater- en zondagen. Het betreft in hoofdzaak het vissen op roofvissen met kunstaas waarbij de sportvisser zelf voor zijn hengelmateriaal zorgt.
(...)
Er is sprake van een gerealiseerde omzet van gemiddeld € 2.148 op jaarbasis i.c. 15% van dat wat is begroot.
Redenen die hieraan ten grondslag liggen zijn o.a. dat de omzet in hoofdzaak gerealiseerd wordt in de weekenden en dat de heer X bij zijn activiteiten zeer afhankelijk is van de weersgesteldheid (verwaaien van de visdag).
Het verwachtingspatroon van het aantal klanten op jaarbasis is tot op heden ook niet gerealiseerd. Kijkend naar de omzetgegevens en het dagtarief van € 40 á € 45 p.p. per dag is op basis van een theoretische berekening duidelijk dat het aantal klanten en dagtochten per jaar marginaal is.
(...)
De heer X heeft dan ook nu het plan opgepakt om een hengelsportspeciaal zaak te starten. Hiertoe heeft hij zich in de afgelopen 1 1/2 jaar verdiept en heeft hij een ondernemersplan gemaakt. De bedoeling van de heer X is om te A op de B-straat 3 een pand te gaan huren. Er wordt een huurovereenkomst aangegaan voor 1 jaar. De huurprijs bedraagt € 750.- exclusief omzetbelasting. Vandaar uit wil hij diverse activiteiten gaan ontplooien die liggen in het verlengde van de beoefening van de hengelsport in de ruimte zin des woords. Zoals uit het ter inzage verstrekte ondernemersplan blijkt, zal de exploitatie van de winkel de hoofdactiviteit zijn en het charterverhuur de nevenactiviteit. Daarnaast heeft hij de intentie om sportvisbootjes te gaan verhuren.".
2.13. Naar aanleiding van de bevindingen bij dit bedrijfsbezoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbendes vorenomschreven activiteiten in de jaren 2006 tot en met 2009 niet zijn aan te merken als een bron van inkomen. In verband hiermede heeft hij de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd, berekend als volgt:
vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en
woning (tevens verzamelinkomen) € 17.047
geen verlies uit onderneming € 14.281
daardoor minder aftrek buitengewone uitgaven € 1.642
belastbaar inkomen uit werk en woning
(tevens verzamelinkomen) € 32.970.
De Inspecteur betwist niet dat de door belanghebbende vanaf 2010 ontplooide activiteiten wèl zijn aan te merken als een bron van inkomen.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbendes vorenomschreven activiteiten in het onderhavige jaar (2006) zijn aan te merken als een bron van inkomen. Meer in het bijzonder is in geschil of een objectieve voordeel- of winstverwachting aanwezig was.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun evenvermelde standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd.
Belanghebbende:
Anders dan de Inspecteur in zijn verweerschrift voor de Rechtbank heeft gesteld, bedraagt de maximale bruto opbrengst van het varen per jaar meer dan € 10.000. Een opbrengst van € 10.000 kan al worden behaald bij circa 40 vaardagen, terwijl er per jaar, afgezien van de weersomstandigheden, 104 voor varen beschikbare dagen waren.
De in de Opgaaf startende onderneming geraamde omzet van in totaal € 15.000 bestaat uit € 9.000 omzet varen en € 6.000 omzet hengelsportartikelen.
Er is in 2010 geen verandering in de aard van belanghebbendes activiteiten opgetreden. Reeds vanaf 2006 vindt er verhuur van vaartuigen èn verkoop van hengelsportartikelen plaats. Zie ook de Opgaaf startende onderneming. Ook al is belanghebbende vanaf 2010 meer succesvol in de verkoop van hengelsportartikelen, dit wil niet zeggen dat het verkopen van dergelijke artikelen een nieuwe activiteit is.
Belanghebbende moet de mogelijkheid hebben om binnen het geheel van zijn activiteiten een bepaalde activiteit te intensiveren. De aard van belanghebbendes activiteiten is niet gewijzigd. Het resultaat over het jaar 2010 is behaald met dezelfde activiteiten, dan wel met activiteiten welke in het verlengde liggen van de door hem in het onderhavige jaar ontplooide activiteiten.
Dat de geprognosticeerde omzet niet is behaald, berust kennelijk op een verkeerde inschatting van de weersomstandigheden.
Belanghebbende had de intentie om alleen in de weekenden te varen, omdat hij daarnaast ook nog in dienstbetrekking werkzaam was, welke dienstbetrekking hij in het onderhavige jaar niet voornemens was op te zeggen.
Belanghebbende heeft ter verkrijging van de lening voor de aanschaf van het onder 2.2 bedoelde vaartuig geen ondernemingsplan opgesteld voor de bank.
De Inspecteur:
Uit de jaarstukken van belanghebbende blijkt dat de omzet over het jaar 2006 ad € 2.453 geheel is behaald met de verhuur van het vaartuig. In 2007 bedraagt de omzet behaald met de verhuur van het vaartuig € 3.170 en de omzet behaald met de verkoop van aas € 56. Afgezien van deze verkoop blijkt er niets van verkoop van hengelsportartikelen in deze jaren.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. Volgens vaste jurisprudentie is sprake van een bron van inkomen indien:
a. wordt deelgenomen aan het economische verkeer;
b. met de activiteiten beoogd wordt voordeel te behalen (subjectief criterium);
c. redelijkerwijs te verwachten is dat de activiteiten, eventueel in de toekomst, een positieve opbrengst zullen leveren (objectief criterium).
4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de vereisten a en b is voldaan. Slechts in geschil is of voldaan is aan vereiste c.
4.3. Belanghebbende, op wie in dezen de bewijslast rust, heeft geen feiten en/of omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat objectief gezien met de onderhavige activiteiten, op de wijze als door belanghebbende in het onderhavige jaar (2006) bedreven, zij het eventueel eerst in de toekomst, positieve resultaten kunnen worden behaald. Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat belanghebbende slechts de weekenddagen beschikbaar was, waarbij voorts op veel dagen door weersomstandigheden niet gevist kan worden, dat belanghebbende in het onderhavige jaar niet voornemens was zijn dienstbetrekking te beëindigen en dat alleen al de jaarlijkse afschrijving op het onder 2.2 bedoelde vaartuig circa € 5.000 bedraagt.
4.4. Belanghebbende heeft gesteld dat de verhuuractiviteiten naast een directe opbrengst tevens een opbrengstverhogende invloed hebben op de verkoop van hengelsportartikelen. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat in de Opgaaf startende onderneming rekening is gehouden met een opbrengst verkoop hengelsportartikelen ad € 6.000 per jaar. Uit de jaarstukken blijkt echter dat in 2006 niets is verkocht, terwijl in 2007 slechts voor € 56 aan aas is verkocht.
Nu redelijkerwijs geen voordeel was te verwachten, is geen sprake van een bron van inkomen in het onderhavige jaar.
4.5. Aan dit laatste doet niet af dat belanghebbende in 2010 en 2011 met de door hem in die jaren ontplooide activiteiten een omzet heeft behaald van € 67.400, onderscheidenlijk van € 89.000, en dat niet in geschil is dat die activiteiten wèl een bron van inkomen vormen. Anders dan in de voorgaande jaren is vanaf 2010 sprake van verkoop van hengelsportartikelen vanuit een pand in de haven van A, is belanghebbende fulltime bezig met deze activiteiten en werkt ook zijn echtgenote mee. De aard van belanghebbendes activiteiten en met name de wijze waarop en de omstandigheden waaronder deze worden bedreven, is naar het oordeel van het Hof in zodanige mate veranderd dat niet kan worden gezegd dat de activiteiten in de jaren 2006 tot en met 2009 een aanloop waren naar de activiteiten vanaf 2010, danwel dat de laatstgenoemde activiteiten een voortzetting vormen van de activiteiten in de voorgaande jaren.
Slotsom
4.6. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op: 13 juni 2013 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en J.A. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.