Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1118, 13/00602
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1118, 13/00602
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 april 2014
- Datum publicatie
- 12 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:1118
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:911, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- 13/00602
Inhoudsindicatie
Rb gaat ten onrechte voorbij aan gemotiveerd getuigenaanbod. De Rechtbank kon in redelijkheid niet komen tot de beslissing dat belanghebbendes standpunt onvoldoende gemotiveerd was, zonder in te gaan op het door haar gedane bewijsaanbod. Het bewijsaanbod is niet onvoldoende toegelicht en evenmin onvoldoende concreet. De Rechtbank was derhalve gehouden een gemotiveerd oordeel te geven omtrent het getuigenaanbod. Nu de uitspraak van de Rechtbank geen blijk geeft van een dergelijk oordeel, kan deze niet in stand blijven.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00602
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] (Luxemburg),
hierna: belanghebbende,
en het incidenteel hoger beroep van
de Inspecteur van de Belastingdienst Oost Brabant/kantoor [A],
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te [B] (hierna: de Rechtbank) van 14 maart 2013, nummer AWB 11/6215 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag in de vennootschapsbelasting en de gelijktijdig met die aanslag opgelegde boetebeschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een (ambtshalve) aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.531.350, alsmede bij beschikking een boete van € 113. De aanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 297. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 6 juli 2011, nr. AWB 10/404 het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de Inspecteur opgedragen om, nadat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 291,34 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 297 vergoedt. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende noch de Inspecteur hoger beroep ingesteld.
Op 7 oktober 2011 is belanghebbende door de Inspecteur gehoord. De Inspecteur heeft vervolgens, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.321.337 en de verzuimboete gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken (opnieuw) in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 14 maart 2013 het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 389.987, de verzuimboete vernietigd, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende geleden immateriële schade, vastgesteld op € 4.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 315 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 vergoedt.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft gelijktijdig met het indienen van het verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
De zitting van het Hof heeft plaatsgehad op 13 februari 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de heer [gemachtigde], advocaat te [B], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C], mevrouw [D] en de heer [E]. Tijdens deze zitting zijn de zaken met nummers 13/00602 en 13/00603 gelijktijdig behandeld.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden – voor zover van belang – voor het Hof komen vast te staan:
De eerste inhoudelijke behandeling bij de Rechtbank heeft plaatsgevonden op 23 juni 2011. Tijdens deze zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota, met 6 bijlagen, overgelegd aan de Rechtbank en aan de wederpartij. De Rechtbank heeft de pleitnota tot de gedingstukken gerekend.
In deze pleitnota is opgenomen, voor zover van belang:
“Indien en voor zover uw rechtbank van oordeel mocht zijn dat belanghebbende uitsluitend te Nederland gevestigd is, dan wel aldaar haar feitelijke leiding zich bevindt, althans over een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger beschikt, en de Inspecteur aldus in de op hem rustende bewijslast is geslaagd, biedt belanghebbende aan daarvan het tegenbewijs te leveren door alle middelen rechtens, in het bijzonder, doch niet uitsluitend, door het doen horen van getuigen, in het bijzonder de heer [F], de heer [G], de heer [H], de heer [J] en anderen. Zij kunnen (meer) duidelijkheid verstrekken over de kantoorruimte te [vestigingsplaats], de activiteiten van belanghebbende (te [vestigingsplaats]), wie daarmee belast was, welke werkzaamheden door wie, wanneer werden verricht, de indiening van aangiften, belastingcontroles te [vestigingsplaats], etc.”
In het beroepschrift tegen de in 1.3 bedoelde uitspraken op bezwaar heeft de gemachtigde van belanghebbende de volgende passage opgenomen:
“Voor de gronden van het beroep verwijs ik u eenvoudshalve naar bijgevoegd bezwaarschrift tegen de betwiste aanslag en de pleitnotities van de mondelinge behandeling van 23 juni jl. De daarin vermelde verweren zijn en blijven onverkort van toepassing.”
De Rechtbank heeft geen getuigen gehoord.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft – voor zover van belang – het antwoord op de vraag of de Rechtbank terecht het getuigenaanbod van belanghebbende heeft gepasseerd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de gedingstukken in hoger beroep, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en tot verdere inhoudelijke behandeling van het geschil door het Hof.