Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1120, 13-00581

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1120, 13-00581

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
17 april 2014
Datum publicatie
12 mei 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:1120
Zaaknummer
13-00581

Inhoudsindicatie

Betreft twee beroepen van vader en zoon. De vader is eigenaar en gebruiker van een woonboerderij en een aangrenzende woning, een voormalige schuur, die bewoond wordt door de zoon. Aan deze onroerende zaken werd aanvankelijk één huisnummer toegekend.

Beroep tegen de aanslag afvalstoffenheffing van de vader niet-ontvankelijk, omdat de vader geen grief heeft tegen de eigen aanslag afvalstoffenheffing, maar tegen de aanslag afvalstoffenheffing van de zoon. De onroerende zaak van de zoon is een afzonderlijk gebouw en is derhalve aan te merken als een perceel in de zin van de Verordening. De zoon maakt gebruik van de containers van de vader, die door de gemeente ook worden ingezameld, zodat de aanslag afvalstoffenheffing aan de zoon terecht is opgelegd.

De objectafbakening van de twee onroerende zaken is juist en de WOZ-waarden zijn niet te hoog vastgesteld.

De aanslagen rioolheffing zijn voor de twee onroerende zaken terecht opgelegd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00581

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 8 maart 2013, nummers AWB 11/1771 en AWB 12/8, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leudal,

hierna: de Heffingsambtenaar,

betreffende de na te noemen aanslagen.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn met dagtekening 28 februari 2011 over het tijdvak 2011 met betrekking tot de percelen [a-straat] 2 en [a-straat] 2a te [woonplaats] aanslagen in de rioolheffing opgelegd voor een bedrag van € 233, respectievelijk € 233, alsmede met betrekking tot het perceel [a-straat] 2 een aanslag in de afvalstoffenheffing 2011 voor een bedrag van € 219,84.

Deze aanslagen zijn op één biljet verenigd met een tweetal beschikkingen, waarbij de Heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de onroerende zaken [a-straat] 2 en [a-straat] 2a (hierna ook: de onroerende zaken) heeft vastgesteld op € 353.000, respectievelijk € 182.000 voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011, per waardepeildatum 1 januari 2010.

Belanghebbende heeft bij schrijven van 15 maart 2011, tezamen met zijn zoon de heer [A] (hierna: de zoon), bezwaar gemaakt tegen de aanslagbiljetten met nummers [nummer 1] (aanslagbiljet op belanghebbendes naam) en [nummer 2] (aanslagbiljet ten name van de zoon).

De Heffingsambtenaar heeft in één geschrift, gedagtekend 30 november 2011, uitspraak gedaan op zowel het bezwaarschrift van de zoon als op dat van belanghebbende. Voor zover het belanghebbende betreft, zijn de aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing gehandhaafd en is de WOZ-waarde van de onroerende zaken [a-straat] 2 en [a-straat] 2a verlaagd naar € 337.000, respectievelijk € 107.000.

1.2.

Belanghebbende is tegen deze uitspraken, in één geschrift tezamen met de zoon, in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 41.

De Rechtbank heeft uitspraak gedaan in één geschrift met twee nummers, AWB 11/1771 en AWB 12/8, onder vermelding van belanghebbendes naam. De Rechtbank heeft het beroep, voor zover dit is gericht tegen de vastgestelde WOZ-waarden van de onroerende zaken en de aanslagen rioolheffing ongegrond verklaard.

De Rechtbank heeft overwogen dat het beroep voor zover het is gericht tegen de aanslag afvalstoffenheffing ter zake van [a-straat] 2 ongegrond dient te worden verklaard, doch in het dictum vermeld dat dit beroep niet-ontvankelijk is.

1.3.

Tegen deze uitspraken van de Rechtbank heeft belanghebbende, wederom in één geschrift tezamen met de zoon, hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft het hoger beroepschrift gesplitst in twee zaken met Hofkenmerknummers 13/00581 en 13/00582. Ter zake van het hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd. De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 22 augustus 2013 aan het Hof bericht geen gebruik te maken van de gelegenheid tot het indienen van een conclusie van dupliek.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend.

1.6.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 20 februari 2014 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Heffingsambtenaar, de heren [B] en [C].

Belanghebbende is, met schriftelijk bericht, niet verschenen.

1.7.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:

2.1.

Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [a-straat] 2 te [woonplaats], in de processtukken ook wel aangeduid als ‘woonboerderij’. Belanghebbende is voorts eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 2a te [woonplaats], in de processtukken ook wel aangeduid als ‘woning’ of ‘voormalige schuur’.

2.2.

Aan de onroerende zaken werd aanvankelijk één huisnummer toegekend, doch bij besluit van 22 september 2010 heeft de gemeente Leudal de nummering gesplitst en aan ‘de woning’ het huisnummer 2a toegekend.

2.3.

Belanghebbende heeft tegen het in 2.2 bedoelde besluit bezwaar, beroep en hoger beroep aangetekend, stellende dat dit object “niet adresseerbaar” is. De Raad van State heeft belanghebbende bij uitspraak van 23 mei 2012, procedurenummer 201107421/A3 in het ongelijk gesteld en het volgende overwogen:

“2.3. De voormalige schuur waaraan huisnummer [a-straat] 2a is toegekend is een afzonderlijk gebouw op het achtererf van [belanghebbende] dat wordt bewoond door de zoon van [belanghebbende] en zijn gezin en beschikt over eigen woonvoorzieningen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit gebouw kan worden gekwalificeerd als eenheid van gebruik die geschikt is voor woondoeleinden.

Omtrent de ontsluiting heeft de rechtbank overwogen dat de betrokken wooneenheid wordt ontsloten door een eigen toegang vanaf het erf van [belanghebbende] en daarnaast ook kan worden ontsloten via een poort in de zijkant van het perceel welke leidt naar de openbare weg. In hetgeen [belanghebbende] in hoger beroep aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank is uitgegaan van onjuiste feiten.”

2.4.

Belanghebbende heeft, als bijlage bij het bezwaarschrift, een op 8 februari 2010 door [D], Register Taxateur Bedrijfsmatig Vastgoed, verbonden aan de Belastingdienst Limburg/kantoor [E], team waardeonderzoek, opgemaakt taxatierapport overgelegd (hierna: het taxatierapport van de Belastingdienst), waarin op pagina 3 onder “ALGEMEEN het volgende is opgenomen:

“De woonboerderij met het woonhuis zijn gelegen in het buitengebied van [woonplaats], direct belendend aan het [F]”. De locatie is goed en de woningen zijn eenvoudig bereikbaar.

De woonboerderij (huisnummer 2) wordt alleen bewoond door de heer [belanghebbende]. Zijn echtgenote mw [G] heeft deze woning in januari 2004 verlaten en is in [H] aan de [b-straat] 17 gaan wonen. Tot op vandaag woont mw [G] op dit adres.

Het andere woonhuis (huisnummer 2a) wordt vanaf 1995 bewoond door het gezin van de zoon van beide voormalige echtelieden.”

2.5.

Belanghebbende heeft, als bijlage bij de conclusie van repliek, een tweetal taxatierapporten overgelegd, één betreffende de onroerende zaak [a-straat] 2 te [woonplaats] en één betreffende de onroerende zaak [a-straat] 2a te [woonplaats], opgemaakt op 28 mei 2013, naar de waardepeildatum 1 januari 2012, door mevrouw [J], Woz taxateur WOZpunt te [K] (hierna ook: de taxatierapporten [J]) . In het taxatierapport met betrekking tot [a-straat] 2a te [woonplaats] is onder meer het volgende vermeld:

“Type object: Vrijstaande woning

(…)

Bijzondere opmerkingen:

De woning [a-straat] 2a te [woonplaats], staat op een gedeeld perceel met [a-straat] 2. Door de

situering van beide woningen op hetzelfde perceel, de woningen bevinden zich dicht bij

elkaar. Van privacy is geen sprake.”

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Dient de aanslag afvalstoffenheffing te worden vernietigd, nu deze heffing moet worden aangemerkt als een tijdvakheffing en de aanslag is opgelegd voor het einde van het tijdvak?

2. Dient de aanslag afvalstoffenheffing te worden vernietigd nu aan belanghebbende tevens een tweede definitieve aanslag afvalstoffenheffing is opgelegd?

3. Is de WOZ-waarde van de onroerende zaken [a-straat] 2 en [a-straat] 2a te hoog vastgesteld?

4. Dient de aanslag rioolheffing voor het object [a-straat] 2a te worden vernietigd omdat de percelen [a-straat] 2 en [a-straat] 2a voor de rioolheffing moeten worden aangemerkt als één perceel?

Belanghebbende is van mening dat de vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

3.3.

Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Heffingsambtenaar, tot vernietiging van de aanslag afvalstoffenheffing en de aanslag rioolheffing voor het perceel [a-straat] 2a en tot vermindering van de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 2a tot nihil. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing