Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1126, 13-00773
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-04-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1126, 13-00773
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 april 2014
- Datum publicatie
- 12 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:1126
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:3652
- Zaaknummer
- 13-00773
Inhoudsindicatie
Uitgaven voor bed met toebehoren zijn niet aftrekbaar als buitengewone uitgaven, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bed van zodanige aard is dat het hoofdzakelijk door zieke of invalide personen wordt gebruikt. Evenmin kan worden gezegd dat het bed een middel betreft dat belanghebbende in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie, waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00773
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 3 mei 2013, nummer AWB 12/2224, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag en beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.281. Bij beschikking is € 153 heffingsrente in rekening gebracht. Na tegen de aanslag en beschikking gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep en de beroepen van belanghebbende met kenmerken 13/00771, 13/00772 en 13/00774 tezamen, heeft de griffier een griffierecht geheven van € 118.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 29 januari 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], advocaat te [woonplaats], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [B].
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 1 februari 2010 voor het jaar 2009 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.195. Hierbij is onder meer rekening gehouden met een aftrek voor buitengewone uitgaven van € 16.309 en voor giften van € 75.
De Inspecteur heeft de aangifte IB/PVV 2009 beoordeeld en bij belanghebbende bewijsstukken opgevraagd betreffende de in die aangifte opgenomen aftrek voor buitengewone uitgaven.
Op basis van de ingezonden stukken heeft de Inspecteur geconcludeerd, dat niet alle in de aangifte geclaimde kosten kunnen worden geaccepteerd. Ook de aftrek voor giften wordt niet geaccepteerd omdat deze giften niet zijn onderbouwd met bewijsstukken. De Inspecteur heeft dit bij brief van 14 november 2011 aan belanghebbende medegedeeld. Volgens die brief wordt het belastbaar inkomen uit werk en woning over het jaar 2009 met € 9.086 verhoogd tot € 10.281. Voorts komt belanghebbende volgens de Inspecteur niet in aanmerking voor de alleenstaande-ouderkorting en heeft de Inspecteur het in de aangifte vermelde bedrag van € 5.091 aan ingehouden loonheffing gecorrigeerd naar € 4.091.
Met dagtekening 7 december 2011 is overeenkomstig voormelde brief de aanslag IB/PVV 2009 opgelegd.
Op het adres van belanghebbende ([a-straat] 64 te [woonplaats]) zijn, naast belanghebbende, zijn dochter [C] en mevrouw [D] woonachtig. Mevrouw [D] is de ex‑echtgenote van belanghebbende en de moeder van [C]. Tot de stukken behoort een door belanghebbende en mevrouw [D] ondertekende verklaring, waarin het volgende is opgenomen:
“Hierdoor verklaren ondergetekenden, zijnde respectievelijk de heer [belanghebbende] (geboren 3 december 1958) en [D] (geboren 9 november 1964) als volgt.
1
Per 11 april 2006 wordt door [belanghebbende] –in zijn hoedanigheid als huurder van een eengezinswoning, staande en gelegen te [postcode] [woonplaats] aan de [a-straat] 64– een gedeelte, als bij partijen bekend, van genoemde onroerende zaak in gebruik gegeven (vgl. art. 7:244 BW) aan [D].
2
De grond voor onderhavige ingebruikgeving ligt in het feit dat [D] nog deels de zorg over de der partijen dochter [C] uitoefent, welke minderjarige woont bij [belanghebbende] in meergenoemde onroerende zaak aan de [a-straat] 64 te [woonplaats].
Voorts hebben partijen overwogen dat [D] thans geen enkele andere mogelijkheid tot alternatieve huisvesting heeft.
3
Onderhavige ingebruikgeving kan door [belanghebbende] te allen tijde worden beëindigd, na voorafgaande kennisgeving aan [D].
4
Ondergetekenden geven uitdrukkelijk aan dat zij geen enkele (partner) relatie met elkaar hebben en [belanghebbende] op geen enkele wijze bijdraagt in het levensonderhoud van [D].”
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Heeft belanghebbende recht op:
- een hogere aftrek van buitengewone uitgaven dan door de Inspecteur is geaccepteerd?
- een aftrek voor giften van € 75?
- de alleenstaande ouderkorting?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag en beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.