Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-01-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:135, 13-00507
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 23-01-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:135, 13-00507
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 23 januari 2014
- Datum publicatie
- 27 februari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:135
- Zaaknummer
- 13-00507
Inhoudsindicatie
In geschil is het antwoord op de vraag of de echtgenote van belanghebbende hoofdverblijf heeft in de gemeente Schouwen-Duiveland, als bedoeld in artikel 2 van de Verordening.
Nu zowel belanghebbende als de echtgenote als belastingplichtige voor de forensenbelasting is aan te merken, is de aanslag ingevolge het bepaalde in art. 253, lid 1, Gemeentewet op de naam van één van hen gesteld en overeenkomstig gemeentelijk beleid is de aanslag tenaamgesteld van de oudste van de belastingplichtigen, zijnde belanghebbende.
Hoewel in beginsel op de Heffingsambtenaar de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat voldaan wordt aan de voorwaarden van het belastbare feit, breng een redelijke verdeling van de bewijslast in dit geval een andere verdeling van die bewijslast mee. De Heffingsambtenaar zou dan immers een negatief bewijs moeten leveren, hetgeen, naar algemeen wordt aangenomen, zo goed als onbewijsbaar is. In het onderhavige geval is belanghebbende de meest gerede partij is om aannemelijk te maken dat de echtgenote in 2011 haar hoofverblijf in Renesse heeft. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, is dat niet aannemelijk gemaakt. Hieraan doet niet af dat de Heffingsambtenaar zich niet ook rechtstreeks tot de echtgenote (als zijnde de andere belastingplichtige) heeft gewend met verzoeken om informatie.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00507
Schriftelijke uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg (hierna: de Rechtbank) van 14 maart 2013, nummer AWB 12/1778, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te melden aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Heffingsambtenaar heeft met dagtekening 30 juni 2011 aan belanghebbende een aanslag in de forensenbelasting van de gemeente Schouwen-Duiveland voor het jaar 2011 opgelegd ten bedrage van € 1.064,71.
1.2. Nadat belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen voormelde aanslag heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak d.d. 5 april 2012, in afschrift verzonden op 13 april 2012, het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende is van de uitspraak van de Heffingsambtenaar in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank een griffierecht geheven van € 42.
1.4. Bij uitspraak van 14 maart 2013 heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de Rechtbank.
1.5. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende bij brief van 27 maart 2013, bij het Hof binnengekomen op 28 maart 2013, hoger beroep ingesteld. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van het Hof een griffierecht geheven van € 118. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 december 2013 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [A].
1.7. De Heffingsambtenaar heeft ter zitting een volmacht overgelegd.
1.8. Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.9. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1. Belanghebbende is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw [B] (de echtgenote). Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven dat hij en zijn echtgenote in 2011 en nog steeds een zogenaamde LAT-relatie hebben. Tot de huwelijksgemeenschap behoort sinds 2007 een op naam van de belanghebbende staande gemeubileerde woning, gelegen aan [a-straat] 22 te [a-straat], gemeente Schouwen-Duiveland.
2.2. Belanghebbende woont in een woning aan het [b-straat] 12B te [woonplaats] en is daar ook ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie (GBA). De echtgenote is sinds 11 oktober 2010 ingeschreven in de GBA van de gemeente [a-straat] op het voormelde adres aan [a-straat] 22. Als gevolg van die inschrijving ontvangt zij op het adres in [a-straat] van de rijksbelastingdienst haar aanslagen, aanslagbiljetten en dergelijke.
2.3. De onderwerpelijke aanslag is opgelegd aan belanghebbende en niet aan de echtgenote omdat belanghebbende de oudste van beiden is en de gemeente als beleid hanteert om bij meerdere belastingplichtigen de aanslag aan de oudste belastingplichtige op te leggen.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag in de forensenbelasting betreffende het jaar 2011 terecht is opgelegd.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De omstandigheid dat de echtgenote haar hoofdverblijf in [a-straat] heeft, staat - naar zijn mening - de aanslag in de forensenbelasting in de weg. Hij of de echtgenote is geen forens.
3.3. De Heffingsambtenaar is van opvatting dat de echtgenote niet haar hoofdverblijf in [a-straat] heeft. Hij vindt dat de onderhavige aanslag terecht is opgelegd.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van die zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. De overwegingen omtrent het geschil
Vooraf
4.1. Belanghebbende heeft zich in zijn hoger beroepschrift onder meer beklaagd over het feit dat tijdens de zitting bij de Rechtbank door de Heffingsambtenaar een of meer stukken aan de Rechtbank zijn overhandigd en door de Rechtbank aan het dossier zijn toegevoegd, van welke stukken hij geen inzage heeft gehad en die –aldus belanghebbende- mogelijk invloed hebben gehad op de uitspraak van de Rechtbank. Bij aanvang van de zitting van het Hof heeft de voorzitter aan belanghebbende een fotokopie van de stukken in kwestie overhandigd en hem in de gelegenheid gesteld er op te reageren. Voor zover belanghebbende terecht zou aanvoeren dat hem ter zitting van de Rechtbank niet de gelegenheid is geboden die stukken in te zien, is dat in hoger beroep gerepareerd.
Ten aanzien van het geschil
4.2. Op grond van artikel 223 van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente een hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
4.3. Er wordt in de gemeente Schouwen-Duiveland, voor zover thans van belang, forensenbelasting geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan negentig dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden (artikel 2 van de Verordening forensenbelasting 2011 (hierna: de Verordening), zulks in overeenstemming met artikel 223, lid 1, Gemeentewet).
4.4. Op grond van de Verordening (artikel 2) is zowel belanghebbende als de echtgenote als belastingplichtige voor de forensenbelasting 2011 aan te merken. Nu zowel belanghebbende als de echtgenote als belastingplichtige voor de forensenbelasting 2011 is aan te merken, is de aanslag ingevolge het bepaalde in artikel 253, lid 1 van de Gemeentewet op de naam van één van hen gesteld. Overeenkomstig gemeentelijk beleid is de aanslag tenaamgesteld van de oudste van de belastingplichtigen, zijnde belanghebbende.
4.5. Naar het oordeel van het Hof is te dezen bepalend voor de rechtsvraag of de onderhavige aanslag terecht is opgelegd het antwoord op de vraag waar de echtgenote in het jaar 2011 haar hoofdverblijf heeft, in [woonplaats] of in [a-straat]. De vraag of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt niet alleen beoordeeld aan de hand van de inschrijving in de GBA maar wordt beoordeeld naar de omstandigheden (artikel 223, lid 3, Gemeentewet en artikel 2, lid 2, van de Verordening). Bepalend daarbij is waar het middelpunt van iemands leven zich bevindt.
4.6. Het Hof stelt voorop dat, gelet op voormeld artikel 2 van de Verordening, in beginsel op de Heffingsambtenaar de last rust om aannemelijk te maken dat voldaan wordt aan de voorwaarden van het belastbare feit. Dit betekent dat in beginsel de Heffingsambtenaar aannemelijk zou moeten maken dat de echtgenote in het jaar 2011 haar hoofdverblijf niet in [a-straat] heeft. Echter, een redelijke verdeling van de bewijslast brengt naar het oordeel van het Hof in dit geval, waarbij het met name gaat over het aandragen van feiten en omstandigheden die moeten dienen ter beantwoording van de vraag “waar het middelpunt van iemands leven zich bevindt”, een andere verdeling van die bewijslast mee. De Heffingsambtenaar zou dan immers een negatief bewijs moeten leveren, hetgeen, naar algemeen wordt aangenomen, zo goed als onbewijsbaar is. Het Hof is gelet op het vorenoverwogene dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval belanghebbende de meest gerede partij is om aannemelijk te maken dat de echtgenote in het jaar 2011 haar hoofdverblijf in [a-straat] heeft.
4.7. Ter onderbouwing van zijn stelling dat de echtgenote in 2011 in de woning in [a-straat] haar hoofdverblijf had, heeft belanghebbende het volgende aangevoerd:
- de echtgenote is sinds oktober 2010 in [a-straat] ingeschreven als nieuwe inwoonster;
- zij is als zodanig aldaar verwelkomd en uitgenodigd voor een kopje koffie met de burgemeester/wethouder;
- de echtgenote heeft een eigen inkomen en beschikt over een eigen bankrekening bij de bank in [a-straat];
- zij ontvangt op dat adres in [a-straat] van de rijksbelastingdienst haar aanslagen, aanslagbiljetten en dergelijke;
- ze is in [a-straat] bekend bij de bakker, de supermarkt en kledingzaak;
- ze heeft de wethouder al zeker tien keer bij de bakker in [a-straat] gezien;
- de echtgenote en belanghebbende hebben een LAT-relatie en ze voeren zelfstandig een eigen huishouden;
- de echtgenote houdt per dag bij waar ze verblijft; in het onderhavige jaar was ze gedurende 90% van de tijd in [a-straat], in de jaren daarna was dat 92 respectievelijk 76%;
- de Heffingsambtenaar kan in zijn eigen administratie zien dat de betaling van de gemeentelijke belastingen van de rekening van de echtgenote worden verricht;
- de huisarts van de echtgenote is een familielid.
4.8. De Heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende – ondanks daartoe door hem in de gelegenheid te zijn gesteld – niet aannemelijk heeft gemaakt dat de echtgenote in 2011 daadwerkelijk haar hoofdverblijf in [a-straat] heeft.
4.9. Het Hof is van oordeel dat met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, niet aannemelijk is gemaakt dat de echtgenote in 2011 haar hoofdverblijf in [a-straat] heeft. Hieraan doet niet af dat de Heffingsambtenaar zich niet ook rechtstreeks tot de echtgenote – in haar hoedanigheid van eveneens belastingplichtige - heeft gewend met de vragen, die door hem wel aan belanghebbende zijn gesteld en ter zake waarvan belanghebbende zich op het standpunt heeft gesteld dat hij zich niet bevoegd achtte om die informatie bij de echtgenote in te winnen. Het Hof komt onder deze omstandigheden niet toe aan de beantwoording van de vraag of in casu sprake is van schending van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.10. Nu belanghebbende voorts niets heeft aangevoerd op grond waarvan het Hof anders dient te oordelen en ook verder de onderhavige aanslag geen blijk geeft strijdig te zijn met de Verordening, brengt het hiervoor overwogene mee dat het hoger beroep ongegrond is. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank, onder verbetering van de gronden, bevestigen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de gemeente Schouwen-Duiveland aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 23 januari 2014 door P. Fortuin, voorzitter, T.A. Gladpootjes en H.A. Wiggers, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) een dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.