Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-05-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1388, 13-00523
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-05-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1388, 13-00523
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 mei 2014
- Datum publicatie
- 22 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:1388
- Zaaknummer
- 13-00523
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft ingekeerd met betrekking tot een bankrekening en beleggingen bij een Zwitserse bank. Inspecteur corrigeert naast buitenlandse rente, fictief rendement over aandelen in buitenlandse beleggingsfondsen en voordeel uit binnenlands beleggingsfonds. Hof: Vereiste aangifte niet gedaan; omkering van de bewijslast. Hof acht de correcties fictief rendement juist. Voordeel uit binnenlands beleggingsfonds evenzeer terecht, maar rekening moet worden gehouden met verrekening van dividendbelasting.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00523
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 februari 2013, nummer AWB 12/2455 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor [woonplaats],
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde navorderingsaanslag.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het jaar 2000 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een bedrag van ƒ 32.296 (€ 14.655). Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van ƒ 11.958 (€ 5.426).
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een bedrag van € 13.266. De beschikking heffingsrente is verminderd tot een bedrag van € 4.912.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgehad op 28 maart 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn zoon, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [A] en [B].
Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De Inspecteur heeft diens pleitnota voorzien van vijf bijlagen. Belanghebbende heeft verklaard bezwaar te hebben tegen overlegging van de bijlagen 1 t/m 3 bij deze pleitnota van de Inspecteur, aangezien deze stukken in een zeer laat stadium worden ingebracht en hij niet in staat is op deze stukken te reageren.
Het Hof heeft besloten de Inspecteur niet toe te laten deze stukken in te brengen.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
Belanghebbende heeft op 18 december 2009 per fax een zogenoemde “Verklaring vrijwillige verbetering buitenlands vermogen” ingediend. In deze verklaring meldt belanghebbende dat hij gerechtigd is (geweest) tot buitenlandse vermogensbestanddelen, te weten een in 1984 geopende bankrekening bij de [A1] bank te Zwitserland.
Op 22 december 2009 is de originele verklaring, naar het Hof begrijpt per post, door de Inspecteur ontvangen. In die verklaring wordt het saldo op voormelde bankrekening vermeld naar een bedrag van ongeveer € 650.000.
Bij brief van 14 januari 2010 heeft de Inspecteur om nadere informatie gevraagd. Belanghebbende heeft deze vragen beantwoord en heeft hij vermeld dat de papieren van 1997 t/m 2000 nog worden nageleverd.
Op 15 februari 2010 en 14 maart 2010 heeft belanghebbende bankafschriften betreffende deze bankrekening verstrekt.
Bij brief van 12 april 2010 bericht de Inspecteur belanghebbende welke correcties hij voornemens is aan te brengen voor de verschillende jaren. Voor het jaar 2000 bedragen de correcties (in guldens):
- couponrente 52.465
- dividenden 3.371
- fictief rendement 11.614
- kosten ./. 5.811
Totaal 61.639
Na bezwaar zijn de correcties als volgt vastgesteld (in guldens):
- couponrente 52.465
- dividenden 3.371
- fictief rendement 5.599
- kosten ./. 5.811
- bijschrijving obligatiefonds 5.324
- ontvangen rente bij verkoop 9
- vooruit betaalde rente ./. 4.420
Totaal 56.537
De correctie fictief rendement als bedoeld in artikel 29a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB 1964) heeft betrekking op de volgende participaties:
- 200 [C] [D]: ƒ 1.663
- 533 [C] [E]: ƒ 3.936.
De correctie bijschrijving obligatiefonds heeft betrekking op de participaties in het [C] Obligatiefonds. Dit betreft een in Nederland gevestigd beleggingsfonds, waarin belanghebbende op 31 december 1999 450,332 participaties had en op 31 december 2000 486,738 participaties. Op 24 maart 2000 zijn er 27,455 participaties bijgeboekt tegen een koers van € 88,00. De Inspecteur heeft de inkomsten uit vermogen ter zake van deze participaties berekend op € 2.416,04 (ƒ 5.324,25).
Op een bankafschrift van 24 maart 2000 wordt melding gemaakt van bovenvermelde 27,455 participaties en wordt een bedrag van ƒ 7,31 ten laste van de rekening geboekt in verband met “Ausl. Steuern”. Tevens wordt daarbij vermeld dat “gemaess ihrer instruktion haben wir die dividende wiederangelegt”.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Inspecteur ten aanzien van de twee onder 2.7 vermelde participaties terecht een fictief rendement in aanmerking genomen?
2. Heeft de Inspecteur ten aanzien van de belegging in het onder 2.8 vermelde obligatiefonds terecht een voordeel van € 2.416,04 (ƒ 5.324) in aanmerking genomen?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.