Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1712, 13-00306 en 13-00319

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1712, 13-00306 en 13-00319

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 juni 2014
Datum publicatie
23 juni 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:1712
Formele relaties
Zaaknummer
13-00306 en 13-00319
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.119a

Inhoudsindicatie

Belanghebbende exploiteert een adviespraktijk in de vorm van een eenmanszaak.

Hof: Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat een niet nader onderbouwd en gespecificeerd bedrag ter zake van accountants- en juridische kosten ziet op kosten gemaakt in het kader van de adviespraktijk.

De Inspecteur heeft terecht de eigenwoningschuld gecorrigeerd met inachtneming van de goedkoperwonenregeling van artikel 3.119a, lid 2, van de Wet IB 2001.

Het Hof ziet, gelet op de ingewikkeldheid van de zaak en de uitvoerige correspondentie in de bezwaarfase, geen reden de overschrijding van de redelijke termijn toe te rekenen aan de Inspecteur en hiervoor een schadevergoeding toe te kennen.

In beroep en hoger beroep is de redelijke termijn niet overschreden.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00306 en 13/00319

Uitspraak op het hoger beroep van

de heer [belanghebbende],

wonende te [woonplaats],

hierna: belanghebbende,

en het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,

hierna: de Inspecteur

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 januari 2013, nummer AWB 12/8, in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur,

betreffende na te noemen aanslag.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 29 oktober 2010 over het jaar 2007 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 201.843 (hierna: de aanslag). Gelijktijdig met de aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking aan belanghebbende een bedrag van € 8.758 heffingsrente in rekening gebracht (hierna: de heffingsrentebeschikking). Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij, in één geschrift verenigde, uitspraken van 25 november 2011 de aanslag en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraken op 2 januari 2012 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende geen griffierecht geheven.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 134.973 en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 158.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof (kenmerk van het Hof: 13/00319).

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft de Inspecteur eveneens hoger beroep ingesteld bij het Hof (kenmerk van het Hof: 13/00306).

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 19 december 2013 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [A], de heer [B], de heer [C] en mevrouw [D]. Gelijktijdig met de onderhavige zaken zijn de bij het Hof onder de kenmerken 13/00307, 13/00320 en 13/00321 bekende zaken behandeld.

1.7.

De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota met bijlage voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft

verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

1.8.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan de partijen is toegestuurd.

2 Feiten

De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:

2.1.

Belanghebbende exploiteert in het onderhavige jaar een adviespraktijk in de vorm van een eenmanszaak (de adviespraktijk). Belanghebbende is voorts in het onderhavige jaar bestuurder van de Stichting [F] (de Stichting). De Stichting is op haar beurt enig aandeelhouder van [F] BV ([F]), een in Nederland gevestigde vennootschap. Bij akte van 2 oktober 2006 is [G] BVBA ([G]) opgericht, een naar Belgisch recht opgerichte vennootschap, gevestigd in [H], [a-straat] 28 (België). Alle aandelen van [G] worden gehouden door [F].

2.2.

In verband met de sanering van schulden van belanghebbende is in 2006 [J] als bewindvoerder aangesteld. Op 19 mei 2006 is een overeenkomst tot schuldsanering gesloten tussen de bewindvoerder en belanghebbende en diens echtgenote. De overeenkomst is schriftelijk vastgelegd op 20 mei 2006 (00.40 a.m.), een afschrift hiervan behoort tot de stukken van het geding. De overeenkomst is ondertekend door belanghebbende, diens echtgenote en de bewindvoerder [J] ([K] Advocaten).

In deze overeenkomst is ondermeer bepaald dat het volledige vermogen van de echtelieden zal worden vereffend en dat het de bedoeling is dat de echtelieden na de sanering “met een schone lei” kunnen beginnen. Opgenomen is ondermeer:

“13. (…) Dat uitgangspunt wenst de belastingdienst (die in deze de grootste schuldeiser is), onverkort gehandhaafd te zien in een met de echtelieden [L] te sluiten overeenkomst. In dat kader is aan de echtelieden [L] gevraagd een opsomming te geven van hun vermogen. (…). 14. Zij verklaren zich bewust te zijn van het feit dat de Belastingdienst voorwaardelijke kwijtschelding van het restant van de fiscale vorderingen zal geven [onder de voorwaarde dat de in deze overeenkomst naar beste weten afgelegde verklaringen juist, nauwgezet en volledig zijn] en de toegezegde medewerking aan de bewindvoerder ook daadwerkelijk wordt verleend. Indien binnen drie jaren na ondertekening van deze verklaring blijkt dat er ten aanzien van het vermogen/de gerechtigheid tot rechtspersonen/trustvermogens/overige vermogensrechten [waar ook ter wereld] onvolledig of onjuist is verklaard dan vervalt de onderhavige overeenkomst en zal de onder voorwaarden kwijtgescholden fiscale schuld tot het volle bedrag herleven. Ditzelfde gevolg treedt in indien na sommatie niet binnen de gestelde termijn de gevraagde medewerking aan de bewindvoerder wordt verleend. Waarschijnlijk zal de Belastingdienst onbetaald gebleven fiscale vorderingen tijdelijk [tot na het verstrijken van de genoemde driejaarstermijn] “buiten invordering stellen, om pas na die termijn formeel tot kwijtschelding over te gaan. De beslissing is op dat punt aan de Belastingdienst. (…) 17. Partijen zullen nog nader overleg voeren over de definitieve vorm waarin de schuldsanering zal worden vastgelegd. (…) 18. De echtelieden [L] trekken alle lopende procedures tegen de Belastingdienst (...) in. (...).”

2.3.

Op 20 april 2010 zijn belanghebbende en de Inspecteur met elkaar overeengekomen dat belanghebbende de tijd krijgt tot 15 mei 2010 om de aangiften IB/PVV over de jaren 2007 en 2008 in te dienen, welke termijn op 17 mei 2010 is verlengd tot 19 mei 2010.

2.4.

Belanghebbende heeft op 18 mei 2010 zijn aangifte IB/PVV 2007 ingediend. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt volgens deze aangifte € 126.211 en is als volgt samengesteld:

belastbare winst uit onderneming € 140.190

inkomsten uit eigen woning € -13.979

-------

belastbaar inkomen uit werk en woning € 126.211.

2.5.

Op 26 mei 2010 vindt er een bespreking plaats tussen belanghebbende en de Inspecteur betreffende een toelichting op de ingediende aangiften over de jaren 2007 en 2008. Naar aanleiding van deze toelichting heeft de Inspecteur bij schrijven van 27 mei 2010 nadere vragen gesteld over de samenstelling van het aangegeven inkomen. Belanghebbende heeft in zijn e-mailbericht van 21 juni 2010 antwoorden op de gestelde vragen geformuleerd. De antwoorden gaven de Inspecteur aanleiding tot het stellen van nadere vragen bij brief van 1 juli 2010. Deze nadere vragen worden door belanghebbende beantwoord per e-mailbericht van 7 juli 2010. Hierop stelt de Inspecteur wederom nadere vragen per e-mailbericht van 15 juli 2010, waarna partijen in verschillende mails over en weer van gedachten wisselen.

2.6.

In een brief van de Inspecteur gedateerd 22 juli 2010 worden andermaal vragen gesteld met betrekking tot de aangiften over de jaren 2007 en 2008 alsmede over enkele posten, opgenomen in de gepubliceerde jaarstukken van [G] BVBA. Bij brief van 7 september 2010 heeft de Inspecteur zijn verzoek om informatie te verstrekken herhaald, waarbij hij belanghebbende nogmaals in de gelegenheid heeft gesteld om aan dit verzoek vóór 24 september 2010 te voldoen. Tevens vermeldt de Inspecteur:

“De belastingdienst zal zich bij eventuele verdere procedures in dat geval tevens beroepen op omkering dan wel verzwaring van de bewijslast”.

2.7.

Belanghebbende heeft op 23 september 2010 via e-mail op de brief van 7 september 2010 gereageerd.

2.8.

Bij brief van 4 oktober 2010 heeft de Inspecteur medegedeeld de aanslagen over de jaren 2007 en 2008 te hebben vastgesteld en stelt hij:

“Wij zijn echter van mening dat de tot op heden door u gegeven antwoorden en verstrekte informatie niet kan worden aangemerkt als het duidelijk, stellig en zonder voorbehoud verstrekken van de gevraagde informatie. Dit heeft tot gevolg dat u in de bezwaarfase een

verzwaring van de bewijslast krijgt en dat u moet aantonen dat de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn opgelegd” (hierna: omkering van de bewijslast).

2.9.

De Inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning over het jaar 2007 met € 75.632 verhoogd tot € 201.843, als volgt samengesteld:

aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning € 126.211

correctie accountants- en juridische kosten € 11.607

correctie loon [G] € 60.000

correctie huurwaarde forfait € 1.037

correctie in verband met bijleenregeling € 2.988

------

Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 201.843

In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast (waarbij het Hof de nummering van de Rechtbank vervolgt):

2.10.

De Inspecteur heeft als bijlage 10 bij zijn hoger beroepschrift een afrekening van 22 november 2006 overgelegd van [M] Notarissen te [N] betreffende de levering door belanghebbende van de woning aan de [b-straat] 8 te [woonplaats]. Uit deze afrekening blijkt dat de woning is verkocht voor een koopsom van € 702.500 en dat de bestaande hypothecaire schuld van belanghebbende bij de [P-bank] € 325.269,66 bedroeg. Naar niet in geschil is, bedroegen de verkoopkosten ter zake van de overdracht van de woning € 8.924.

Bij de aanvulling op zijn hoger beroepschrift van 20 maart 2013 heeft de Inspecteur voorts de overdrachtsakte van de woning overgelegd, waaruit eveneens een koopsom van € 702.500 blijkt.

2.11.

Belanghebbende heeft op 27 april 2007 de woning aan de [c-straat] 11 te [woonplaats] verworven voor een koopsom van € 300.000. De overdrachtsbelasting ter zake van de levering van die woning ad € 18.000 kwam voor rekening van belanghebbende. De woning aan de [c-straat] 11 is vervolgens verbouwd voor een bedrag van ongeveer € 190.000. Voor deze woning zijn voor een bedrag van € 508.880 (€ 300.000 + € 18.000 + € 190.000) schulden aangegaan.

2.12.

Belanghebbende heeft bij brief van 5 november 2010, bij de Inspecteur binnengekomen op 10 november 2010, bezwaar gemaakt tegen de aanslag en aangevoerd:

“Met deze brief teken ik bezwaar aan tegen de volgende aanslag [aanslagnummer] ad € 77.143,- met dagtekening 29 oktober 2010.

Met deze brief verzoek ik officieel om uitstel tot betaling tot over het bezwaarschrift is beslist.

Naar verwerking van alle correcties [ lopende procedures] zal het belastbaar bedrag negatief uitvallen over het jaar 2007.”

2.13.

De Inspecteur verwijst in zijn hoger beroepschrift voor wat betreft de correspondentie tijdens de bezwaarfase naar de bijlagen 26 tot en met 62 bij zijn hoger beroepschrift.

Op 10 november 2011 heeft een hoorzitting plaatsgevonden inzake de bezwaarschriften tegen de aanslagen IB/PVV over de jaren 2006, 2007 en 2008. Met dagtekening 25 november 2011 heeft de Inspecteur uitspraak op het bezwaarschrift tegen de aanslag gedaan.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft de Inspecteur op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voldaan aan zijn verplichting tot het in het geding brengen van de op de zaak betrekking hebbende stukken?

II. Heeft de Rechtbank terecht een bedrag van € 8.762 ter zake van accountants- en juridische kosten niet in mindering gebracht op de belastbare winst uit onderneming?

III. Dient de rente van de eigenwoningschuld te worden gecorrigeerd met inachtneming van de bijleenregeling?

IV. Is sprake van overschrijding van de redelijke termijn, zodat een immateriële schadevergoeding aan belanghebbende moet worden toegekend?

Belanghebbende is van mening dat de vragen I, II en III ontkennend moeten worden beantwoord en vraag IV bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent de proceskosten, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van het belastbaar inkomen uit werk en woning tot € 126.211 (€ 134.973 minus € 8.762).

De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.703.

4 Gronden

5 Beslissing