Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1770, 13-00620 en 13-00632

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 13-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1770, 13-00620 en 13-00632

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
13 juni 2014
Datum publicatie
30 juni 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:1770
Zaaknummer
13-00620 en 13-00632

Inhoudsindicatie

Verzuimboete; (geen) recht op een integrale vergoeding van de kosten van bezwaar en een integrale proceskostenvergoeding voor de (hoger) beroepsfase.

Aan belanghebbende, een BV, is een verzuimboete opgelegd van € 2.460 vanwege het niet tijdig doen van de aangifte vennootschapsbelasting. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de boete gematigd tot € 500 en belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 218. Belanghebbende komt in beroep tegen zowel de hoogte van de boete als de hoogte van de kostenvergoeding.

De Rechtbank heeft het beroep enkel gegrond verklaard voor zover het de kostenvergoeding voor de bezwaarfase betreft. Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de Inspecteur de boete tegen beter weten in opgelegd naar het hoogst mogelijk bedrag en heeft hij ten tijde van het opleggen van de boete geen rekening gehouden met de op dat moment bekend zijnde verzachtende omstandigheden.

Zowel belanghebbende (tegen de hoogte van de boete) als de Inspecteur (tegen het toekennen van een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase) stellen hoger beroep in. In hoger beroep verzoekt belanghebbende voorts om een integrale proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en de hoger beroepsfase.

Het Hof acht een boete van € 250 passend en geboden. In zoverre is het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond.

Het hof is voorts van oordeel dat geen plaats is voor het toekennen van een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase en acht het hoger beroep van de Inspecteur derhalve eveneens gegrond. In dit verband acht het Hof beslissend dat de wetgever het systeem van oplegging van een verzuimboete, zijnde een massaal proces, onder ogen heeft gezien en heeft aanvaard. Het Hof acht daarbij mede van belang dat alvorens de boete wordt opgelegd, de Inspecteur gehouden is belanghebbende eerst een herinnering te sturen en vervolgens een aanmaning, hetgeen naar het oordeel van het Hof invulling geeft aan de zorgvuldigheidsnorm.

Anders dan de Rechtbank is het Hof van oordeel dat artikel 6 van het EVRM de Inspecteur niet verplicht om bij het opleggen van een verzuimboete rekening te houden met hem bekende feiten en omstandigheden.

Tot slot oordeelt het Hof dat belanghebbende geen recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en de hoger beroepsfase.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00620 en 13/00632

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna: belanghebbende,

en op het hoger beroep van

de Inspecteur van de Belastingdienst/ Zuidwest, kantoor Roosendaal,

hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 22 maart 2013, nummer AWB 12/5692 in het geding tussen

belanghebbende

en

de Inspecteur,

betreffende na te noemen boetebeschikking.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de vennootschapsbelasting, aanslagnummer [aanslagnummer], opgelegd, alsmede bij beschikking een verzuimboete (hierna: boetebeschikking) van € 2.460.Na tegen de boetebeschikking gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de boete verminderd tot een bedrag van € 500.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.

De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de kostenvergoeding voor de bezwaarfase betreft, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de kosten van belanghebbende met betrekking tot de bezwaarfase tot een bedrag van € 1.050, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende met betrekking tot de beroepsfase van € 944 en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan haar te vergoeden.

1.3.

De Inspecteur heeft hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder nummer 13/00620. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Belanghebbende heeft eveneens hoger beroep ingesteld bij het Hof, bij het Hof bekend onder nummer 13/00632. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478.

1.5.

Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.

1.6.

De zitting in beide zaken heeft plaatsgehad op 28 maart 2014 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], belastingadviseur, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B] en de heer [C].

1.7.

Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.

1.8.

Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Belanghebbende is opgericht op 12 juli 2010. Haar eerste boekjaar loopt van 1 juli 2010 tot 31 december 2010.

2.2.

Bij schrijven, gedagtekend 1 maart 2011, is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting (hierna: de aangifte) over het (korte) boekjaar 2010. De aangifte diende vóór 1 juni 2011 te worden ingeleverd. Inlevering vóór 1 juni 2011 heeft niet plaatsgevonden.

2.3.

Bij schrijven, gedagtekend 22 augustus 2011, is belanghebbende een herinnering gestuurd waarin vermeld is dat de aangifte uiterlijk op 5 september 2011 ingediend diende te worden. Voorts is vermeld dat geen uitstel kan worden verkregen, dat het niet vóór 5 september 2011 insturen van de aangifte leidt tot het krijgen van een aanmaning en dat het niet op tijd reageren op de aanmaning ertoe kan leiden dat een boete wordt gekregen. Indiening uiterlijk op 5 september 2011 heeft niet plaatsgevonden.

2.4.

Gedagtekend 18 oktober 2011 is belanghebbende een aanmaning gestuurd waarin belanghebbende gemaand is de aangifte uiterlijk op 1 november 2011 in te dienen. In genoemd schrijven is vermeld dat bij een niet tijdige ontvangst van de aangifte het belastbare bedrag door de Inspecteur zal worden geschat en dat een boete kan worden opgelegd die vanaf 2009 minimaal € 2.460 bedraagt en kan oplopen tot € 4.920. Eerst op 9 november 2011 wordt de aangifte door de Inspecteur ontvangen.

2.5.

Met dagtekening 24 december 2011 is de aanslag vennootschapsbelasting 2010 (hierna: de aanslag) overeenkomstig de aangifte opgelegd, alsmede een (verzuim)boete van € 2.460.

2.6.

Belanghebbende is tegen de boetebeschikking in bezwaar gekomen. Bij schrijven, gedagtekend 26 januari 2012, heeft de Inspecteur aangegeven van plan te zijn de boete te matigen tot € 1.000. Voorts heeft de Inspecteur middels dit schrijven belanghebbende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. In reactie op dit schrijven heeft belanghebbende bij schrijven van 21 februari 2012 de Inspecteur verzocht om het bezwaar aan te houden, zo ook de uitnodiging voor een hoorzitting, tot in hoogste instantie is beslist op één of meer in hoger beroep lopende zaken.

2.7.

De Inspecteur heeft, na de afloop van een drietal hoger beroepzaken te hebben afgewacht, besloten uitspraak op bezwaar te doen en de boete te matigen tot € 500. De Inspecteur heeft met een beroep op artikel 7:3, derde lid, onderdeel d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) afgezien van het horen van belanghebbende. Voor de bezwaarfase heeft de Inspecteur belanghebbende een kostenvergoeding toegekend van € 218.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Brengt de schending van het hoorrecht met zich dat de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur dient te worden vernietigd?

II. Dient de boete verder dan tot € 500 te worden gematigd?

III. Heeft de Rechtbank terecht een integrale vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend?

IV. Heeft belanghebbende recht op een integrale proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en de hoger beroepsfase?

V. Indien belanghebbende geen recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding voor de beroepsfase, dient de door de Rechtbank toegekende forfaitaire proceskostenvergoeding dan te worden verhoogd met 0,5 punt in verband met het indienen van een conclusie van repliek?

VI. Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding omdat de berechting niet heeft plaatsgevonden binnen de, uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) voortvloeiende, redelijke termijn?

Belanghebbende is van mening dat alle vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Zowel belanghebbende als de Inspecteur concluderen tot gegrondverklaring van het door hen ingestelde hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Voorts concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de boete dan wel vermindering van de boete tot een symbolisch bedrag van € 1, dan wel € 50, dan wel € 250 en toekenning van een integrale kostenvergoeding voor de bezwaarfase en een integrale proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en hoger beroepsfase. Bij toekenning van een forfaitaire proceskostenvergoeding in de beroepsfase, concludeert belanghebbende tot de toekenning van een extra 0,5 punt in verband met de indiening van een conclusie van repliek. Tot slot concludeert belanghebbende tot de toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Voorts concludeert de Inspecteur tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

4 Gronden

5 Beslissing