Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1820, AWB-13-00895
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1820, AWB-13-00895
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 19 juni 2014
- Datum publicatie
- 30 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2014:1820
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:2798, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- AWB-13-00895
Inhoudsindicatie
Belanghebbende behaalt in 2006 een hoge opbrengst met de verkoop van ontwikkelings- en bouwplannen van 31 appartementsrechten, welke opbrengst niet in de aangifte IB over dat jaar is betrokken. De Inspecteur heeft een navorderingsaanslag opgelegd. Het Hof oordeelt, evenals de Rechtbank, dat geen sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt en dat evenmin sprake is van kwade trouw aan de zijde van belanghebbende en/of diens fiscaal adviseur.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00895
Uitspraak op het hoger beroep van
de directeur van het onderdeel Belastingregio Belastingdienst/Zuidwest van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het incidenteel hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 4 juli 2013, nummer AWB 12/2960 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te noemen navorderingsaanslag en beschikking heffingsrente.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het jaar 2006 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 809.199 en uit sparen en beleggen van € 1.172, alsmede is hem bij beschikking heffingsrente van € 80.696 in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 659.199 en uit sparen en beleggen van € 1.172 en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 65.343.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 mei 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde de heer [A], verbonden aan [B] Accountants en Adviseurs te [C], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [D] en de heer [E].
Partijen hebben te dezer zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
Belanghebbende heeft bij brief van 9 mei 2014, door het Hof ontvangen op 12 mei 2014, een nader stuk ingediend. Het Hof heeft deze brief opgevat als een verzoek tot heropening van het onderzoek als bedoeld in artikel 8:68 van de Awb. Op de onder 4.1 vermelde grond heeft het Hof dit verzoek afgewezen.
2 Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
Bij notariële akte van 21 januari 1999 heeft belanghebbende voor een koopprijs van fl. 855.000 (+ fl. 175.000 voor inventaris) geleverd gekregen:
“het recht van ondererfpacht (…) van een perceel grond met de rechten van de daarop staande opstallen zijnde het restaurant met aangebouwde bungalow en verdere aanhorigheden, staande en gelegen aan de [a-straat] 1 te [postcode] [F], (…);
(…), door koper te gebruiken als restaurant, met de daarbij behorende zaken.”
Belanghebbende heeft in het geleverde als ondernemer voor de inkomstenbelasting een restaurant geëxploiteerd. Hij heeft in 1999 het geleverde als geheel tot zijn ondernemingsvermogen gerekend en de volledige koopsom op de balans van zijn onderneming geactiveerd.
Belanghebbende heeft op 27 november 2003 een aanvraag gedaan voor een bouwvergunning om op het perceel op te richten een ‘apartementengebouw, hotelkamers, nevenruimten’ en om het bestaande restaurant te vergroten. In de aanvraag omschreef belanghebbende het huidige gebruik als ‘restaurant, woning en terras (p-terrein)’ en het gebruik na uitvoering van de werkzaamheden als ‘restaurant, hotel, apartem. gebouw, terras’. In 2004 is een bouwvergunning afgegeven en heeft belanghebbende toestemming gekregen om het perceel te splitsen in appartementsrechten.
In het jaar 2003 zijn aan belanghebbende in verband met de geplande bouw voorbereidingskosten in rekening gebracht. In het jaar 2004 heeft belanghebbende ten behoeve van de nieuwbouw het ondererfpachtrecht gekocht van een aangrenzende strook grond. De adviseur van belanghebbende heeft de hiermee samenhangende (gecumuleerde) kosten in de aangiften IB/PVV 2003 en 2004 opgenomen als waarde in box 3 van ‘appartement [H] (in aanbouw)’. Ultimo 2004 is een waarde van € 121.290 aangegeven. De samenhangende ‘lening ivm appartement [H]’ is als schuld in box 3 verwerkt.
Bij overeenkomst van 28 april 2006 heeft belanghebbende voor € 1.100.000 exclusief omzetbelasting aan [G] B.V. verkocht 31 appartementsrechten aan de [a-straat] 1 te [F]. De omschrijving per appartementsrecht is als volgt:
“ het appartementsrecht rechtgevende op het uitsluitend gebruik van de (…), plaatselijk bekend [a-straat] 1 te [postcode], [F], kadastraal bekend (…)
uitmakende het (…)/drieduizend tweehonderdzesenzeventigste aandeel in het recht van ondererfpachtrecht op voormelde percelen grond met de daarop staande opstallen;”
In deze overeenkomst staat voorts:
“Welke percelen in opdracht en voor rekening van verkoper – vóór de hierna genoemde datum van juridische levering – worden gesplitst in appartementsrechten en waarvan een deel van de zich daarop bevindende opstallen – vóór de hierna genoemde datum van juridische levering – zullen worden gesloopt;
(…)
Koper is voornemens het registergoed – na splitsing in appartementsrechten en sloop en nieuwbouw – als volgt te gebruiken: als 16 appartementen, met bijbehorende parkeerplaatsen voor recreatief gebruik.”
Onder de bijzondere bepalingen is in de overeenkomst opgenomen:
“Overdracht project
1. Verkoper draagt het verkochte als project over aan koper, derhalve inclusief alle rechten en verplichtingen ter zake de bouw van het appartementencomplex, waaronder begrepen de bouwvergunning, gedateerd 3 februari 2004 (2002/12191), de bouwtekeningen, de bodemrapporten en alles wat verder in de ruimste zin hiertoe gerekend kan worden. (…)”
In de notariële leveringsakte van 28 september 2006 staat onder meer:
“(…) Vervolgens zijn gemelde kadastrale percelen bij akte, op heden voor mij, notaris verleden, gesplitst in appartementsrechten (…).”
De levering van de appartementsrechten heeft plaatsgevonden conform het in punt 2.5 vermelde.
De adviseur van belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2006 voor hem verzorgd en ingediend in maart 2008. Het aangegeven belastbaar bedrag uit werk en woning bedraagt -/- € 69.476, bestaande uit winst uit onderneming (-/- € 60.639) verminderd met zelfstandigenaftrek (€ 8.885). In de aangifte is opgenomen ‘stortingen van kapitaal, vermogenssprong in boekjaar’ tot een bedrag van € 1.046.279. Verder is in deze aangifte onder meer vermeld:
1 januari 2006 31 december 2006
- -
-
ondernemingsvermogen -/- € 532.526 € 258.420
- -
-
bedrijfsgebouwen € 248.728 € 339.291
- -
-
banktegoeden € 1.818 € 251.609
- -
-
schulden aan kredietinstellingen € 734.249 € 292.667
Onder belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is in de aangifte IB/PVV 2006 opgenomen:
1 januari 2006 31 december 2006
Bezittingen
- Appartement [H] (in aanbouw) € 121.290 € 121.290
Schulden
- Lening ivm app. [H] (619) afgelost € 110.570 € 0
De aangifte is individueel afgedaan. De aanslag is opgelegd conform aangifte.
Nadien, bij brief van 21 oktober 2009 aan de adviseur van belanghebbende, heeft de inspecteur enkele vragen gesteld over de aangifte IB/PVV 2006.
In zijn brief van 20 april 2011 heeft de ‘contactambtenaar AWR’ aan belanghebbende geschreven:
“Tegen u en – na verloop van tijd – mw. [J] is, onder leiding van het Functioneel Parket, strafrechtelijk onderzoek ingesteld en door de FIOD-ECD (kantoor [C]) procesverbaal opgemaakt wegens de verdenking van het vermoedelijk opzettelijk onjuist/onvolledig doen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2006 t.n.v. [belanghebbende] (…).
Op grond van het FIOD-onderzoek én de besprekingen met de advocaten van mw. [J] ben ik tot de conclusie gekomen dat u – in strafrechtelijke zin – geen verwijt te maken is m.b.t. de hiervóór genoemde onjuist gedane aangifte over het jaar 2006.
Zoals u bekend is, heb ik mevrouw [J] – voor haar betrokkenheid in deze zaak – een zgn. transactievoorstel gedaan ter voorkoming van verdere strafrechtelijke vervolging. Inmiddels is zij op dit voorstel ingegaan, waardoor ook zij niet (verder) door justitie vervolgd wordt.
(…)
De Belastingdienst/Zuidwest zal de zaak in de administratiefrechtelijke sfeer afwikkelen.”
Met dagtekening 23 juli 2011 is aan belanghebbende de litigieuze navorderingsaanslag IB/PVV 2006 opgelegd. In de bezwaarfase hebben diverse (hoor)gesprekken plaatsgevonden tussen (de adviseurs van) belanghebbende en de inspecteur.
Met dagtekening 14 mei 2012 heeft de inspecteur de gemachtigde van belanghebbende een brief gestuurd betreffende ‘Motivering bij uitspraak op bezwaar’. In deze brief staat onder meer:
“Op 29 juli 2011 ontving ik uw brief waarin u namens (…) [belanghebbende] bezwaar maakt tegen de navorderingaanslag inkomstenbelasting 2006. (…) Ik ontving uw bezwaar op tijd. (…)
Beoordeling van uw bezwaar
Ik kom gedeeltelijk aan uw bezwaar tegemoet. (…) ik (…) verminder het vastgestelde inkomen uit werk en woning ad € 973.271 met € 150.000 tot € 823.271.
Uitspraak
Ik wijs uw bezwaar gedeeltelijk toe. Ik stel het inkomen uit werk en woning vast op € 823.271.
(…)
Als u het niet eens bent met deze beslissing
Bent u het niet eens met deze beslissing? Dan kunt u in beroep gaan bij de rechtbank. In de bijgevoegde toelichting kunt u lezen bij welke rechtbank en binnen welke termijn u in beroep kunt gaan.
(…)”
In de brief is niets vermeld over een nog toe te zenden cijfermatige uitwerking of uitspraak op bezwaar.
Met dagtekening 22 juni 2012 heeft de inspecteur een kennisgeving met aanhef ‘Uitspraak op bezwaar 2006’ aan de gemachtigde van belanghebbende gestuurd, waarin staat:
“Bedrag van de navordering € 332.657
Heffingsrente bij € 65.343
Eerder vastgestelde navordering af € 491.353
Terug te ontvangen € 93.353 ”
Voorts is vermeld:
“U heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag Inkomstenbelasting/Premie volksverzekeringen 2006, nummer [aanslagnummer]. De inspecteur heeft het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn ontvangen. Hij verklaart het bezwaarschrift daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat u niet in beroep kunt gaan tegen de beslissing die hierna volgt. U kunt wel in beroep gaan tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaarschrift. De inspecteur heeft besloten aan uw bezwaar tegemoet te komen. Als gevolg hiervan is de aanslag verminderd met € 93.353,-.”
In aanvulling op de door de Rechtbank vastgestelde feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast (waarbij het Hof de nummering vervolgt):
Tot de gedingstukken behoort de door [B] Belastingadviseurs opgestelde concept aangifte IB/PVV 2003 d.d. 24 januari 2005, waarin de kosten van ontwikkeling van de appartementen als ondernemingskosten zijn verwerkt. In de uiteindelijk ingediende aangifte IB/PVV 2003 van 12 maart 2005 zijn de ontwikkelingskosten ad € 41.823 in Box 3 opgenomen. Tussen datum van de concept aangifte en datum van de definitieve aangifte heeft, op 3 februari 2005, een gesprek van ongeveer anderhalf uur plaatsgevonden tussen belanghebbende, de heer [K], belanghebbendes accountant, en mevrouw J. [J], fiscalist bij [B] Accountants en Belastingadviseurs. In dat gesprek is mevrouw [J], die niet bekend was met de situatie ter plaatse, tot de conclusie gekomen dat de ontwikkeling van de appartementen in Box 3 kon plaatsvinden. Mevrouw [J] heeft (klad)aantekeningen van dat gesprek gemaakt die eveneens tot de gedingstukken behoren.
De notaris heeft voorafgaand aan het transport van de appartementsrechten, bij brief van 2 juni 2006, aan de Inspecteur van de Belastingdienst te Goes het verzoek gedaan om aan te geven of de levering is belast met omzetbelasting. In deze brief geeft de notaris aan dat alle opstallen met uitzondering van het restaurant zullen worden gesloopt en dat op en achter het restaurant de bouw van 12 appartementen is beoogd.
Volgens de aangifte omzetbelasting is in oktober 2006 ruim € 1.000.000 meer omzet aangegeven dan in de andere maanden, terwijl de voorbelasting ongeveer € 28.000 hoger was dan gebruikelijk.
Naar aanleiding van de uitgeworpen aangifte IB/PVV 2006 zijn door de Inspecteur schriftelijk vragen gesteld, doch niet ten aanzien van de in de aangifte verwerkte kapitaalstorting van € 1.046.279.
3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Is het hoger beroep van de Inspecteur ontvankelijk?;
-
Is het voordeel dat belanghebbende met de verkoop van de ontwikkelings- en bouwplannen van de 31 appartementsrechten heeft behaald belastbaar als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden dan wel is de waarde in Box 3 tot een te laag bedrag aangegeven?;
-
Is sprake van een feit, waarmee de Inspecteur ten tijde van de vaststelling van de primitieve aanslag niet bekend was en ook bekend hoefde te zijn (hierna: nieuw feit), dat navordering rechtvaardigt?;
-
Is sprake van kwade trouw bij belanghebbende en/of mevrouw J. [J]?;
-
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de werkelijke proceskosten?
Belanghebbende is van mening dat vragen 1 tot en met 4 ontkennend en vraag 5 bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep. Belanghebbende concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van de Inspecteur, subsidiair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.