Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1939, 13-00714

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-06-2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1939, 13-00714

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 juni 2014
Datum publicatie
7 juli 2014
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2014:1939
Zaaknummer
13-00714
Relevante informatie
Wet op belastingen van rechtsverkeer [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-08-2024] art. 9

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, een BV, is met de heer E overeengekomen dat zij uiterlijk op 31 december 2013 een bedrijfspand van de heer E zal kopen. Belanghebbende heeft de mogelijkheid het bedrijfspand eerder te kopen, maar in dat geval dient zij, naast de koopsom, tevens een vergoeding te betalen voor de contante waarde van het door de heer E te realiseren overrendement van het moment van koop tot aan 31 december 2013.

Belanghebbende koopt het pand op 1 september 2009 voor € 2.125.000 en betaalt over dit bedrag overdrachtsbelasting. Het overrendement is op een bedrag van € 310.922 bepaald. Over laatstgenoemd bedrag heeft de inspecteur overdrachtsbelasting nageheven.

Het Hof oordeelt dat het bedrag van € 310.922 moet worden gerekend tot de waarde van het bedrijfspand, zijnde de tegenprestatie als bedoeld in artikel 9 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, ter zake waarvan overdrachtsbelasting verschuldigd is. Belanghebbendes stelling dat sprake is van een optierecht vindt geen steun in de feiten, aldus het Hof.

Het Hof kent aan belanghebbende wel een proceskostenvergoeding toe vanwege het schenden van de hoorplicht in de bezwaarfase.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Kenmerk: 13/00714

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 11 april 2013, nummer AWB 12/3539, in het geding tussen

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ’s-Hertogenbosch,

hierna: de Inspecteur,

betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd ten bedrage van € 18.655 (hierna: de naheffingsaanslag). Voorts is bij beschikking een bedrag van € 1.056 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.2.

Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt.

1.3.

Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478.

De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

De zitting heeft plaatsgehad op 17 april 2014 te ‘s-Hertogenbosch.

Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], belastingadviseur te [B], als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heren [C] en [D].

1.5.

Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.

2.1.

Tot 2002 bezit de heer [E] (hierna: de heer [E]) indirect alle aandelen in [F] B.V. (hierna: Elektrotechniek). Voorts bezit de heer [E] indirect alle aandelen in [G] B.V..

2.2.

De heer [H] (hierna: de heer [H]) bezit via een stichting administratiekantoor alle aandelen in belanghebbende.

2.3.

Belanghebbende en [G] B.V. hebben de vennootschap [J] B.V. (hierna: de vennootschap) opgericht, waarin alle aandelen in Elektrotechniek zijn ingebracht. Vanaf 2002 heeft belanghebbende in drie stappen indirect een belang in Elektrotechniek verworven. In 2002 is 20% van de aandelen in de vennootschap verkregen, in 2005 nog eens 30% en in 2007 een belang van 25%. Belanghebbende bezit sedert 2007 derhalve 75% in de vennootschap. De heer [E] bezit indirect 25% van de aandelen in de vennootschap. Genoemde aandelenoverdrachten zijn alle gericht op de overdracht van het belang van de heer [E] in Elektrotechniek aan de heer [H].

2.4.

De heer [E] was voorts eigenaar van het bedrijfspand gelegen aan [a-straat] 201 te [K] (hierna: het bedrijfspand). Het bedrijfspand is sedert 1 maart 1998 verhuurd aan Elektrotechniek. Ter zake is een huurovereenkomst opgesteld, gedateerd 5 maart 1998 (“Huurovereenkomst betreffende een pand”, hierna: de huurovereenkomst). Op 30 maart 2005 is in de “BIJLAGE BIJ HUUROVEREENKOMST” de huurovereenkomst verlengd tot 30 maart 2010. Daarbij is overeengekomen dat na het verstrijken van deze periode de huurovereenkomst (telkens) stilzwijgend voor de duur van vijf jaren zal worden verlengd, tenzij een van de partijen de huurovereenkomst rechtsgeldig opzegt, waarbij een opzegtermijn van tenminste een jaar in acht dient te worden genomen. De huurovereenkomst is door geen van de partijen vóór 30 maart 2009 opgezegd.

2.5.

Ter uitvoering van het voornemen om de heer [H] uiteindelijk het volledige belang in Elektrotechniek en het bedrijfspand te laten verwerven, hebben de heren [H] en [E] op 31 oktober 2008 een “Aandeelhoudersovereenkomst” gesloten (hierna: de aandeelhoudersovereenkomst), welke voor zover hier van belang, als volgt luidt:

Ondergetekenden:

1. De heer [E];

handelend voor zich in privé en als enig bestuurder van stichting [L], welke stichting houdster is van alle aandelen in het geplaatst kapitaal van [G] B.V., nader te noemen Partij 1;

en

2. De heer [H];

handelend voor zich in privé en als enig bestuurder van stichting administratiekantoor [belanghebbende], welke stichting houdster is van alle aandelen in het geplaatst kapitaal van [belanghebbende] B.V., nader te noemen Partij 2;

[G] B.V. en [belanghebbende] B.V., hierna afzonderlijk ook te noemen: “Aandeelhouder” en gezamenlijk te noemen: “Aandeelhouders” dan wel “Partijen”;

In aanmerking nemende het volgende:

 [G] B.V. is houdster van 46 aandelen A in het geplaatste en gestorte kapitaal van [J] B.V.;

 [belanghebbende] B.V. is houdster van 46 aandelen A en 92 aandelen B in het geplaatste en gestorte kapitaal van [J] B.V.;

 Partijen bezitten gezamenlijk alle aandelen in het geplaatste en gestorte kapitaal van [J] B.V., zijnde 184 aandelen (A en B);

 [J] B.V. bezit alle aandelen in het geplaatste en gestorte kapitaal van [F] B.V.;

 Partijen willen hun huidige samenwerking continueren. Het doel van deze samenwerking is het zorgdragen voor de continuïteit en de optimalisatie van de opbrengsten van de onderneming van [J] B.V. en [F] B.V.;

Zijn als volgt overeengekomen:

(…)

Artikel 9 Uitbreiding aandelenbelang [belanghebbende] B.V.

9.1

Partij 1 verplicht zich om uiterlijk op 31 december 2013 (Overdrachtsdatum) haar aandelen in [J] B.V. verkopen en leveren aan Partij 2, die deze aandelen verplicht is over te nemen. De koopsom voor de aandelen zal worden bepaald volgens het prijsbepalingsmodel (model 1) en zal worden voldaan op het moment van levering van de aandelen. Indien partijen niet tot overeenstemming komen over de koopsom en of de financiering daarvan is sprake van een geschil conform artikel 5.

Artikel 10 Onroerend goed

10.1

De heer [E] verplicht zich het onroerend goed ([a-straat] 201) uiterlijk op 31 december 2013 te verkopen en te leveren aan Partij 2 tegen de waarde van dat moment. Partij 2 verplicht zich het onroerend goed te kopen.

10.2

Zodra de Gemeente grond te koop aanbiedt ten behoeve van de uitbreidingsplannen van [F] B.V. kan deze grond gekocht worden door degene, die op dat moment eigenaar is van bovenstaand onroerend goed.

10.3

De heer [E] heeft het recht alle grond, die door de gemeente wordt aangeboden en niet nodig is voor de uitbreidingsplannen van [F] B.V. (naar het oordeel van [F] B.V.) te behouden dan wel aan te kopen.

10.4

Partij 2 heeft te allen tijde het recht het in gebruik zijnde onroerend goed (inclusief de eventueel van de gemeente te verwerven naastliggende grond) te kopen tegen de taxatiewaarde van dat moment. Partij is tevens gehouden de contante waarde van het door de heer [E] te realiseren overrendement gedurende de periode van het moment van koop tot aan 31 december 2013 te vergoeden.

10.5

Het overrendement kan worden berekend door de huurpenningen tot aan 31 december 2013, verminderd met 10% aan te verwachten jaarlijkse kosten van het onroerend goed, te indexeren met het te verwachten inflatiepercentage (voor deze overeenkomst vastgezet op 2,0% per jaar) en te verminderen met de rente over de getaxeerde waarde. De rente wordt gelijkgesteld aan de gemiddelde rente op staatsobligaties met een resterende looptijd van 10 jaar vermeerderd met een risico-opslag van 1%. Voor de berekening van de contante waarde wordt gebruik gemaakt van het hiervoor berekende rentepercentage. In bijlage 2 is een rekenmodel opgenomen.

10.6

Op het totaal door partij 2 te betalen bedrag, wordt een bedrag van € 60.000 vermeerderd met rente vanaf 1 januari 2009 in mindering gebracht. De rente wordt op dezelfde wijze berekend als vermeld in artikel 10.5.

10.7

De taxatiewaarde van het onroerend goed wordt vastgesteld door een door beide partijen gezamenlijk aan te wijzen taxateur, dan wel drie taxateurs gezamenlijk, waarbij ieder der partijen één taxateur benoemt en de twee benoemde taxateurs gezamenlijk een derde taxateur aanwijzen.

10.8

Zodra Partij 1 geen aandelen meer houdt in de vennootschap is Partij 2 gehouden het onroerend goed te kopen van de heer [E] en heer [E] gehouden te verkopen tegen de getaxeerde waarde (conform artikel 10.2)

10.9

Zodra sprake is van verplichte aankoop van het onroerend goed door Partij 2 zal verkoper, voorzover noodzakelijk, behulpzaam zijn bij de financiering van het onroerend goed.

(…)”.

2.6.

Het in artikel 10.5 van de aandeelhoudersovereenkomst vermelde rekenmodel, opgenomen in bijlage 2, geeft het volgende beeld:

Rekenmodel ter bepaling van de koopsom van het onroerend goed

Stel: Koop/verkoop per 1 januari 2009

Taxatiewaarde van het onroerend goed 2.100.000

Bijdrage [E] -60.000

Inflatiepercentage 2,00%

Huursom per jaar per heden (okt 2008) 215.000

Kosten 10% van de huur 10% 21.500

Netto huursom 193.500

Rente 10 jarige staatsobligatie 4,40%

Risico-opslag 1,00%

Rekenrente 5,40% 113.400

inflatie huur Totaal Cont. wrde

Overrendement jaar 1 2009 80.100 3.870 83.970 79.668

Overrendement jaar 2 2010 80.100 7.817 87.917 79.140

Overrendement jaar 3 2011 80.100 11.844 91.944 78.524

Overrendement jaar 4 2012 80.100 15.951 96.051 77.828

Overrendement jaar 5 2013 80.100 20.140 100.240 77.061

400.500 59.621 460.121 392.221

Koopsom 2.432.221

Stel: Koop/verkoop per 1 januari 2011

Taxatiewaarde van het onroerend goed per 1-1-2011 2.184.840

Bijdrage [E] -66.655

Inflatiepercentage 2,00%

Huursom per jaar per heden 223.686

Kosten 10 % van de huur 22.369

Netto huursom 201.317

Rente 10 jarige staatsobligatie 4,40%

Risico-opslag 1,00%

Rekenrente 5,40% 117.981

inflatie huur Totaal Cont. wrde

Overrendement jaar 1 2011 83.336 3.870 87.206 82.738

Overrendement jaar 2 2012 83.336 7.817 91.153 82.053

Overrendement jaar 3 2013 83.336 11.844 95.180 81.287

250.008 23.531 273.539 246.078

Koopsom 2.364.263

Stel: Koop/verkoop per 1 januari 2013

Taxatiewaarde van het onroerend goed 2.273.108

Bijdrage [E] -74.048

Inflatiepercentage 2,00%

Huursom per jaar per heden 232.723

Kosten 10 % van de huur 23.272

Netto huursom 209.451

Rente 10 jarige staatsobligatie 4,40%

Risico-opslag 1,00%

Rekenrente 5,40% 122.748

inflatie huur Totaal Cont. wrde

Overrendement jaar 1 2013 86.703 3.870 90.573 85.932

86.703 3.870 90.573 85.932

Koopsom 2.284.992

2.7.

Op 18 mei 2009 heeft [M] het bedrijfspand, vrij van huur en gebruik, getaxeerd op € 1.950.000. Op 2 juni 2009 heeft [N] het bedrijfspand, vrij van huur en gebruik, getaxeerd op € 2.200.000.

2.8.

Op 1 september 2009 heeft belanghebbende het bedrijfspand in eigendom verkregen. Blijkens de akte van levering bedraagt de koopprijs € 2.125.000. Over genoemd bedrag heeft belanghebbende op aangifte 6 % overdrachtsbelasting voldaan.

2.9.

Blijkens een factuur van 1 september 2009, nummer 900025, heeft de heer [E] aan belanghebbende een bedrag in rekening gebracht van € 310.922, exclusief BTW, met de volgende omschrijving:

bedrag

“I.V.M. OVERDRACHT BEDRIJFSPAND

[a-straat] 201, [K]

AFKOOPSOM HUUR VOLGENS AFSPRAAK 310922.00

Conform bijlage _________

Totaal 310922.00

BTW 19% 59075.18

Door u te betalen : 369997.18”.

2.10.

Ter zake van de betaling van € 310.922 is de naheffingsaanslag opgelegd, die als volgt is berekend: 6% x € 310.922 = € 18.655.

3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Dient het bedrag van € 310.922 te worden gerekend tot de waarde van het onroerend goed, zijnde de tegenprestatie als bedoeld in artikel 9 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: Wet BRV), ter zake waarvan overdrachtsbelasting verschuldigd is?

II. Is sprake van schending van de hoorplicht, die aanleiding vormt tot het toekennen van een proceskostenvergoeding?

Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend beantwoord dient te worden en vraag II bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

3.2.

Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het ingestelde hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de naheffingsaanslag en toekenning van een proceskostenvergoeding. De Inspecteur concludeert tot een bevestiging van uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing